ECLI:NL:RBSHE:2010:BM7445

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
671567
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging huurovereenkomst door gemeente wegens bestemmingsplanwijziging en sanering woonwagenlocatie

In deze zaak heeft de Gemeente Oss een huurovereenkomst met gedaagde opgezegd, omdat de standplaats op de woonwagenlocatie X gesaneerd moest worden in het kader van woningbouw volgens het bestemmingsplan Berghem-Zuid fase 3. De Gemeente bood gedaagde drie opties voor vervangende woonruimte aan, maar gedaagde weigerde deze opties. De Gemeente heeft de huurovereenkomst per 1 mei 2010 opgezegd op basis van artikel 7:274 lid 1 sub e BW, dat de opzegging van de huurovereenkomst toestaat wanneer de gemeente de bestemming van het terrein volgens het bestemmingsplan wil verwezenlijken.

De kantonrechter oordeelde dat de Gemeente gerechtigd was om de huurovereenkomst op te zeggen. De Woonwagenwet was in 1999 ingetrokken, waardoor de Gemeente vrij was om haar beleid te wijzigen. De Gemeente had gedaagde passende compensatie geboden door haar de keuze te geven uit drie opties, wat de rechter als zorgvuldige omgang met de belangen van gedaagde beschouwde. De omstandigheid dat gedaagde niet in een stenen woning wilde wonen, werd niet als een reden gezien om de opzegging onzorgvuldig te achten.

De rechter concludeerde dat er geen sprake was van onzorgvuldig handelen door de Gemeente en dat de opzegging van de huurovereenkomst rechtmatig was. De vordering van de Gemeente om de huurovereenkomst te beëindigen en de ontruiming te bepalen werd toegewezen. Gedaagde werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op € 684,93 werden begroot. De uitspraak werd gedaan door kantonrechter J.H. Wiggers op 6 mei 2010.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer : 671567
Rolnummer : 10-717
Uitspraak : 6 mei 2010
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon de gemeente Oss,
zetelende te Oss,
eiseres,
gemachtigde: mr. Y.A.W.M. Molkenboer,
t e g e n :
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.Ph.M. Hamelers.
Partijen zullen verder worden aangeduid als 'de Gemeente' en '[gedaagde]'.
1. De procedure
De Gemeente heeft bij dagvaarding gesteld en gevorderd als na te melden. [gedaagde] is in rechte verschenen en heeft een conclusie van antwoord genomen. Vervolgens is een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft plaatsgevonden op 16 april 2010. Daarna is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. De Gemeente vordert het tijdstip vast te stellen waarop de huurovereenkomst tussen partijen zal eindigen en daarbij het tijdstip van ontruiming te bepalen.
De Gemeente legt daaraan het volgende ten grondslag.
De Gemeente verhuurt aan [gedaagde] de standplaats [adres] te [woonplaats].
Deze standplaats maakt deel uit van de woonwagenlocatie [X] te [woonplaats], die gesaneerd dient te worden. De sanering is al in gang gezet. Drie van de zes standplaatsen zijn al ontmanteld en met de bewoonster van de vierde is inmiddels ook overeenstemming bereikt over vervangende huisvesting. De sanering van deze locatie is noodzakelijk omdat ter plaatse in het geldende bestemmingsplan Berghem-Zuid fase 3, woningbouw is gepland.
De Gemeente heeft bij brief van 4 juni 2009 aan [gedaagde] een voorstel gedaan voor vervangende woonruimte, welk voorstel drie opties bevatte:
1. [gedaagde] laat zich op basis van de waarde van de opstallen die zij op de standplaats achterlaat uitkopen en zorgt zelf voor vervangende woonruimte;
2. [gedaagde] krijgt en aanvaardt een vervangende huurwoning in het plan [P] te [woonplaats];
3. [gedaagde] betrekt een andere bestaande standplaats op de woonwagenlocatie [Y] in [O].
[gedaagde] heeft te kennen gegeven dat zij van geen van deze drie opties gebruik wenst te maken. Bij monde van haar vader heeft zij laten weten dat zij uitsluitend akkoord gaat met een nieuwe elders in de gemeente [O] aan te leggen woonwagenlocatie, alwaar zij samen met de bewoners van de standplaats [adres] wil gaan wonen.
Het aanleggen van een nieuwe woonwagenlocatie is voor de gemeente echter geen aanvaardbare oplossing. De Gemeente heeft daarom bij aangetekend schrijven van 19 oktober 2009 de huurovereenkomst opgezegd per 1 mei 2010. De opzegging is gebaseerd op de wettelijke opzeggingsgrond als bedoeld in artikel 7:274 lid 1 sub e BW, te weten het verwezenlijken door de gemeente van de bestemming krachtens een geldend bestemmingsplan.
2.2. [gedaagde] heeft, kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd.
De voormalige gemeente [woonplaats] en de gemeente [O] hebben in het verleden veelvuldig hun standpunten en beleid betreffende woonwagenlocatie [X] gewijzigd. Hiervan wordt [gedaagde] thans de dupe. De familie [gedaagde] woonde tot begin jaren '80 op het grote woonwagenkamp [V] te [O]. Toen het beleid van de gemeente veranderde werd het kamp opgeheven en verdeeld in verschillende kleine kampjes. Hier is [X] er een van. Later besloot de gemeente het kampje aan [X] te verplaatsen. Ter vervanging van deze locatie zou een nieuwe locatie voor 10 woonwagens worden aangelegd. Na de samenvoeging met de gemeente [O] zijn de plannen weer gewijzigd en is besloten twee woonwagenlocaties van elk zes standplaatsen te realiseren.
Nadat een van deze locaties was gerealiseerd aan [adres] te [woonplaats] veranderde de gemeente [O] weer van standpunt. De eerder toegezegde tweede nog aan te leggen woonwagenlocatie werd niet meer gerealiseerd. In plaats daarvan wilde de gemeente een meer permanente woonvorm realiseren.
In het bestemmingsplan Berghem-Zuid 3e fase, dat op 2 juni 1995 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 5 september 1995 door de Gedeputeerde Staten van de provincie Noord Brabant is goedgekeurd, is het voornemen vastgelegd om een nieuw woonwagenkamp te realiseren. In het bestemmingsplan wordt nergens gesproken over het opdelen van kamp [X] in twee nieuwe kampjes.
De eerste bewoners die zijn vertrokken kregen een nieuwe standplaats op de nieuw gerealiseerde woonwagenlocatie [D]. Vervolgens besloot de gemeente echter om de tweede nieuwe locatie niet te realiseren. Enkele oud-bewoners van [X] zijn vertrokken naar de woonwagenlocatie [Y] in [O]. Dit kamp ligt echter ver verwijderd van het kamp [X]. Het ligt in het uiterste westen van [O], terwijl [woonplaats] ten oosten van [O] ligt. Tevens heeft de familie [gedaagde] een langslepende vete met de thans op [Y] woonachtige familie [R]. Om deze redenen kan [gedaagde] het aanbod om te verhuizen naar [Y] niet accepteren.
Voor [gedaagde] zijn ook de opties van het huren van een huis en de uitkoopregeling niet reëel, omdat zij dan haar levensstijl als woonwagenbewoner niet kan voortzetten.
De Gemeente heeft diverse beginselen van behoorlijk bestuur geschonden.
De Gemeente heeft geweigerd een besluit te nemen inhoudende de realisatie van een nieuwe woonwagenlocatie in [woonplaats]. Dat is in strijd met de voorschriften zoals die destijds bij het bestemmingsplan zijn vastgesteld. De gemeente heeft niet voldaan aan de uit die voorwaarden voortvloeiende uitwerkingsplicht. De gemeente heeft aldus ook gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Het aan diverse oud-bewoners van [X] aanbieden van verschillende faciliteiten impliceert een schending van het gelijkheidsbeginsel. Enkele zijn in de gelegenheid gesteld om op de lo[D] te gaan wonen. Anderen zijn betaald om mee te werken aan hun vertrek. Bij [gedaagde] wordt alleen de huur opgezegd.
Ook uit het ontbreken van een sociaal plan van de gemeente blijkt dat niet op een zorgvuldige manier met haar belangen is omgegaan.
Voorts noopt de ontwikkeling van de Gemeente niet tot verwezenlijking van het bestemmingsplan, zodat haar geen beroep op artikel 7:274 lid 1 sub e BW toekomt.
Het onderhavige bestemmingsplan is niet binnen de voorgeschreven termijn van 10 jaar herzien/verlengd.
De gemeente heeft ook niet in redelijkheid tot haar besluit kunnen komen na afweging van alle belangen.
Als de vordering niettemin wordt toegewezen heeft [gedaagde] recht op een tegemoetkoming in haar verhuiskosten.
2.3. Hetgeen partijen ter comparitie hebben verklaard zal, indien en voor zover relevant, in het navolgende aan de orde komen.
3. De beoordeling
3.1. Tussen partijen staat onder meer het volgende vast.
De Gemeente verhuurt aan [gedaagde] de standplaats [adres] te [woonplaats]. Deze standplaats maakt deel uit van de woonwagenlocatie [X] te [woonplaats].
In het geldende bestemmingsplan Berghem-Zuid fase 3 is ter plaatse van deze woonwagenlocatie woningbouw gepland. Daartoe is de sanering van deze locatie noodzakelijk. Met de sanering is al een aanvang gemaakt.
De Gemeente heeft bij brief van 4 juni 2009 aan [gedaagde] een voorstel gedaan, welk voorstel drie opties bevatte:
1. [gedaagde] laat zich op basis van de waarde van de opstallen die zij op de standplaats achterlaat uitkopen en zorgt zelf voor vervangende woonruimte;
2. [gedaagde] krijgt en aanvaardt een vervangende huurwoning in het plan [P] te [woonplaats];
3. [gedaagde] betrekt een andere bestaande standplaats op de woonwagenlocatie [Y] in [O].
[gedaagde] heeft te kennen gegeven dat zij van geen van deze drie opties gebruik wenst te maken.
De Gemeente heeft bij aangetekend schrijven van 19 oktober 2009 de huurovereenkomst opgezegd per 1 mei 2010. De opzegging is gebaseerd op de wettelijke opzeggingsgrond als bedoeld in artikel 7:274 lid 1 sub e BW, te weten het verwezenlijken door de gemeente van de bestemming krachtens een geldend bestemmingsplan.
3.2. Op 1 maart 1999 is in werking getreden de Wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving. Deze wet bepaalde onder meer dat de Woonwagenwet werd ingetrokken. Daarmee verviel de in deze wet neergelegde verplichting voor een gemeente om op haar grondgebied een woonwagencentrum in stand te houden.
Het stond de Gemeente derhalve vrij om haar beleid te wijzigen op grond van een gewijzigd inzicht met betrekking tot de wijze waarop zij de algemene belangen behartigt, mits daarbij op zorgvuldige wijze wordt omgegaan met de belangen van degenen die aan het eerdere beleid verwachtingen hebben ontleend. In dat verband stond het de Gemeente in beginsel vrij om het algemene belang van het bieden van passende huisvesting aan iedere burger zwaarder te laten wegen dan het belang van de bewoners van [X] om in een woonwagen te kunnen blijven wonen. De behartiging van eerstgenoemd belang brengt mee dat de Gemeente bij schaarste van gronden waarop woningen gerealiseerd kunnen worden, de voorkeur mocht geven aan het realiseren van een woonvorm die minder beslag legt op de beschikbare ruimte dan het wonen in een woonwagen. Hieruit volgt reeds dat de Gemeente, ondanks haar toezegging in de fase dat het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk was, dat er een nieuwe woonwagenlocatie in [woonplaats] zou worden gecreëerd, niet was gehouden om aan alle bewoners van [X] een vervangende standplaats aan te bieden. Daarbij is in aanmerking genomen dat er aan de bewoners van [X] destijds kennelijk niet een specifieke, geïndividualiseerde standplaats op een met name genoemd centrum was toegezegd. De in het verleden gedane toezegging had derhalve niet een zodanig concreet karakter dat zij voor wat betreft haar bindende karakter kan worden gelijkgesteld aan het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst.
3.3. Voldoende aannemelijk is dat de ontwikkeling van de Gemeente tot verwezenlijking van de bestemming van het onderhavige bestemmingplan noopt. Een gedeelte van de bestemming is al verwezenlijkt en ter plaatse staan al woningen. De sanering van de standplaats is noodzakelijk om het project te voltooien.
3.4. Als ter comparitie van de zijde van de Gemeente erkend staat vast dat het onderhavige bestemmingplan niet binnen de voorgeschreven termijn van 10 jaar is herzien, zoals bepaald in artikel 33 WRO. Dat heeft evenwel niet zonder meer rechtsgevolgen voor de bestemming die ingevolge het onderhavige bestemmingsplan op de grond van de standplaats rust. Het brengt derhalve ook niet met zich dat de Gemeente zich in haar verhouding tot [gedaagde] niet langer op het verwezenlijken van deze bestemming kan beroepen.
3.5. Zoals overwogen dient de Gemeente, bij het wijzigen van haar beleid, op zorgvuldige wijze om te gaan met de belangen van degenen die aan het eerdere beleid verwachtingen hebben ontleend.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de Gemeente het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door enkele bewoners van [X] in de gelegenheid te stellen op de lo[D] te gaan wonen en anderen te betalen om mee te werken aan hun vertrek, terwijl in haar geval alleen de huur is opgezegd. Dat standpunt moet worden verworpen. Als niet weersproken staat vast dat de Gemeente [gedaagde] de keuze uit drie opties heeft voorgelegd, waartoe behoorde de mogelijkheid om naar de woonwagenlocatie [Y] te verhuizen en de mogelijkheid om zich te laten uitkopen. Ter zitting heeft de Gemeente toegezegd dat, als [gedaagde] voor een van de aangeboden huuropties kiest, een tegemoetkoming in de verhuiskosten zal worden gegeven en daartoe dan met haar overleg zal worden gevoerd. Ter zitting is van de kant van [gedaagde] verklaard dat het eventueel betalen van een hogere huur geen probleem is, mede gelet op het feit dat zij mogelijk recht op huurtoeslag heeft.
Gelet op de aangeboden keuzemogelijkheden en de toezegging van de Gemeente dat, bij aanvaarding van een van de aangeboden huuropties door [gedaagde], een tegemoetkoming in de verhuiskosten zal worden toegekend, levert het ontbreken van een sociaal plan geen strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel op en is het handelen van de Gemeente ten aanzien van [gedaagde] evenmin in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
3.6. De Gemeente heeft [gedaagde] (onder meer) een standplaats op de woonwagenlocatie [Y] aangeboden. De omstandigheid dat deze locatie zich niet in [woonplaats] bevindt, maar enkele kilometers daarvandaan (in [O]), maakt niet dat de Gemeente onvoldoende rekening houdt met de gerechtvaardigde belangen van [gedaagde]. Op de lo[D] is geen vrije plaats meer. Er is geen andere woonwagenlocatie in [woonplaats] (dan wel in [O]). En de Gemeente is - zoals overwogen - niet verplicht om een nieuwe woonwagenlocatie (in [woonplaats] of in [O]) te creëren.
Ook de omstandigheid dat op de locatie [Y] de familie [R] woont, met welke familie de familie [gedaagde] een langslepende vete heeft, brengt niet met zich dat de Gemeente onvoldoende rekening houdt met de gerechtvaardigde belangen van [gedaagde] door haar (alleen) op die locatie een standplaats aan te bieden. Zoals overwogen is er geen andere woonwagenlocatie in [O] waar de Gemeente een standplaats aan [gedaagde] zou kunnen aanbieden en is zij niet verplicht om een nieuwe woonwagenlocatie te creëren. Indien [gedaagde] er in verband met de vete met de familie [R] (dan wel de afstand tot [woonplaats]) niet voor kiest om de aangeboden standplaats op [Y] te aanvaarden, heeft zij de mogelijkheid om een van de andere twee aangeboden opties te kiezen.
Het moge zo zijn dat [gedaagde] niet in een stenen woning wenst te wonen, maar die keuze dient voor haar rekening te komen.
De kantonrechter concludeert dat de Gemeente passende compensatie aan [gedaagde] heeft geboden voor het vervallen van de door haar gehuurde standplaats op [X] door haar de keuze te geven uit de drie genoemde opties. Er is, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, geen sprake van onzorgvuldig handelen door de Gemeente jegens [gedaagde].
3.7. De vordering is daarom toewijsbaar. Het tijdstip waarop de huurovereenkomst eindigt zal worden bepaald op 1 juli 2010. Het tijdstip van de ontruiming zal eveneens worden bepaald op 1 juli 2010.
3.8. [gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.9. Gelet op het bepaalde in artikel 7:272 lid 1 BW bepaalde ("tot de rechter onherroepelijk heeft beslist") zal alleen de veroordeling in de kosten uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4. De beslissing
De kantonrechter:
stelt het tijdstip waarop de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de standplaats aan de [adres] te [woonplaats] eindigt, vast op 1 juli 2010;
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde per 1 juli 2010, met alle zich daarop bevindende personen en goederen, te ontruimen en te verlaten en met afgifte der sleutels ter vrije en algehele beschikking van de Gemeente te stellen;
machtigt de Gemeente, voor het geval [gedaagde] met voormelde ontruiming in gebreke mocht blijven, die ontruiming zelf te doen bewerkstelligen conform artikel 556, lid 1 Rv. door een deurwaarder en op kosten van [gedaagde];
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 684,93, waarvan € 87,93 wegens explootkosten, € 297,- wegens griffierecht en € 300,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis waar het de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. J.H. Wiggers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2010.