RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2010
[verzoeker],
te Budel,
eiser,
[gemachtigde],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard,
verweerder,
[gemachtigde].
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2008 heeft verweerder de aan eiser verleende vergunning voor een vaste standplaats op de weekmarkt te Valkenswaard voor vier achtereenvolgende weken (vier marktdagen) geschorst.
Verweerder heeft deze schorsing, met verbetering van de motivering, bij besluit van
31 maart 2009 gehandhaafd.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De zaak is behandeld ter zitting van 19 maart 2010, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan eiser is een vergunning verleend om per 24 oktober 2002 met zijn groente- en fruitkraam een vaste standplaats in te nemen op de weekmarkt te Valkenswaard.
2. Op 4 september 2008 heeft er op de weekmarkt een incident plaatsgevonden tussen eiser en de [marktmeester]. De marktmeester heeft op dezelfde datum aangifte gedaan van bedreiging. Deze aangifte heeft niet geleid tot een strafrechtelijke vervolging.
3. In het proces-verbaal van aangifte heeft de marktmeester - voor zover hier van belang en samengevat - verklaard dat hij eiser heeft aangesproken op het weghalen van planken van de marktkraam van een andere [marktkoopman]. Toen eiser daarop niet reageerde, heeft de marktmeester de planken opgepakt en teruggelegd op de kraam waar deze volgens hem behoorden te liggen. Volgens de marktmeester zag hij toen dat eiser op hem kwam aflopen en recht voor hem ging staan met zijn borst bijna tegen de zijne. Door deze agressieve houding voelde de marktmeester zich bedreigd. Daarna zag en voelde de marktmeester dat eiser hem met beide armen tegen zijn borst krachtig naar achteren duwde en hoorde hij eiser zeggen: "Ik heb niks met jou te maken!". Verder heeft eiser volgens de marktmeester tegen hem gezegd: "Ik heb aan jou helemaal niets te vragen, Als je niet uitkijkt, dan sla ik je in elkaar. Ik weet je te wonen en je komt nog aan de beurt!" en "Kom maar eens mee naar de parkeerplaats, dan zal ik jou eens laten zien wat we doen met jou." Tijdens deze uitspraken stond eiser volgens de marktmeester op zeer korte afstand voor hem, bijna met zijn borst tegen hem aan, en hield eiser zijn beide handen tot een vuist gebald voor zich en in de richting van de marktmeester.
4. Op 10 september 2008 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt om de standplaatsvergunning van eiser voor de duur van vier achtereenvolgende weken te schorsen. Op 12 september 2008 heeft eiser zijn zienswijze hierop naar voren gebracht.
5. Bij besluit van 28 oktober 2008 heeft verweerder met toepassing van artikel 26 van de Marktverordening gemeente Valkenswaard 2007 (hierna: de Marktverordening) de standplaatsvergunning van eiser voor de duur van vier achtereenvolgende weken, derhalve voor vier marktdagen, geschorst. Deze schorsing is ingegaan op 5 november 2008. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze schorsing gehandhaafd.
6. In artikel 26 van de Marktverordening is bepaald dat verweerder een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, kan intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen kan schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat:
a. het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;
b. zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog; of
c. niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.
7. In deze zaak staat in de eerste plaats ter beoordeling of verweerder bevoegd was om op grond van artikel 26 van de Marktverordening te besluiten tot schorsing van eisers standplaatsvergunning.
8. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag, zoals bedoeld in artikel 26, aanhef en onder b, van de Marktverordening, nu eiser zich op 4 september 2008 zowel fysiek als verbaal op een uiterst dreigende manier heeft geuit jegens de marktmeester. Verweerder heeft dit standpunt in het primaire besluit aanvankelijk gebaseerd op de verklaring van de betreffende marktmeester, zoals neergelegd in het hiervoor weergegeven proces-verbaal van aangifte, alsmede op de schriftelijke verklaring van een op de weekmarkt aanwezig omstander, op informatie van andere gemeenten dat zij tevreden zijn over het functioneren van de bewuste marktmeester en op informatie van de politie dat eiser zich in het recente verleden eerder heeft misdragen. In het bestreden besluit heeft verweerder echter aan het standpunt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag uitsluitend de verklaring van de marktmeester, zoals neergelegd in de aangifte, ten grondslag gelegd. De verklaring van de omstander en de overige informatie acht verweerder niet langer relevant. Ter zitting heeft verweerder dit desgevraagd bevestigd.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft ontkend dat er op 4 september 2008 een woordenwisseling heeft plaatsgevonden met [marktmeester]. Evenmin heeft hij bestreden dat hij jegens de marktmeester de in de aangifte opgenomen dreigende bewoordingen heeft gebruikt. Derhalve kan worden geconcludeerd dat eiser de marktmeester in ieder geval verbaal heeft bedreigd, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank als wangedrag in de zin van artikel 26, aanhef en onder b, van de Marktverordening valt te kwalificeren. Verweerder was dan ook bevoegd tot het opleggen van een maatregel.
10. Dat eiser de marktmeester daarnaast ook fysiek zou hebben bedreigd, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het standpunt dat eiser zich ook fysiek dreigend zou hebben opgesteld, en zelfs geweld zou hebben gebruikt jegens de marktmeester, heeft verweerder louter gebaseerd op de verklaring van de marktmeester, zoals weergegeven in de aangifte. Omdat eiser herhaaldelijk en zeer stellig heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het fysiek bedreigen van de marktmeester, vormt de enkele verklaring van de marktmeester echter onvoldoende grondslag om de conclusie te kunnen dragen dat sprake is geweest van fysieke bedreigingen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is gebleken dat verweerder nader onderzoek heeft verricht naar de juistheid van deze verklaring. Zo blijkt uit het dossier niet dat verweerder de marktmeester na diens aangifte naar aanleiding van eisers ontkenning nog heeft gehoord. Evenmin heeft verweerder verklaringen van derden overgelegd die de verklaring van de marktmeester zouden kunnen ondersteunen.
11. Het feit dat eiser naar aanleiding van de aangifte van de marktmeester niet strafrechtelijk is vervolgd voor bedreiging, omdat er blijkens een mededeling van de politie van 28 oktober 2008 onvoldoende bewijs was voor het instellen van een succesvolle strafvervolging, leidt niet tot het oordeel dat verweerder niet bevoegd was tot het opleggen van een maatregel. Het gaat in deze zaak immers om een bestuursrechtelijke maatregel, die erop is gericht de rust en orde op de markt te handhaven. Met deze maatregel worden derhalve andere belangen beschermd dan met strafrechtelijke sanctiebepalingen. De omstandigheid dat er onvoldoende bewijs is voor een strafrechtelijke vervolging, maakt voorts niet dat er tevens onvoldoende grondslag zou zijn voor het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel. Voor een strafrechtelijke veroordeling is immers vereist dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, terwijl voor het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel als de onderhavige slechts moet worden beoordeeld of het wangedrag voldoende aannemelijk is geworden.
12. Voor het oordeel dat er bij verweerder bij het opleggen van de maatregel sprake zou zijn geweest van vooringenomenheid dan wel dat verweerder in strijd zou hebben gehandeld met het verbod van willekeur, zoals eiser heeft betoogd, ziet de rechtbank onvoldoende grond.
13. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de in dit geval opgelegde maatregel van een schorsing voor vier marktdagen in redelijke verhouding staat tot het wangedrag van eiser. Zij beantwoordt deze vraag ontkennend.
14. In dat verband stelt de rechtbank allereerst vast dat verweerder ten aanzien van de in artikel 26 van de Marktverordening gegeven bevoegdheid tot het opleggen van een maatregel geen beleid heeft geformuleerd. Evenmin heeft verweerder gebruik gemaakt van de bevoegdheid om een zogenaamde sanctiematrix als bedoeld in artikel 29 van de Marktverordening vast te stellen.
15. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, moet ervan worden uitgegaan dat het wangedrag van eiser alleen is gelegen in het uiten van dreigende bewoordingen jegens de marktmeester. Dat tevens sprake was van een fysieke bedreiging, is immers niet aannemelijk geworden. Het wangedrag van eiser is derhalve minder ernstig dan verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Niet gebleken is voorts dat dit wangedrag een structureel karakter had en dat er moest worden gevreesd voor herhaling. De in het primaire besluit aangehaalde informatie van de politie over eisers verleden, moet immers buiten beschouwing worden gelaten. Onder deze omstandigheden acht rechtbank de oplegging van een schorsing voor vier achtereenvolgende weken niet evenredig. Bij dit oordeel betrekt zij dat een schorsing van deze duur een relatief zware maatregel betreft, nu blijkens het bepaalde in artikel 26 van de Marktverordening als zwaardere maatregel alleen nog de intrekking van de standplaatsvergunning mogelijk is. Aangenomen moet worden dat een dergelijk zware maatregel in financiële zin ingrijpende gevolgen heeft voor eiser. Verweerder had dan ook moeten volstaan met een lichtere maatregel.
16. De rechtbank acht in het onderhavige geval een schorsing van eisers standplaatsvergunning voor de duur van twee achtereenvolgende weken, derhalve voor twee marktdagen, passend en evenredig. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de marktmeester een eigen taak heeft bij het handhaven van de rust en orde op de markt en dat eiser met zijn handelen de positie en het gezag van de marktmeester bij de uitoefening van die taak heeft ondermijnd.
17. De stelling van eiser dat de marktmeester zich zelf ook niet geheel onbetuigd heeft gelaten bij de woordenwisseling met eiser leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat het gedrag van de marktmeester een rol heeft gespeeld bij het handelen van eiser, rechtvaardigt dit naar het oordeel van de rechtbank niet de ernstige bedreigingen die eiser blijkens het proces-verbaal van aangifte jegens de marktmeester heeft geuit.
18. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en de duur van de schorsing van eisers standplaatsvergunning vaststellen op twee achtereenvolgende weken, derhalve op twee marktdagen.
19. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
20. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
21. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
herroept het besluit van 28 oktober 2008, stelt de duur van schorsing van de standplaatsvergunning van eiser voor de weekmarkt te Valkenswaard vast op twee achtereenvolgende weken en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,00
- bepaalt dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. van der Meiden als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2010.