ECLI:NL:RBSHE:2010:BL4461

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
194943 HA ZA 09-1386
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident over de schorsende werking van een faillissement met diverse vorderingen i.v.m. dwaling, ontbinding, wanprestatie en onrechtmatige daad

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank 's-Hertogenbosch, betreft het een incident over de schorsende werking van een faillissement. De eiser, [de heer X], heeft vorderingen ingesteld tegen de curator van de failliete vennootschap GIN Bomenexploitatiemaatschappij B.V. en de bank Interbank N.V. De vorderingen zijn gebaseerd op dwaling, ontbinding, wanprestatie en onrechtmatige daad. De eiser stelt dat hij in 1999 participatie-overeenkomsten heeft gesloten met GIN, waarbij hij recht verkreeg op de netto-opbrengst van Robinia-bomen. Hij heeft hiervoor een aanzienlijk bedrag aan GIN betaald en heeft dit gefinancierd door kredietovereenkomsten met Interbank aan te gaan.

De curator heeft in het incident aangevoerd dat de vorderingen van [de heer X] niet ontvankelijk zijn, omdat deze vorderingen volgens de Faillissementswet (Fw) alleen door middel van aanmelding ter verificatie kunnen worden ingesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van [de heer X] beoordeeld en geconcludeerd dat sommige vorderingen gericht zijn tegen de curator en dat deze vorderingen niet ontvankelijk zijn, terwijl andere vorderingen wel ontvankelijk zijn. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de curator gedeeltelijk toegewezen en de kosten van het incident gecompenseerd.

De rechtbank heeft uiteindelijk beslist dat [de heer X] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen die gericht zijn tegen GIN, maar dat hij wel ontvankelijk is in zijn vorderingen die betrekking hebben op de vernietiging van de overeenkomst en de aansprakelijkheid van GIN. De zaak zal verder worden behandeld op een latere datum.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 194943 / HA ZA 09-1386
Vonnis in incident van 3 februari 2010
in de zaak van
[de heer X],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M.E. Bosman te Arnhem,
tegen
1. MR. S.H.F. HOPPENBROUWERS
wonende te Eindhoven,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap GROEN INVEST NEDERLAND B.V., kantoorhoudend te Eindhoven,
gedaagde,
eiser in het incident,
advocaat mr. S.H.F. Hoppenbrouwers te Eindhoven,
2. MR. S.H.F. HOPPENBROUWERS
wonende te Eindhoven,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap GIN BOMENEXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ B.V., kantoorhoudend te Eindhoven,
gedaagde,
eiser in het incident,
advocaat mr. S.H.F. Hoppenbrouwers te Eindhoven,
3. de naamloze vennootschap
INTERBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
verweerster in het incident,
advocaat mr. Ph.C.M. van der Ven te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [de heer X], de curator en Interbank genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie van de curator houdende exceptie van onbevoegdheid
- de incidentele conclusie van antwoord van [de heer X]
- de antwoordakte in het incident van Interbank.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in de hoofdzaak
2.1. De vorderingen in de hoofdzaak hebben betrekking op vier participatie-overeenkomsten, die [de heer X] in 1999 stelt te hebben gesloten met GIN Bomenexploitatiemaatschappij B.V. althans Groen Invest Nederland N.V. (hierna GIN). Bij die overeenkomsten verkreeg [de heer X] het recht op de netto-opbrengst van Robinia-bomen die GIN zou planten, verzorgen en kappen. Voor dat recht betaalde [de heer X] aan GIN vier maal NLG 23.608,--, totaal NLG 94.432,-- ofwel EUR 42.851,37. [de heer X] stelt dat bedrag te hebben gefinancierd door met Interbank vier kredietovereenkomsten te sluiten. Daarbij was voorzien in een kredietvergoeding per overeenkomst van NLG 43.375,20, dus voor vier kredieten NLG 173.500,80. Dat komt neer op een totale inleg van NLG 267.932,80 ofwel EUR 121.582,60, af te lossen in 15 jaar.
2.2. [de heer X] vordert in de hoofdzaak (zoals de rechtbank heeft samengevat en opgesplitst):
Primair (dwaling):
1. a) voor recht te verklaren dat de vier met GIN gesloten participatie-overeenkomsten op grond van dwaling zijn vernietigd althans deze alsnog te vernietigen;
b) voor recht te verklaren dat de vier kredietovereenkomsten vernietigd zijn vanwege de verbondenheid met de participatie-overeenkomsten dan wel op grond van dwaling bij de kredietovereenkomsten, althans deze kredietovereenkomsten alsnog te vernietigen op grond van dwaling;
c) voor recht te verklaren dat de vier kredietovereenkomsten vernietigd zijn op grond van strijd met art. 28 WCK, althans deze alsnog te vernietigen;
2. a) GIN te veroordelen om de kredietsommen van totaal EUR 42.851,37 aan Interbank te betalen;
b) Interbank te veroordelen tot terugbetaling aan [de heer X] van de door [de heer X] aan Interbank betaalde maandtermijnen vermeerderd met rente, alsmede tot vergoeding van gevolgschade op te maken bij staat;
Subsidiair (ontbinding):
3. a) voor recht te verklaren dat de vier met GIN gesloten participatie-overeenkomsten op grond van wanprestatie wegens non-conformiteit zijn ontbonden althans deze alsnog te ontbinden;
b) voor recht te verklaren dat de vier kredietovereenkomsten ontbonden zijn vanwege de verbondenheid met de participatie-overeenkomsten dan wel op grond van een tekortkoming, althans deze kredietovereenkomsten alsnog te ontbinden;
c) voor recht te verklaren dat de vier kredietovereenkomsten ontbonden zijn op grond van strijd met art. 28 WCK, althans deze alsnog te ontbinden;
4. a) GIN te veroordelen om de kredietsommen van totaal EUR 42.851,37 aan Interbank te betalen;
b) Interbank te veroordelen tot terugbetaling aan [de heer X] van de door [de heer X] aan Interbank betaalde maandtermijnen vermeerderd met rente, alsmede tot vergoeding van gevolgschade op te maken bij staat;
Meer subsidiair (wanprestatie)
5.a) voor recht te verklaren dat GIN ten opzichte van [de heer X] toerekenbaar tekort geschoten is en dat GIN (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de uit die tekortkoming voortvloeiende schade;
b) voor recht te verklaren dat GIN die schade volledig aan [de heer X] dient te vergoeden;
c) voor recht te verklaren dat Interbank op grond van verbondenheid met de participatie-overeenkomsten (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de uit de wanprestatie van de curator voortvloeiende schade en die schade volledig aan [de heer X] dient te vergoeden;
Nog meer subsidiair (onrechtmatige daad)
6.a) voor recht te verklaren dat GIN ten opzichte van [de heer X] onrechtmatig heeft gehandeld en dat GIN (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de uit dat onrechtmatig handelen voortvloeiende schade;
b) voor recht te verklaren dat GIN die schade volledig aan [de heer X] dient te vergoeden;
c) voor recht te verklaren dat Interbank ten opzichte van [de heer X] onrechtmatig heeft gehandeld;
d) voor recht te verklaren dat Interbank op grond van verbondenheid met de participatie-overeenkomsten dan wel op grond van haar eigen onrechtmatig handelen (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de schade en die schade volledig aan [de heer X] dient te vergoeden;
Meer subsidiair en nog meer subsidiair:
7. voor recht te verklaren dat de schadevergoeding uit hoofde van wanprestatie dan wel onrechtmatig handelen als volgt bepaald moet worden:
a) GIN moet de kredietsommen van totaal EUR 42.851,37 aan Interbank betalen;
b) GIN moet de door [de heer X] aan Interbank betaalde maandtermijnen vermeerderd met rente aan [de heer X] vergoeden;
c) Interbank moet de door [de heer X] aan Interbank betaalde maandtermijnen vermeerderd met rente aan [de heer X] vergoeden.
3. Het geschil in het incident
3.1. De curator meent dat de door [de heer X] tegen GIN ingestelde rechtsvorderingen direct en/of indirect voldoening van een verbintenis uit de boedel(s) aan Interbank of [de heer X] ten doel hebben, terwijl dergelijke vorderingen ingevolge art. 26 Fw op geen andere wijze kunnen worden ingesteld dan door aanmelding ter verificatie. De curator vordert daarom in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van [de heer X] kennis te nemen en/of om [de heer X] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, met veroordeling van [de heer X] in de proceskosten.
3.2. [de heer X] wijst erop dat hij heeft gevorderd dat niet hij maar GIN het geleende geld aan Interbank dient terug te betalen. [de heer X] stelt zich op het standpunt dat zijn vorderingen in de hoofdzaak geen rechtsvorderingen betreffen die de voldoening van een verbintenis ten doel hebben, maar de vraag betreffen aan welke partij betalingen dienen plaats te vinden. [de heer X] meent dat hij de vordering om GIN te veroordelen tot terugbetaling aan Interbank van de door [de heer X] afgesloten kredieten, niet ter verificatie kan indienen omdat GIN geen partij was bij het sluiten van die kredieten.
3.3. Interbank refereert zich in het incident aan het oordeel van de rechtbank.
4. De beoordeling in het incident
4.1. De vorderingen 1.b, 1.c, 2.b., 3.b., 3.c, 4.b., 5.c, 6.c., 6.d en 7.c zijn gericht tegen Interbank. Het faillissement van GIN heeft in ieder geval geen gevolgen voor die vorderingen.
4.2. Ingevolge art. 25 Fw worden rechtsvorderingen die rechten of verplichtingen tot de failliete boedel behorend ten onderwerp hebben, tegen de curator ingesteld. Ingevolge art. 26 Fw kunnen rechtsvorderingen die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben, echter alleen tegen de gefailleerde worden ingesteld door aanmelding ter verificatie. Voor elk van de tegen GIN/de curator gerichte vorderingen zal daarom moeten worden beoordeeld of deze voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel heeft. Zo ja, dan dient [de heer X] niet-ontvankelijk in die vordering te worden verklaard. Zo nee, dan heeft [de heer X] die vordering op de juiste wijze tegen de curator ingesteld.
4.3. Onder 2.a en 4.a vordert [de heer X] dat GIN wordt veroordeeld tot betaling van een geldsom aan Interbank. Die vorderingen hebben voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel, zodat [de heer X] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in deze vorderingen. Daaraan doet niet af dat [de heer X] geen betaling aan hemzelf maar aan Interbank vordert. Voor de toepassing van art. 26 Fw is niet van belang aan wie moet worden betaald, maar alleen of die betaling uit de boedel afkomstig moet zijn. Ook een vordering tot veroordeling van de gefailleerde tot betaling aan een derde kan ter verificatie worden ingediend.
4.4. Onder 5.b en 6.b vordert [de heer X] geen veroordeling tot betaling maar een verklaring van recht dat GIN schade dient te vergoeden. De vordering onder 7 betreft een verklaring van recht omtrent de inhoud van die schadevergoedingsplicht. Die vorderingen hebben geen ander doel dan vast te stellen dat een verplichting van de gefailleerde tot betaling bestaat en dat die verplichting uit de boedel moet worden nagekomen. Dergelijke vorderingen dienen te worden aangemerkt als vorderingen die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben in de zin van art. 26 Fw, zodat [de heer X] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in deze vorderingen.
4.5. Dat een vordering tot een verklaring van recht direct of indirect kan leiden tot een betaling uit de boedel, wil nog niet zeggen dat dergelijke vorderingen altijd onder de werking van art. 26 Fw vallen. Ontbinding van een overeenkomst bijvoorbeeld betekent dat door de gefailleerde uit hoofde van die overeenkomst ontvangen betalingen zullen moeten worden terugbetaald uit de boedel. De wetgever heeft echter de ontbindingsactie uitdrukkelijk aangemerkt als een vordering die ingevolge art. 25 Fw tegen de curator moet worden ingesteld. De vordering strekkend tot ontbinding van de overeenkomst valt derhalve niet onder de werking van art. 26 Fw, maar de uit die ontbinding voortvloeiende vordering strekkend tot de terugbetaling van de door de gefailleerde uit hoofde van die overeenkomst ontvangen bedragen dient wel ter verificatie te worden aangemeld.
4.6. [de heer X] is daarom ontvankelijk in zijn vorderingen 1.a, 3.a,, 5.a en 6.a strekkend tot respectievelijk vernietiging van de overeenkomst, ontbinding van de overeenkomst dan wel de vaststelling dat GIN uit hoofde van wanprestatie of onrechtmatige daad aansprakelijk is. De vraag, of daaruit voortvloeit dat enig bedrag uit de boedel moet worden betaald (uit hoofde van een verbintenis uit onverschuldigde betaling, een ongedaanmakingsverbintenis of een schadevergoedingsplicht), kan alleen aan de orde worden gesteld door een vordering strekkend tot die betaling ter verificatie in te dienen.
4.7. De rechtbank komt tot de conclusie dat de incidentele vordering gedeeltelijk moet worden toegewezen.
4.8. Nu partijen in het incident gedeeltelijk in het gelijk en gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van dit incident worden gecompenseerd als na te melden.
4.9. De vordering van de curator om [de heer X] te veroordelen in het onnodig door hem veroorzaakt vast recht, zal worden afgewezen. Aan de curator is in de hoofdzaak een vast recht van EUR 262,-- in rekening gebracht. Dat bedrag zou ook verschuldigd zijn geweest indien [de heer X] direct alleen maar de vorderingen zou hebben ingesteld waarin hij in dit vonnis ontvankelijk is geacht.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident
5.1. wijst de incidentele vordering toe voor zover betrekking hebbend op de hierna genoemde vorderingen in de hoofdzaak,
5.2. compenseert de kosten van dit incident in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3. wijst de incidentele vordering voor het overige af,
in de hoofdzaak
5.4. verklaart [de heer X] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen 2.a, 4.a, 5.b en 6.b en 7 voor zover die vorderingen tegen GIN zijn ingesteld,
5.5. bepaalt dat de zaak ter behandeling van de overige vorderingen weer op de rol zal komen van 17 maart 2010 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2010.