ECLI:NL:RBSHE:2010:BM6123

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/995075-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van gemeente voor drijven van inrichting zonder vergunning

In deze zaak is de verdachte, een gemeente, vervolgd voor het drijven van een inrichting zonder de vereiste vergunning. De tenlastelegging betreft de periode van 1 januari 2008 tot en met 3 december 2008, waarin de gemeente zou hebben gefaald in haar handhaving van de Wet milieubeheer. De rechtbank heeft op 31 mei 2010 uitspraak gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 17 mei 2010. De raadsman van de gemeente voerde aan dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging, omdat de gemeente handelde als grondeigenaar en niet in de uitvoering van haar overheidstaken. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de wettelijke eisen en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen.

De rechtbank heeft vervolgens de bewijsvoering beoordeeld. De gemeente had diverse acties ondernomen om de activiteiten van de medeverdachte, die zonder vergunning een inrichting dreef, te beëindigen. De rechtbank concludeerde dat de gemeente op de hoogte was van de overtredingen, maar dat er geen opzet aanwezig was om de overtredingen te faciliteren. Hierdoor ontbrak het vereiste opzet voor een veroordeling. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij zich schuldig had gemaakt aan het drijven van een inrichting zonder vergunning. Daarom werd de gemeente vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/995075-09
Datum uitspraak: 31 mei 2010
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[de gemeente],
gevestigd te [plaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 mei 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 november 2009. Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 3 december 2008 te [pleegplaats], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [adres medeverdachte] gelegen inrichting voor het opslaan van afvalstoffen zijnde een inrichting genoemd in Categorie 28 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, in werking heeft gehad (Artikel 8.1 van de wet milieubeheer);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat [medeverdachte] in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 3 december 2008 te [pleegplaats], opzettelijk zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [adres medeverdachte] gelegen inrichting voor het opslaan van afvalstoffen, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 28 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, in werking heeft gehad, bij het plegen van welk misdrijf zij opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf zij opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door tegen [medeverdachte] niet handhavend op te treden en/of ter plaatse de bedrijfsvoering niet te (doen) beëindigen en/of door het perceel aan [medeverdachte] ter beschikking te stellen en daar geen controlebevoegdheden uit te (doen) voeren;
(Artikel 8.1 van de Wet milieubeheer gelet op artikel 48 van het Wetboek van strafrecht)
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 17 mei 2010 gewijzigd in die zin dat in het subsidiair ten laste gelegde de passage vanaf de vijfde regel, na de woorden “in werking heeft gehad” wordt vervangen door:
“- tot het plegen van welk misdrijf zij opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door het voornoemde perceel aan de [adres medeverdachte] aan de [medeverdachte] ter beschikking te stellen en/of
- bij het plegen van welk misdrijf zij opzettelijk behulpzaam is geweest door het perceel aan de [adres medeverdachte] aan [medeverdachte] ter beschikking te laten.”
De formele voorvragen.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman van verdachte geconcludeerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte moet worden verklaard omdat:
• verdachte niet het bevoegde gezag was om te beslissen op de aanvrage van [medeverdachte] het bedrijf een vergunning te verlenen als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet Milieubeheer en
• niet handhavend optreden van verdachte toen bleek dat [medeverdachte] haar bedrijfsactiviteiten ook zonder deze vergunning bleef uitvoeren een exclusieve overheidstaak is, waarvoor verdachte niet strafrechtelijk kan worden vervolgd.
De rechtbank overweegt het navolgende. De rechtbank leest de gewijzigde tenlastelegging zo dat verdachte wordt verweten dat zij de ten laste gelegde feiten in haar hoedanigheid van grondeigenaar heeft gepleegd. De door de raadsman gevoerde verweren tegen de ontvankelijkheid van de officier van justitie zijn gebaseerd op de stelling dat verdachte die feiten zou hebben gepleegd bij de uitvoering van haar exclusieve overheidstaken. Deze verweren missen dus feitelijke grondslag omdat zij niet relevant zijn voor de beoordeling van de ten laste gelegde feiten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt de rechtbank de door de raadsman gevoerde verweren strekkende tot de niet ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Voor het overige zijn uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Bewijsoverweging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman geconcludeerd dat verdachte geen enkel verwijt valt te maken waar het gaat om het medeplegen of de medeplichtigheid aan het drijven van een inrichting zonder vergunning, als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet Milieubeheer, door [medeverdachte] en dat verdachte derhalve van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft, op de in haar op schrift gestelde requisitoir, geconcludeerd tot veroordeling van verdachte voor het primair ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt het navolgende. Op grond van het verhandelde ter terechtzitting van 17 mei 2010 stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] op het perceel [adres medeverdachte], een inrichting drijft zonder in het bezit te zijn van de daarvoor vereiste vergunning als bedoeld in artikel 8.1. van de Wet Milieubeheer. Verdachte is eigenaar van dit perceel.
Verdachte was er al lange tijd van op de hoogte dat [medeverdachte] deze overtreding beging. Uit het door de raadsman van verdachte bij de pleitnota gevoegde overzicht blijkt dat verdachte vanaf 2001 diverse handelingen heeft verricht en diverse acties heeft ondernomen om het bedrijf van [medeverdachte] te verplaatsen naar een andere locatie. De inspanningen van verdachte hebben echter niet tot het gewenste resultaat geleid. Dit wordt bevestigd door de verklaring die de vertegenwoordigers van verdachte ter terechtzitting van 17 mei 2010 hebben afgelegd.
Uit de door verdachte ondernomen acties concludeert de rechtbank dat verdachte heeft geweten dat [medeverdachte] haar onderneming zonder vergunning dreef, dat verdachte die situatie niet heeft gewild en dat verdachte aan die situatie een einde heeft willen maken. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat zowel ten aanzien van het primair als het subsidiair ten laste gelegde bij verdachte het voor een bewezenverklaring vereiste opzet ontbrak en dat verdachte daarom van die feiten moet worden vrijgesproken. Dat laat echter onverlet dat verdachte daadkrachtiger had kunnen en moeten optreden om aan de door [medeverdachte] gepleegde overtreding – het exploiteren van een inrichting zonder de benodigde vergunning – een einde te maken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal van die feiten worden vrijgesproken.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
DE UITSPRAAK
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend be-wezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H. Renneberg, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. F. van Laanen, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 31 mei 2010.
Mr. Van Laanen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.