ECLI:NL:RBSHE:2010:BL9740

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825622-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 2 april 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 november 2009 in Eindhoven een medepatiënt met een mes in de onderarm heeft gestoken. De verdachte, geboren in 1966 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was preventief gedetineerd in een penitentiaire inrichting. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van de samenleving prevaleert boven de mogelijkheid van behandeling van de verdachte. De verdachte had een mes onder zijn jas verborgen en stak de medepatiënt, terwijl hij zich bedreigd voelde. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden en terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de poging tot doodslag, stellende dat de verdachte geen opzet had om te doden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk opzet had, gezien de omstandigheden van het incident en de aard van de verwondingen die de medepatiënt had opgelopen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 9 maanden op, met de maatregel van tbs met dwangverpleging, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 2.350,85. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, gezien zijn psychische problematiek en eerdere veroordelingen, een gevaar voor de samenleving vormt en dat behandeling in een beveiligde omgeving noodzakelijk is. De rechtbank benadrukte dat de mogelijkheid van uitzetting van de verdachte niet van doorslaggevend belang is voor de oplegging van tbs, maar dat de bescherming van de samenleving voorop staat.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825622-09
Datum uitspraak: 02 april 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] op [geboortedatum] 1966,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
preventief gedetineerd te 5263 NT Vught, Lunettenlaan 501,
PPC te Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 februari 2010 en 19 maart 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 januari 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 november 2009 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te
beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en/of
puntig voorwerp, in diens onderarm heeft gestoken/geprikt, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[artikel 287 jo 45 Wetboek van Strafrecht];
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 november 2009 te Eindhoven aan een persoon genaamd [slachtoffer1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een snijwond in de
onderarm, tengevolge waarvan meerdere slagaders, zeven strekpezen en drie
zenuwen zijn doorgesneden en waardoor een slagaderlijke bloeding is opgetreden
en/of een blijvend litteken zichtbaar is), heeft toegebracht, door deze
opzettelijk met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in
diens onderarm te steken/prikken;
[artikel 302 Wetboek van Strafrecht];
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Vaststaande feiten.
Het incident heeft plaatsgevonden op de PAAZ-afdeling van het Catharina ziekenhuis te Eindhoven waar verdachte met een crisisplaatsing was opgenomen. Op 1 november 2009 heeft verdachte [slachtoffer1] met een mes in de onderarm gestoken. Ten gevolge hiervan zijn meerdere slagaders, pezen en zenuwen van [slachtoffer] doorgesneden.
Verdachte had dit mes onder zijn jas verborgen. 1 2 3
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie is van oordeel dat de verdachte, die aan een andere persoon een groot mes heeft voorgehouden, met dat mes achter die andere persoon is aangegaan en -op het moment dat die andere persoon zich verweerde- met dat mes in de richting van die ander een stekende beweging heeft gemaakt, welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij die andere persoon zodanig zou raken dat deze tengevolge van die steek zou komen te overlijden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Verdachte heeft het slachtoffer één keer in zijn arm gestoken. Hij had echter geen opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, het slachtoffer van het leven te beroven. Als verdachte dit had gewild, dan was hij doorgegaan met steken. Dat heeft hij echter niet gedaan.
Het oordeel van de rechtbank.
De [verzorgster] heeft verklaard dat zij zag dat [slachtoffer] opstond en voor verdachte ging staan. Ze zag dat verdachte hierop in zijn binnenzak greep en een mes pakte. [slachtoffer] rende achteruit en pakte een ronde tafel die hij ter bescherming voor zich hield. [verzorgster] is daarna weggevlucht. Volgens haar had zich de dag ervoor tussen beiden al een incident voorgedaan.4
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard, dat hij en verdachte opstonden, dat hij zag dat verdachte een mes uit zijn binnenzak pakte, dat hij naar verdachte schopte en dat verdachte hem met dat mes in zijn arm stak. Het mes was volgens [slachtoffer] een keukenmes van ongeveer 20 centimeter lang.5
De politie heeft vastgesteld dat het om een vleesmes gaat met een lemmet van 20 centimeter en een heft van twaalf centimeter.6
Uit de medische verklaring volgt dat [slachtoffer] een uitgebreide snijwond aan de linker onderarm heeft opgelopen, waarbij slagaders, zeven strekpezen en drie zenuwen zijn doorgesneden.7
Medepatiënt [medepatiënt], die gegil hoorde en daarop afkwam, heeft gezegd dat hij zag dat de Albaniër (verdachte) en de Joegoslaaf ([slachtoffer]) in een hoek stonden en dat de Albaniër een mes met een lengte van ongeveer 30 centimeter in zijn hand had. Hij zag de Joegoslaaf ([slachtoffer]) half tegen de muur hangen en zijn arm ter verdediging voor zijn gezicht houden. Toen [medepatiënt] naar verdachte riep, kon [slachtoffer] wegvluchten. Het steken zelf heeft [medepatiënt] niet gezien.8
De verdachte heeft verklaard dat hij problemen had met [slachtoffer], zich bedreigd voelde en daarom een mes had gekocht om zich te beschermen. [slachtoffer] kwam in zijn buurt en verdachte vond dat niet goed. Hij heeft toen het mes gepakt en naar [slachtoffer] gestoken. Hij heeft hem in het lichaam gestoken. Hij weet niet waar.9
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, die zich mede door zijn psychische problematiek bedreigd voelde, met een door hem ter bescherming aangeschaft groot vleesmes ingestoken op [slachtoffer]. De plaats waar verdachte in het lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken, is naar het oordeel van de rechtbank een willekeurige plaats geweest. Als [slachtoffer] zich niet tegen verdachte met een tafeltje had verweerd, had hij evengoed in een ander deel van zijn lichaam geraakt kunnen worden. Dit volgt met name uit de verklaring van verdachte zelf, die immers heeft verklaard niet gericht in de arm van [slachtoffer] te hebben gestoken, maar in het lichaam van [slachtoffer] te hebben willen steken.
De rechtbank vindt dat gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging, te weten het insteken met een groot vleesmes op het lichaam van een ander mens, verdachte het opzet heeft gehad om [slachtoffer] te doden. Uit de omstandigheid dat verdachte niet is blijven insteken op [slachtoffer] kan niet afgeleid worden dat hij niet dat opzet had. Uit de verklaring van [medepatiënt] volgt immers dat door zijn ingrijpen [slachtoffer] in staat is geweest te vluchten. Bovendien was het vleesmes geschikt om met een enkele krachtige steek een mens om het leven te brengen. Van een noodweersituatie was geen sprake en daar is ook geen beroep op gedaan.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 01 november 2009 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te
beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in diens onderarm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 287.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag:
- een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek voorarrest;
- verbeurdverklaring van het in beslag genomen mes;
- gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] ten bedrage van € 3350,85 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Bij het bepalen van haar eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit, de ernst van de verwonding en de documentatie van verdachte. Verdachte is eerder veroordeeld voor een geweldsincident met een mes.
Uit de rapportage van de psychiater en de psycholoog blijkt dat er sprake is van een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling. De deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde verminderd dan wel sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. De officier van justitie heeft daar ten gunste van verdachte rekening mee gehouden. De kans op recidive acht de officier van justitie reëel en zij deelt het oordeel van de deskundigen dat de conclusie in de rapportage onbevredigend is. Een behandeling zou moeten plaatsvinden. De taalbarrière en de status van verdachte vormen echter een probleem. Verdachte had een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Deze is onlangs op 14 maart 2010 afgelopen. Er is een nieuwe aanvraag gedaan en die is in behandeling. De officier van justitie is van mening dat de situatie haar weinig in handen geeft om een tbs met dwangverpleging te vorderen. Uit de rapportages blijkt dat er weinig kans is dat een behandeling benut kan worden. Voorts is er weinig kans tot een veilige terugkeer in de maatschappij. De officier van justitie volstaat derhalve met het vorderen van een gevangenisstraf.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte kan zich vinden in een straf zonder reclasseringstoezicht.
De raadsvrouwe verzoekt de straf enigszins te matigen.
De maatregel van tbs is niet op zijn plaats. Gezien de zwakbegaafdheid en de taalbarrière is het niet mogelijk verdachte een goede behandeling te geven.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij is de verdediging van mening dat de schade aan de kleding wel vaststaat. De immateriële schade moet worden afgewezen. In de conclusie in het voegingsformulier is één regel besteed aan de psychische gevolgen. Onvoldoende blijkt dat het slachtoffer door dit voorval extra psychisch is geschaad.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Over de persoonlijkheid van verdachte zijn door de psycholoog [psycholoog] op 12 februari 2010 en door de psychiater [psychiater] op 31 januari 2010 rapporten uitgebracht.
De psycholoog [psycholoog] schrijft in zijn rapport dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er is sprake van een aanpassingstoornis met depressieve kenmerken en van aanzienlijke verstandelijke beperkingen die voldoen aan de diagnostische criteria van zwakzinnigheid.
Door zijn verstandelijke beperkingen heeft betrokkene geen goede mogelijkheden om zijn waarneming in het juiste perspectief te plaatsen. Betrokkene neigt ertoe om aan gebeurtenissen en aan bedoelingen van anderen, een paranoïde duiding te geven. Het vermogen om te oordelen en problemen op te lossen is beperkt. De aanpassingsstoornis gaat gepaard met depressieve kenmerken. Die leiden ertoe dat bestaande problemen worden uitvergroot. Als het ten laste gelegde wordt bewezen dan is het aannemelijk dat betrokkene vanuit zijn stoornis en gebrekkige ontwikkeling de gedragingen van het slachtoffer vanuit achterdocht heeft geïnterpreteerd.
De neiging om de realiteit vanuit achterdocht te interpreteren verhoogt de kans op recidive. De depressieve kenmerken versterken de mate waarin betrokkene problemen ervaart, waardoor stress toeneemt en daarmee ook de kans op een agressieve impulsdoorbraak.
De mogelijkheden tot verandering zijn zeer beperkt. Interventies bedoeld om het risico in te perken zullen ernstig belemmerd worden doordat betrokkene de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Een eventuele behandeling dient in een beveiligde omgeving plaats te vinden. Men zou de maatregel van ter beschikkingstelling met verpleging in overweging kunnen nemen. De prognose ten aanzien van een veilige terugkeer in de maatschappij is echter ongunstig. Mede omdat betrokkene de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, kan men niet verwachten dat een succesvolle resocialisatie haalbaar is. Dit zou een reden kunnen zijn om de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging niet op te leggen. In dat geval is er naar de mening van ondergetekende geen andere mogelijkheid dan het opleggen van een passende (detentie)straf.
De psychiater [psychiater] schrijft dat verdachte lijdende is aan zwakbegaafdheid en daarnaast is er bij tijd en wijle een waanstoornis actief. Ten tijde van het ten laste gelegde was er zeker sprake van zwakbegaafdheid. Niet sluitend is te beredeneren dat toen ook sprake was van een waanstoornis. De zwakbegaafdheid beïnvloedt in vergaande mate de gedragingen van verdachte en maakt dat hij de buitenwereld niet goed kan volgen en van daaruit vaak wantrouwig en angstig is. Dit gold ook ten tijde van het ten laste gelegde. Het is zeker mogelijk dat deze paranoïde preoccupatie ook een belangrijke rol speelde ten aanzien van zijn gedrag ten tijde van het ten laste gelegde, maar niet eensluidend is duidelijk dat zijn gedrag volledig door een paranoïde waan werd beheerst. Daarvoor zijn er teveel onzekerheden. De zwakbegaafdheid en het gebrek aan grip op de realiteit en de neiging tot wantrouwen, naast een groot aantal risicofactoren, maken de kans op herhaling van feiten, zoals het nu ten laste gelegde, reëel. Het is niet duidelijk of betrokkene voldoet aan de criteria ten aanzien van zijn verblijfsstatus, die het mogelijk zouden maken TBS met verpleging op te leggen. Daarnaast mag van een dergelijke maatregel geen meerwaarde worden verwacht boven de opsluiting in beveiligende zin, omdat betrokkene niet in staat zal zijn van behandelinterventies gebruik te maken en derhalve zal het doel van de TBS, namelijk resocialisatie, niet haalbaar zijn.
Verder is uit het onderzoek van de deskundigen het volgende naar voren gekomen. Betrokkene is in 1999 met zijn gezin (destijds vrouw en drie kinderen, in Nederland is een vierde kind geboren en inmiddels heeft een echtscheiding plaats gevonden) naar Nederland gekomen, naar eigen zeggen voor medische behandeling. In Nederland heeft het gezin in diverse asielzoekerscentra verbleven. Toen betrokkene in een asielzoekerscentrum in Arnhem verbleef is hij voor de eerste maal psychiatrisch opgenomen geweest. In 2001 heeft aldaar een agressief incident plaatsgevonden waarbij betrokkene met een mes een andere man heeft gestoken en tevens een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. In 2002 is betrokkene daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 166 dagen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. Nadien hebben opnames plaatsgevonden bij de GGZ in Oosterbeek, Nijmegen, Boekel en Oost Brabant en bij de Grote Beek. Tijdens de laatste (crisis)opname in het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven heeft het ten laste gelegde plaatsgevonden. Volgens de rapporteurs kan worden geconcludeerd, indien het ten laste gelegde wordt bewezen, dat met die door verdachte ondergane behandelingen een herhaling van een agressieve impulsdoorbraak niet is voorkomen, waarbij zij tevens opmerken dat het incident plaatsvond in een klinische behandelingssituatie.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid over en stelt vast dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank zal aan verdachte, in afwijking van het advies van de deskundigen, wel de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging opleggen. TBS met dwangverpleging is op de eerste plaats een beveiligingsmaatregel die beoogt de samenleving te beschermen tegen psychisch gestoorde daders die een ernstig gevaar opleveren. In het geval van verdachte hecht de rechtbank er aan het doel van beveiliging van de maatregel te benadrukken. Verdachte heeft in 2001 een vergelijkbaar strafbaar feit begaan. Hij is nadien vele malen klinisch behandeld. De deskundigen stellen vast dat deze behandelingen bij verdachte niet hebben geleid tot enig resultaat, waarbij ook zijn zwakbegaafdheid een rol speelt. Terwijl verdachte in een crisisplaatsing verbleef op de PAAZ-afdeling van een algemeen ziekenhuis, heeft hij kans gezien een mes (een vleesmes met een lemmet van meer dan 20 cm) te kopen en mee naar de afdeling te nemen en met dit mes een medepatiënt zwaar lichamelijk letsel toe te brengen; vanuit zijn stoornis met wantrouwen en achterdocht meende verdachte te worden bedreigd door een persoon met de Servische nationaliteit. Vastgesteld moet worden dat zelfs in de beschermde omgeving van een klinische behandelingssituatie de veiligheid van een persoon niet kon worden gewaarborgd. Deze omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van de samenleving dient te prevaleren boven het secundaire doel van de TBS, te weten de verpleging en, indien mogelijk, de behandeling van verdachte met het oog op terugkeer in de samenleving.
De rechtbank neemt bij haar beslissing in aanmerking dat binnen de maatregel op de langere termijn voldoende mogelijkheden bestaan om verdachte met behoud van het beveiligingsaspect te begeleiden en hem een op zijn stoornis en capaciteiten aangepast menswaardig bestaan te bieden.
Ten slotte merkt de rechtbank het volgende op. Uit het dossier is niet geheel duidelijk op welke gronden de verblijfsstatus van verdachte in Nederland berust. De deskundigen maken er melding van dat de verblijfsstatus van verdachte is gebaseerd op zijn medische behandeling. Volgens een mededeling van de officier van justitie wordt de verblijfsstatus van verdachte dit jaar opnieuw getoetst. Bij de beantwoording van de vraag of aan verdachte de maatregel van TBS kan worden opgelegd, acht de rechtbank de mogelijkheid dat verdachte op enig moment ongewenst vreemdeling zal zijn en Nederland kan of zal worden uitgezet niet van doorslaggevend belang. De rechtbank is immers van oordeel dat niet alleen de Nederlandse samenleving beschermd moet worden tegen verdachte, maar de samenleving in zijn algemeen.
De rechtbank overweegt dat het hierna te kwalificeren feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld terwijl de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist en het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Tevens dient verdachte van overheidswege te worden verpleegd omdat de algemene veiligheid van anderen dit eist.
De rechtbank is van oordeel, dat voorts in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt. Het gaat om een gewelddadig feit waarbij aan een ander ernstig letsel is toegebracht. Volgens inschatting van de arts zal het een jaar duren voordat het slachtoffer is genezen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schade € 2.000,-- en materiële schade jeans (€ 150,--), trui (€ 50,--), sneakers (€ 89,--) en fysiotherapeut (€ 61,85). De materiële schade is niet betwist. Gelet op de ernst van de verwondingen en de omstandigheid dat het slachtoffer met een mes is aangevallen, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] ook immateriële schade heeft geleden.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het volgende onderdeel van de vordering, aangezien dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat dit deel zich leent voor behandeling in het strafgeding. Immateriële schade voor zover deze het bedrag van € 2.000,-- te boven gaat.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen mes vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - met behulp van dit voorwerp het feit is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.
DE UITSPRAAK
Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
primair
poging tot doodslag
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregelen.
T.a.v. primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. primair:
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Verbeurdverklaring van het in beslag genomen goed, te weten: 1 mes.
T.a.v. primair:
Maatregel van schadevergoeding van € 2.350,85, subsidiair 33 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1] van een bedrag van € 2.350,85 (zegge:
tweeduizend driehonderd en vijftig euro en vijfentachtig eurocent), bij gebreke van
betaling en verhaal te vervangen door 33 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat
uit een bedrag van € 2.000,-- immateriële schade en € 350,85 materiële
schade (posten jeans, blouse, sneakers en fysiotherapeut).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer1],
van een bedrag van € 2.350,85 (zegge: tweeduizend driehonderd en vijftig euro en
vijfentachtig eurocent), te weten € 2.000,-- immateriële schade en € 350,85
materiële schade (posten jeans, blouse, sneakers en fysiotherapeut).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering
(resterend bedrag immateriële schade) niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 2 april 2010.
1 Medische verklaring d.d. 12 november 2009, pag. 134
2 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 19 maart 2010
3 Aangifte [slachtoffer1], pag. 21-22
4 Verklaring getuige [verzorgster], pagina 24
5 Aangifte [slachtoffer1], pagina 21-22
6 Proces-verbaal inbeslagname, pagina 86
7 Medische verklaring, d.d. 12 november 2009, pagina 134
8 Verklaring getuige [medepatiënt], pagina 36-39
9 Studioverhoor verdachte pagina 58-74 (in het bijzonder pagina 68)