ECLI:NL:RBSHE:2010:BL9792

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
208929 / FA RK 10-1510
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. van Luyck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige machtiging tot gedwongen opname in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 31 maart 2010 uitspraak gedaan over een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een voorlopige machtiging voor gedwongen opname van een 20-jarige vrouw met een ernstige borderline persoonlijkheidstoornis en een depressieve stoornis. De betrokkene had meerdere suïcidepogingen ondernomen en had een uitdrukkelijke doodswens geuit. Ondanks dat voldaan was aan de wettelijke eisen van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ), heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het verlenen van de machtiging in strijd zou zijn met de rechtsbeginselen van subsidiariteit en doelmatigheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gevaar voor de betrokkene zelf bestond, maar dat er ook minder ingrijpende alternatieven beschikbaar waren, zoals verblijf bij haar vader. De rechtbank benadrukte dat een gedwongen opname niet noodzakelijkerwijs zou leiden tot een afname van het suïcidegevaar en dat de betrokkene in een nieuwe, onbekende omgeving mogelijkerwijs meer risico zou lopen. De rechtbank heeft ook de zorgen van de vader van de betrokkene meegewogen, maar concludeerde dat deze bezorgdheid niet kon leiden tot een andere beslissing. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek gemotiveerd door te stellen dat de gevraagde machtiging niet voldeed aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid, en dat de huidige ambulante behandeling voortgezet zou worden.

De beslissing van de rechtbank is in het openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft alle betrokken partijen, waaronder de GGzE en de Inspectie van de gezondheidszorg, op de hoogte gesteld van haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Zaaknummer : 208929 / FA RK 10-1510
Uitspraak : 31 maart 2010
Beschikking betreffende een voorlopige machtiging om te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum], [geboorteplaats]
wonende te [postcode] [woonplaats], [woonadres] en aldaar verblijvende.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- een verzoek van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch van 15 maart 2010, ingekomen ter griffie op 16 maart 2010;
- een op 11 maart 2010 ondertekende en met redenen omklede geneeskundige verklaring van [Y], psychiater, die betrokkene kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij de behandeling was betrokken.
De officier van justitie verzoekt een voorlopige machtiging te verlenen om betrokkene te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis.
Op 30 maart 2010 heeft de behandeling van de zaak plaatsgevonden waarbij betrokkene, in tegenwoordigheid van haar raadsman mr. T.W.H.M. Weller, alsmede psychiater [X], casemanager [Z] en de vader [V] zijn gehoord. Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt.
De beoordeling
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is voldoende vast komen te staan dat betrokkene is gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidstoornis, alsmede met een depressieve stoornis Niet Anders Omschreven.
Er is gevaar voor betrokkene zelf in de vorm van suïcidepogingen, welke betrokkene de afgelopen periode - en nog vrij recent - heeft ondernomen.
Betrokkene heeft nadrukkelijk aangegeven dat zij niet opgenomen wenst te worden.
Aldus staat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast dat betrokkene is gestoord in haar geestvermogens, welke stoornis betrokkene gevaar doet veroorzaken. Daarnaast is ook voldoende komen vast te staan dat betrokkene geen blijk geeft van de nodige bereidheid voor opname en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis.
Aldus is aan de voorwaarden, die de Wet BOPZ in de artikel 2 stelt aan het verlenen van een voorlopige machtiging voldaan en zou derhalve honorering van het verzoek van de officier van justitie in de rede liggen.
Echter, naast toetsing aan de voorwaarden, die de wet BOPZ stelt aan het verlenen van een [voorlopige] machtiging voor [gedwongen] opname en verblijf, dient de rechter eveneens te beoordelen of, wanneer de verzochte machtiging wordt verleend, voldaan wordt aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid en derhalve het verzoek af te wijzen wanneer aan die beginselen niet is voldaan. Dat blijkt enerzijds uit de parlementaire geschiedenis [Kamerstukken II 1976/77, 11 270, nr 7, pag 7] en anderzijds uit de rechtspraak van zowel het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [EHRM 2 oktober 2001, nr 36022/97] als van de Hoge Raad [ HR 14 december 1976, NJ 1977, 174].
De toetsing aan deze rechtsbeginselen dient de rechtbank in dit geval niet alleen ambtshalve uit te voeren [nu het hier gaat om een ingrijpende beslissing tot vrijheidsbeneming, welke het gevolg is van een af te geven machtiging], maar ook omdat de raadsman van betrokkene daar expliciet een beroep op heeft gedaan.
Voor de beantwoording van de vraag of de te verlenen voorlopige machtiging voldoet aan de zojuist genoemde algemene rechtsbeginselen, acht de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden, zoals die zijn gebleken uit de overgelegde geneeskundige verklaring en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, van belang.
- Betrokkene heeft een nadrukkelijke en persisterende doodswens;
- Zij heeft de afgelopen twee jaar meerdere, en in intensiteit toenemende, suïcidepogingen gedaan;
- Betrokkene is in die periode van twee jaar opgenomen geweest op een PAAZ en in een psychiatrisch ziekenhuis;
- Ook tijdens haar - overigens vrijwillig - verblijf in deze instellingen heeft betrokkene verschillende suïcidepogingen ondernomen;
- Betrokkene automutileert zich;
- Onduidelijk is of de stellige doodswens van betrokkene berust op een weloverwogen keuze van haar of gekleurd wordt door haar persoonlijkheidsstoornis en de daarbij behorende depressieve symptomen;
- Uit literatuur en klinische ervaring blijkt dat het beter is terughoudend te zijn met onvrijwillige klinische behandeling van patiënten met ernstige borderline pathologie en dat het vaak beter is met vallen en opstaan intensief ambulant te behandelen, eventueel aangevuld met kortdurende (bijvoorbeeld: bed-op-recept-) opnamen, die de patiënt zelf kan regelen indien de innerlijke spanning te groot wordt;
- Van een gedwongen opname wordt ten aanzien van betrokkene door de deskundigen niet veel verwacht. Ook al zou betrokkene gedwongen worden opgenomen, dan zal de ambulante behandeling, zoals die op dit moment plaatsvindt, worden voortgezet, zonder dat echte alternatieve therapeutische interventies beschikbaar zijn;
- Van een gedwongen opname mag in alle realiteit niet worden verwacht dat deze veel verandering zal brengen in het aantal suïcidepogingen; deze pogingen zullen - mede gezien de feitelijke situatie op zo'n afdeling, waarbij 24-uurs toezicht niet tot de mogelijkheden behoort - blijven doorgaan;
- Betrokkene heeft moeite met het opbouwen van een (ook therapeutische) relatie; het duurt geruime tijd voordat zij haar vertrouwen schenkt aan een ander, teneinde met die ander haar gevoelens en gedachten te delen;
- De vader van betrokkene maakt zich ernstig zorgen om zijn dochter en kan (nog) niet accepteren dat zijn dochter dood wil. Om die reden wil hij een gedwongen opname en een gedwongen behandeling van betrokkene teneinde aan haar een laatste strohalm te geven, zodat ze weer gelukkig wordt. Vader verwacht van een gedwongen opname c.q. gedwongen behandeling een basis voor zijn dochter, welke hij haar thuis niet kan geven;
Genoemde feiten en omstandigheden wegend komt de rechtbank tot het navolgende.
Een in deze zaak af te geven (voorlopige) machtiging voldoet aan het rechtsbeginsel dat de verhouding tussen doel (bescherming tegen suïcide) en middel (gedwongen opname) proportioneel moet zijn. De ernst van het gevaar van suïcide weegt in dit geval op tegen de ernst van de op te leggen dwangopname, zeker nu niet duidelijk is dat de stellige doodswens van betrokkene berust op een weloverwogen keuze van haar.
Een af te geven (voorlopige) machtiging voldoet in dit geval niet aan het rechtsbeginsel van subsidiariteit. Immers, er is een minder ingrijpende oplossing voorhanden, welke evenveel (of, zo men wil: even weinig) bescherming biedt tegen het gevaar van suïcide als een gedwongen opname, namelijk verblijf thuis bij vader. Naar de inschatting van de ter zake deskundigen zal een gedwongen opname niet kunnen voorkomen dat betrokkene wederom een suïcidepoging zal doen. Sterker nog: mogelijk dat het suïcidegevaar bij een gedwongen opname groter zal worden, omdat betrokkene dan terecht komt in een voor haar volstrekt nieuwe omgeving, waarin ze met niemand een vertrouwensband heeft en deze ook moeilijk zal kunnen realiseren. Daartegenover vindt betrokkene thuis - bij vader - een 'warm nest' en een vertrouwde omgeving, met vertrouwde mensen, zeker omdat de ambulante behandeling zal worden gecontinueerd.
Tenslotte is de gevraagde (voorlopige) machtiging ook niet doelmatig.
Naar uit de mededelingen van de tijdens de mondelinge behandeling gehoorde behandelaar en casemanager moet worden geconcludeerd zal een gedwongen opname niet kunnen voorkomen dat betrokkene wederom nieuwe suïcidepogingen zal ondernemen.
Nu een in deze zaak af te geven machtiging niet voldoet aan de genoemde algemene rechtsbeginselen van subsidiariteit en doelmatigheid, dient het verzoek van de officier van justitie te worden afgewezen.
De rechtbank heeft er behoefte aan daaraan het navolgende toe te voegen.
De rechtbank heeft alle begrip voor de [terechte] bezorgdheid van de vader van betrokkene over - kort gezegd - de toekomst van zijn dochter, alsmede voor zijn wens dat betrokkene gedwongen zal worden opgenomen en behandeld, zulks als laatste 'redmiddel' voor de vader om het risico van suïcide te voorkomen en daarmee zijn eigen verantwoordelijkheid iets te verlichten (de verantwoordelijkheid wegnemen zal niet lukken, gelet op de betrokkenheid van de vader bij zijn dochter).
Echter, die bezorgdheid kan niet leiden tot een andere beslissing.
Aan de ene kant betekent een machtiging tot gedwongen opname niet tevens een machtiging tot gedwongen behandeling. Aan een gedwongen behandeling stelt de wet BOPZ in art 38c andere en strengere eisen. Of daaraan in een concreet geval wordt voldaan is in eerste instantie niet ter beoordeling van de rechtbank, maar van de behandelaars op basis van de op het moment van de beslissing tot dwangbehandeling geldende feiten en omstandigheden.
Daarnaast ziet de rechtbank zich (en daarmee ook de vader) - waar het gaat om dit punt - geconfronteerd met de thans geldende rechtspraak, waar rekening mee gehouden moet worden en zoals die blijkt uit de beschikking van de Hoge Raad van 30 januari 2009 (Bj 2009, 9). Daarin is overwogen dat een met vrijheidsbeneming gepaard gaande opneming met als enkel doel de druk op de psychische gezondheid van de ouder(s) weg te nemen, disproportioneel is, nu het door de stoornis van de geestvermogens van betrokkene veroorzaakte gevaar in dit geval niet zal kunnen worden afgewend door de verlangde gedwongen opname.
Al het bovenstaande, in onderling verband beschouwd, leidt dat de rechtbank tot de navolgende beslissing.
De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Luyck, rechter en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2010, in aanwezigheid van de griffier.
Voor afschrift afgegeven aan:
* bestuur van de GGzE;
*de Inspectie van de gezondheidszorg (+ geneeskundige verklaring)
* officier van justitie
* betrokkene
* vader van betrokkene
* raadsman
d.d.