vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rolnummer: 209442 / KG ZA 10-183
Vonnis in kort geding van 23 april 2010
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. H.F.A. Leenders te Eindhoven,
1. de naamloze vennootschap RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Eindhoven,
2. de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK EINDHOVEN-VELDHOVEN U.A.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. F.J. Laagland te Eindhoven.
Eisers in conventie zullen - zowel in conventie als in reconventie - worden aangeduid als eisers, en afzonderlijk met hun naam.
Gedaagden in conventie zullen hierna - zowel in conventie als in reconventie - gezamenlijk in enkelvoud als "de bank" worden aangeduid.
1. De procedure
1.1. Op verzoek van eisers is een dag bepaald voor de behandeling van dit kort geding. Na dagvaarding van de bank heeft op 16 april 2010 de behandeling ter terechtzitting plaatsgevonden. De raadslieden hebben het standpunt van partijen over en weer aangevoerd en toegelicht.
1.2. De bank heeft een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld.
1.3. Partijen hebben op elkaars stellingen gereageerd, waarna ten slotte de dag van de uitspraak is bepaald op heden.
2. Feiten die - zowel in conventie als in reconventie - van belang zijn
2.1. De bank heeft aan ieder van eisers een geldlening verstrekt met daaraan gekoppeld een recht van hypotheek op de woning van ieder van eisers. De hypotheek van [eiser sub 1] is gevestigd in maart 2007 op de woning [adres] voor een bedrag van in totaal € 337.500,00. De hypotheek van [eiser sub 2] is gevestigd in november 2008 op de woning aan de [adres] voor een bedrag van in totaal € 371.250,00. De hypotheek van [eiser sub 3] is gevestigd in juli 2009 op de woning [adres] voor een bedrag van in totaal € 405.000,00.
2.2. Bij brief van 18 november 2009 ([eiser sub 1] en [eiser sub 3]) en 17 november 2009 ([eiser sub 2]) heeft de bank de onderscheiden eisers met name meegedeeld dat zij ieder “sinds lange tijd in verzuim waren met de nakoming van hun financiële verplichtingen jegens de bank” omdat sinds geruime tijd een achterstand bestond in betaling van de rente. Verwezen wordt naar een brief van 11 november 2009 waarin kennelijk al een aanmaning was gedaan. Verder geeft de bank aan dat zij het vermoeden had dat de betrokken geadresseerde eiser betrokken was bij een fraudezaak respectievelijk zelf fraude had gepleegd. Vervolgens wordt om die redenen "de financiering" per direct opgezegd en het totale leensaldo vermeerderd met achterstallige rente en kosten opgeëist.
2.3. Geen van eisers heeft aan de sommatie om dat saldo te betalen voldaan.
2.4. Bij brief van de notaris Verhagen van 27 januari 2010 wordt aan ieder van eisers meegedeeld dat de bank opdracht heeft gegeven de openbare verkoop van de betrokken woning in gang te zetten. De bank heeft volgens de notaris als reden opgegeven: fraude/betalingsachterstand. De veiling van de woningen zal plaatsvinden op 27 april ([eiser sub 1] en [eiser sub 2]) en 25 mei ([eiser sub 3]).
2.5. Op 2 februari 2010 heeft de bank een brief gezonden aan [eiser sub 3]. In die brief zegt de bank dat zij de gegevens van hem, [eiser sub 3], heeft opgenomen in een verwijzingsregister. Dat register bestaat uit een intern en extern deel. Het externe deel is door andere financiële instellingen in te zien. Bij een aanvraag voor een lening kunnen die instellingen in het register de gegevens (van de aanvrager, vzr.) controleren. Dat zou tot een afwijzing van de aanvraag kunnen leiden. Reden voor de opname in het register is het ernstige vermoeden van de bank dat [eiser sub 3] betrokken is bij hypotheekfraude, waarvan de bank aangifte (kennelijk bij de politie, vzr) heeft gedaan.
Ook de gegevens van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn in de registers opgenomen en ook tegen hen heeft de bank aangifte gedaan..
3.1. Eisers vorderen zakelijk weergegeven -
primair
1. dat de rechter de bank zal bevelen om op de dag nadat dit vonnis door de deurwaarder aan haar is afgegeven de veiling van de woningen te staken;
2. dat de rechter de bank zal bevelen om de geldleningsovereenkomsten ongestoord voort te zetten;
3. dat de rechter de bank zal bevelen om de blokkade op de rekeningen van eisers op te heffen zodat eisers weer vrij kunnen beschikken en ongestoord gebruik kunnen maken van hun tegoeden respectievelijk rekeningen;
4. dat de rechter de bank zal bevelen dat de opname van eisers in het verwijzingsregister (zowel het interne als het externe gedeelte) ongedaan wordt gemaakt zodat de goede naam van eisers wordt gezuiverd, althans wordt teruggebracht in de situatie van voor opname in het register;
5. dat de rechter de bank zal bevelen de aangifte, die zij bij de politie tegen eisers heeft gedaan wegens fraude, in te trekken;
6. dat de rechter de bank een dwangsom zal opleggen € 1.000 per dag voor iedere overtreding van een of meer van de genoemde bevelen;
7. dat de rechter de bank zal veroordelen tot betaling aan eisers een bedrag van € 2.635,73 als vergoeding voor de door eisers gemaakte buitengerechtelijke kosten;
subsidiair
8. dat de rechter de bank zal bevelen eisers in staat te stellen om de woningen onderhands te verkopen en hen daarvoor een redelijke termijn te geven van tenminste 12 maanden;
primair en subsidiair
dat de rechter de bank zal veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. Zij voeren aan dat de bank hen ten onrechte verwijt dat zij betrokken zijn bij hypotheekfraude en betalingsachterstanden hebben. Daarom heeft de bank op onterechte gronden de leningen opgezegd en besloten de woningen openbaar te gaan verkopen. Zij wisten niets van het een en ander en kwamen pas door de brief van de notaris van 27 januari 2010 (zie hierboven punt 2.4.) op de hoogte van de plannen van de bank.
3.3. De bank voert verweer. Voor zover dat voor de hier te nemen beslissing van belang is zal dat hierna worden besproken.
3.4. Voor het geval dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de geldleningsovereenkomsten moeten worden voortgezet, vordert de bank dat die termijn wordt beperkt tot twee maanden.
3.5. De bank baseert die vordering op de stelling dat voorzetting in strijd is met de bepalingen in de overeenkomsten, zodat de gevolgen van voorzetting zo gering mogelijk moeten blijven.
3.6. Eisers hebben zich tegen toewijzing van deze vordering verzet, omdat zij die termijn tekort vinden.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Eisers stellen dat de bank moet worden verboden de huizen openbaar te verkopen. Zij stellen dat de lening onterecht is opgeëist, hetgeen betekent dat zij vinden dat de lening onterecht is beëindigd door de opzegging op 18 respectievelijk 17 november 2009. Aan de voorwaarde in de hypotheekakte voor parate executie (het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen) is volgens hen niet voldaan, zodat zij kennelijk op het standpunt staan dat die bevoegdheid tot executie niet bestaat.
4.2. Het is dus de vraag of de opzegging van 18 respectievelijk 17 november 2009 het (voortijdig) einde van de overeenkomst van geldlening inderdaad tot gevolg heeft en op die manier het totale saldo van de lening plus kosten opeisbaar heeft gemaakt. Indien dat inderdaad juist is, komt de vraag aan de orde of die beëindiging als zo onrechtmatig moet worden beschouwd dat er grond is om in kort geding daadwerkelijke voortzetting van de uit die overeenkomst voortvloeiende faciliteiten ten gunste van eisers te bevelen.
4.3. Eisers hebben in de dagvaarding aangevoerd dat er geen sprake was van achterstand en dat – wanneer er wel sprake zou van achterstand - dat te wijten is aan de bank die zou hebben nagelaten de verschuldigde rente en kosten automatisch van hun betaalrekeningen te incasseren. Zij stellen dat er voldoende saldo op de rekeningen aanwezig was en [eiser sub 3] bovendien spontaan “op een gegeven moment” zelfs “eigenhandig” naar het loket van de bank is gegaan om voor contante betaling van de verschuldigde rente en kosten zorg te dragen. Bovendien is de bank te verwijten dat zij de rekeningen van eisers eenzijdig, zonder de rekeninghouders te informeren, heeft geblokkeerd zodat de maandelijkse incassering niet meer mogelijk was en eisers bovendien niet of met moeite over hun eigen gelden hebben kunnen beschikken.
4.4. Dit verhaal van eisers vindt de voorzieningenrechter niet erg aannemelijk. Dit komt al door het feit dat die blokkering dan al zou moeten hebben plaatsgevonden in september 2009 (de achterstand bestond immers sinds geruime tijd) en dat eisers - ondanks de last die zij zeggen daarvan te hebben ondervonden - pas in maart 2010 een kort geding aanspannen. Bovendien heeft de bank gesteld dat er bij de aanvrage van de hypotheken door ieder van eisers een bankrekeningnummer is opgegeven waarop de salarissen van ieder van hen gestort zouden worden, hetgeen - uiteindelijk - niet meer gebeurde; daarna was het (telkens) een storting in contanten die door [S] namens eisers werd gedaan. Eisers hebben daarop geantwoord dat zij hun salaris gewoon in contanten uitbetaald kregen en daarom [S] de betalingen in contanten lieten verrichten. Dat klopt niet met hun stelling dat zij door de beweerde blokkade maar met moeite over hun geld hebben kunnen beschikken. Het is niet geloofwaardig dat zij al hun geld op een geblokkeerde rekening storten, terwijl zij in geldnood verkeren. Zij kunnen niet zeggen dat van die blokkering niet op de hoogte waren, want dat moeten zij gemerkt hebben toen zij problemen kregen met het krijgen van hun geld (volgens hun eigen stellingen, die waarschijnlijk niet juist zijn, want zij kregen immers hun loon in contanten betaald).
4.5. Volgens de bank was er geen voldoende saldo op de rekeningen en kon er daarom (door de bank) niets van die rekeningen worden gehaald; dat dit door de blokkering zou komen is dus niet waar. Meer in het bijzonder heeft de bank het volgende aangegeven.
Met betrekking tot [eiser sub 3]: Hij diende per maand te betalen een bedrag van € 777,88 en heeft een achterstand van € 1.746,17, terwijl zijn rekening een tekort vertoont van € 17,20.
Met betrekking tot [eiser sub 1]: Zij diende per maand te betalen een bedrag van € 732,00 en heeft een achterstand van € 4.392,00. Op haar rekening staat slechts een bedrag van € 79,00.
Met betrekking tot [eiser sub 2]: Hij heeft een achterstand van € 6.670,02. Zijn maandelijkse termijn bedraagt € 1.039,17, terwijl hij voor een bedrag van € 193,14 rood staat.
4.6. Het had op de weg van eisers gelegen om de juistheid van hun stellingen (en dus de onjuistheid van het verhaal van de bank) aan te tonen door papieren over te leggen van de contante stortingen die op hun rekeningen waren verricht en (kopieën van) hun rekeningafschriften waaruit het verloop van de rekening blijkt. Hoewel dit voor hen eenvoudig moet zijn geweest in het geval dat zij inderdaad gelijk zouden hebben, hebben zij dat niet gedaan. Zij hebben alleen gewezen op de contante betalingen en verder niets aangevoerd dat als gemotiveerde betwisting van de gestelde betalingsachterstanden kan gelden. In kort geding gaat de voorzieningenrechter er daarom vanuit dat die achterstand er wel degelijk was. Bovendien volgt uit het bovenstaande dat de bank daarvan geen verwijt valt te maken.
4.7. Wanneer er sprake is van een achterstand in de te verrichten betalingen heeft de bank te de bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen. Eisers hebben nog aangevoerd dat er geen ingebrekestelling is geweest, maar de bank heeft brieven overgelegd van 15 oktober 2009, waarin een dergelijke ingebrekestelling valt te lezen. Weliswaar stellen eisers dat zij die brieven niet hebben ontvangen, maar de bank heeft de ontvangstbewijzen in het geding gebracht en die zijn als zodanig niet door eisers tegengesproken. Bovendien hebben zij niet tegengesproken dat die brieven door hun gemachtigde [S] zijn ontvangen en dat hij met die brieven naar de bank is gegaan op 20 oktober 2010. Eisers zeggen dat zij ook de brieven van 18 en 17 november 2010 (zie hierboven punt 2.2.) niet hebben ontvangen, maar aangezien die eveneens aangetekend zijn verstuurd, neemt de voorzieningenrechter aan dat die wel zijn ontvangen en hij daarom aan die betwisting verder voorbij. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk dat aan het ingebrekestellingsvereiste is voldaan.
4.8. Dat eisers onverhoeds zijn geconfronteerd met een opzegging is daarom niet aannemelijk, zo dit al relevant zou zijn voor de beoordeling of de opzegging terecht is geweest.
4.9. Nu in dit geding wordt aangenomen dat er een achterstand in betaling was zoals door de bank gesteld, gaat de voorzieningenrechter er ook vanuit dat de opzegging terecht is geweest en daarom de overeenkomsten van geldlening in ieder geval zijn beëindigd. Om dezelfde reden is er ook geen grond om de bank tot voorzetting van de financieringsfaciliteiten te veroordelen. Het feit dat het om grote belangen voor eisers gaat, is onvoldoende om hierover anders te oordelen. Reeds hierom dient de gevraagde voorziening onder 2 (zie punt 3.1.) te worden afgewezen.
4.10. Nu vaststaat dat eisers de leensom plus rente en kosten niet hebben voldaan, is de bank gerechtigd om de haar daarvoor verstrekte zekerheden (de woningen waarop de hypotheekrechten gevestigd zijn) uit te winnen. De stelling dat er geen bevoegdheid tot executie bestaat, wordt daarom gepasseerd.
4.11. Uitgaande van de executiebevoegdheid valt uit de stellingen van eisers niet op te maken dat er sprake zou kunnen zijn van misbruik van executiebevoegdheid. Dat eisers ook hier in hoge mate in hun belangen worden getroffen is geen grond om anders te oordelen. Er is geen grond om de veiling van de verhypothekeerde woningen te verbieden. De onder 1 (zie punt 3.1.) gevraagde voorziening wordt daarom eveneens geweigerd.
4.12. Op grond van hetgeen hierboven allemaal is overwogen, vindt de voorzieningenrechter geen aanleiding om een bevel te geven aan de bank om de blokkeringsmaatregel ten aanzien van de betaalrekeningen op te heffen.
4.13. Partijen hebben uitgebreid gediscussieerd over de vraag of het waar is dat eisers samen met [S] fraude hebben gepleegd of bij fraude betrokken zijn. Voor de beslissing in dit kort geding ten aanzien van de vraag of de lening terecht is opgeëist en of de woningen, waarop hypotheek is verleend, terecht door de bank openbaar worden verkocht, is die kwestie, zoals uit het bovenstaande blijkt, niet van belang. Voor de vorderingen onder 4 en 5 (zie punt 3.1.) ligt dat anders. De opname in het register en de aangifte bij de politie zijn gebaseerd op de conclusie van de bank dat eisers zich hebben schuldig gemaakt aan fraude.
4.14. Het ligt op de weg van de bank om aannemelijk te maken dat zij voldoende grond had om eisers in het register op te nemen. Dat heeft zij in dit geding gedaan. Of de conclusies van de bank al of niet waar zijn, is in een kort geding niet te beoordelen. Daarvoor zullen partijen zich tot de gewone rechter moeten wenden, omdat in de gewone procedure (anders dan in de kort gedingprocedure) gelegenheid zal zijn bewijs te leveren dor middel van bijvoorbeeld getuigen en deskundigen. Vooralsnog vindt de voorzieningenrechter dat er ruim voldoende aanwijzingen zijn om de conclusies van de bank te rechtvaardigen. Zo is het vreemd dat er met facturen van bouwwerkzaamheden lijkt te zijn geknoeid en geld voor een bouwdepot voor [eiser sub 3] van diens rekening wordt gepind in een casino. Dat de identiteitsbewijzen van [eiser sub 1] worden verloren en daarna worden gebruikt om valse opgave bij de Kamer van Koophandel te doen en dan nog door een bedrijf waarmee eisers zaken doen. En dat terwijl van die vermissing (door een Poolse, die geen Nederlands spreekt, maar wel bij een administratiekantoor zou hebben gewerkt) nog geen aangifte bij de politie is gedaan. Ook is het gek dat er bij de aanvrage van de lening werkgeversverklaringen worden overgelegd waarin in alle gevallen iets niet in orde is, met name omdat de werkgevers niet meer lijken te bestaan. Opvallend is dat de betrokken woningen betrokken zijn bij politieonderzoeken naar illegale kamerverhuur aan buitenlanders. Eisers menen voor alle omstandigheden een goede verklaring te kunnen geven, maar de totale samenhang van alle omstandigheden - waarvan er zojuist enkele bij wijze van voorbeeld zijn vermeld - geeft een negatief beeld dat niet meer op toeval kan berusten.
4.15. Onder die omstandigheden is er geen grond om de bank te bevelen de opname van de gegevens van eisers uit het register verwijderen. Ook is er geen grond om de bank te bevelen de aangifte in te trekken, zo een dergelijk bevel in kort geding al zou kunnen worden gegeven.
4.16. Nu er geen bevel zal worden gegeven, kan ook de dwangsom niet worden opgelegd. De voorziening onder 6 (zie punt 3.1.) zal worden afgewezen.
4.17. Aangezien voorzieningenrechter aanneemt dat de bank geen ongeoorloofde handelingen heeft verricht of onterechte standpunten heeft ingenomen, zijn de kosten van de werkzaamheden die de advocaat van eiser heeft verricht, niet ten laste van de bank te brengen. Het gevorderde onder 7 (zie punt 3.1.) wordt eveneens afgewezen.
4.18. Hoewel eisers gelijk hebben wanneer zij zeggen dat het barre tijden voor verkopers van woningen en de openbare verkoop de prijs van de woningen zal drukken, is er toch geen aanleiding om ten koste van de bank te bevelen dat zij eisers in de gelegenheid moet stellen de woningen zelf te verkopen, laat staan gedurende een jaar. Ook de subsidiaire vordering (onder 8, zie punt 3.1.) wordt afgewezen.
4.19. Het bovenstaande is grond om alle vorderingen af te wijzen.
4.20. Als de in het ongelijk te stellen partij zullen eisers de kosten hebben te dragen van dit kort geding. Die kosten worden aan de zijde van de bank als volgt begroot:
vast recht 262,00
salaris advocaat 1200,00
totaal 1462,00
4.21. Omdat de voorwaarde waaronder de vordering is ingesteld (zie hierboven onder punt 4.9.) niet is vervuld, kan deze verder niet aan de orde te komen.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vordering af;
5.2. veroordeelt eisers in de kosten van het geding aan de zijde van de bank gevallen en begroot op € 1462,00;
5.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. verstaat dat de vordering in reconventie niet aan de orde kan komen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2010.