ECLI:NL:RBSHE:2010:BN1424

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
646427
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.E.M. Leclercq
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van abonnementskosten door U.P.C. Nederland B.V. afgewezen

In deze zaak vorderde U.P.C. Nederland B.V. van de gedaagde betaling van € 210,64, bestaande uit abonnementskosten, vervallen vertragingsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering was gebaseerd op een abonnement dat op 23 oktober 2006 tussen partijen was aangegaan. De gedaagde voerde aan dat de relatie medio 2007 was beëindigd zonder dat hij schuld had aan deze beëindiging. U.P.C. stelde echter dat de opzegging correct was verwerkt in een eindfactuur, die betrekking had op verbruikskosten.

De kantonrechter heeft het verloop van het geding en de ingediende stukken beoordeeld. De rechter concludeerde dat de stelling van U.P.C. in haar conclusie van repliek niet overeenstemde met de door haar zelf overgelegde productie. Dit leidde tot de beslissing om de vordering van U.P.C. af te wijzen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde gelijk had in zijn stelling dat hij bij het einde van het contract nog een klein bedrag tegoed had van U.P.C. De rechter wees U.P.C. aan als de in het ongelijk gestelde partij en veroordeelde haar in de kosten van het geding, die tot dat moment waren begroot op € 60,00 wegens gemachtigdensalaris.

De uitspraak werd gedaan door mr. W.E.M. Leclercq, kantonrechter, op 15 juli 2010, in aanwezigheid van de griffier. De zaak illustreert de noodzaak voor eiseres om haar vorderingen goed te onderbouwen met bewijsstukken die consistent zijn met de ingediende conclusies.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
DE KANTONRECHTER TE EINDHOVEN
In de zaak van:
de besloten vennootschap U.P.C. Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: J.D. Kuik, gerechtsdeurwaarder te Eindhoven,
t e g e n :
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.M.J. van Boxtel, advocaat te Eindhoven
heeft de kantonrechter het navolgende vonnis gewezen.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
­ de dagvaarding, met producties;
­ de conclusie van antwoord met producties,
­ de conclusie van repliek, met 1 productie;
­ de conclusie van dupliek.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1 U.P.C. vordert van [gedaagde] betaling van € 210,64, te weten € 154,00 wegens abonnementskosten inzake een op 23 oktober 2006 tussen partijen aangegaan abonnement terzake U.P.C. standaardpakket radio/tv, € 19,64 wegens vervallen vertragingsrente en € 37,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten.
2.2 Op het kernverweer van [gedaagde] dat medio 2007 de relatie tussen partijen is beëindigd zonder schuld aan de zijde van [gedaagde], heeft U.P.C. gerepliceerd dat inderdaad medio 2007 er een opzegging van de zijde van [gedaagde] is geweest, dat die correct is verwerkt in een eindfactuur die overigens - anders dan bij antwoord door [gedaagde] wordt gesuggereerd - ziet op verbruikskosten.
2.3 Dit laatste is onjuist. Uit de door U.P.C. bij repliek overgelegde eindfactuur blijkt dat [gedaagde] gelijk heeft met zijn stelling dat hij bij het einde van het contract aan verbruikskosten nog een klein bedrag tegoed had van U.P.C., maar dat de vordering van U.P.C. ziet op herinneringskosten en op afkoop van de resterende abonnementstermijnen digitale telefonie. Reeds op grond van het feit dat de stelling van U.P.C. in haar conclusie van repliek niet te rijmen valt met de door haar zelf overgelegde productie, dient de vordering te worden afgewezen.
Als de in het ongelijk gestelde partij dient U.P.C. de kosten van het geding te dragen.
3. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt U.P.C. in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op € 60,00 wegens gemachtigdensalaris.
Aldus gewezen door mr. W.E.M. Leclercq, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 15 juli 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.