ECLI:NL:RBSHE:2010:BN1458

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
214207 - KG ZA 10-422
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.F.M. Strijbos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van straat- en contactverbod in kort geding wegens mishandeling en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 16 juli 2010 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eisers [M] en [C] en gedaagde [D]. De eisers vorderden een straat- en contactverbod tegen [D], die hen jarenlang heeft mishandeld en bedreigd. Eiseres [M] heeft verklaard te lijden aan het Stockholmsyndroom, wat haar in een situatie van grote afhankelijkheid van [D] heeft gebracht. De rechtbank oordeelde dat het gevraagde straatverbod voor de gehele gemeente waar eiseres woont, toegewezen moest worden, ondanks het feit dat [D] in voorlopige hechtenis zat. De rechtbank stelde vast dat er een spoedeisend belang was bij de gevraagde voorzieningen, omdat er geen garantie was dat [D] langdurig in detentie zou blijven. De rechtbank wees ook het gevorderde contactverbod toe, omdat elke vorm van contact bij eiseres onrust teweegbracht en haar psychische toestand negatief beïnvloedde. De rechtbank legde als sanctie lijfdwang op in plaats van een dwangsom, gezien de ernst van de situatie en de geschiedenis van [D]. De vordering van [D] in reconventie om [M c.s.] te verbieden zich in de media uit te laten over hun relatie werd afgewezen, omdat er geen feiten waren die een dergelijke inbreuk op hun vrijheid van meningsuiting rechtvaardigden. De rechtbank veroordeelde [D] in de proceskosten van [M c.s.].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 214207 / KG ZA 10-422
Vonnis in kort geding van 16 juli 2010
in de zaak van
1. [M],
wonende te [woonplaats],
2. [C],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. I.M.G. Maste te Almere,
tegen
[D],
wonende te '[woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. L.A.P. van Haperen te Breda.
Eisers zullen worden aangeduid met respectievelijk [M] en [C] en gezamenlijk met [M c.s.] Gedaagde zal [D] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Na dagvaarding heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [D] een eis in reconventie heeft ingediend. De advocaat van [M c.s.] heeft de vordering in conventie nader toegelicht en verweer gevoerd tegen de vordering in reconventie, mede aan de hand van een pleitnota en producties. De advocaat van [D] heeft verweer gevoerd in conventie en de vordering in reconventie nader toegelicht, mede aan de hand van een pleitnota en producties alsmede door het tonen van foto’s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [M] en [D] hebben jarenlang een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben samen twee minderjarige kinderen. [M] heeft meerdere malen aangifte gedaan tegen [D] wegens mishandeling. Ook heeft zij meerdere malen haar toevlucht gezocht tot schuiladressen zoals het blijf-van-mijn-lijfhuis.
2.2. Desondanks ging [M] telkens weer in op pogingen van [D] om met haar in contact te komen en heeft zij [D] begin van dit jaar zelfs toegelaten tot het blijf-van-mijn-lijfhuis.
2.3. Op 18 mei 2010 heeft [D] [C], de vader van [M], klem gereden en hem vervolgens mishandeld door meerdere malen met gebalde vuist tegen zijn hoofd te slaan en toen hij op de grond lag onder meer tegen het hoofd te trappen. Vervolgens heeft [D] getracht met zijn auto [C] te overrijden. [C] heeft daarvan aangifte gedaan bij de politie.
2.4. Op 17 juni 2010 heeft [D] [M] in [woonplaats] opgewacht toen zij de kinderen naar school had gebracht en heeft hij haar op de openbare weg tegen de grond gewerkt en vervolgens tientallen malen met een schroevendraaier hard gestoken in met name haar rug, hoofd en een hand, waarbij die hand geheel is doorboord. [M] is met ernstige verwondingen opgenomen in het ziekenhuis. [M] heeft aangifte gedaan.
2.5. Het incident van 17 juni 2010 heeft de aandacht getrokken van diverse media, zoals De Telegraaf en Omroep Flevoland. In het kader van hun berichtgevingen hebben zij onder meer [M] en [C] geïnterviewd. Laatstgenoemden geven daarbij onder meer aan dat [M] gedurende haar twaalf jaar durende relatie met [D] veelvuldig door hem werd mishandeld en hebben aandacht gevraagd voor het probleem dat zij als slachtoffers nagenoeg geen respons van de overheidsinsanties hebben gekregen op hun roep om hulp in de tijd die aan 17 juni 2010 voorafging.
2.6. [D] is naar aanleiding van het incident aangehouden en zit thans in voorlopige hechtenis in de Penitentiaire Inrichting [adres]
3. Het geschil in conventie
3.1. [M c.s.] vorderen, samengevat, [D] voor een periode van 40 jaar te verbieden op straffe van een lijfsdwang van een jaar per overtreding dan wel subsidiair een dwangsom van € 100.000,--:
a. om zich te bevinden in [woonplaats] en om
b. om contact op te nemen met [C] en [M] almede met haar kinderen.
3.2. [M c.s.] leggen daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
3.2.1. [M] is jarenlang door [D] mishandeld en bedreigd. Ook [C] is herhaaldelijk door [D] mishandeld en bedreigd.
Ondanks dat [C] en [M] [D] hebben gevraagd hen met rust te laten, blijft hij contact zoeken en bedreigen. [C] en [M] leven voortdurend in angst dat [D] hen of de kinderen van [M] wat aan zal doen. Zij hebben derhalve belang bij oplegging van een straat- en contactverbod voor heel [woonplaats] om zich beschermd te weten. Zij hebben belang om verdere onrechtmatige gedragingen van [D] jegens hen te voorkomen en om gevrijwaard te worden van (permanente) angst.
3.2.2. Bij dit alles is van belang dat [M] door het gedrag van [D] al langere tijd lijdt aan het Stockholmsyndroom (een dwangmatige vorm van een overlevingsstrategie in een situatie van grote afhankelijkheid van een dader, door zich te schikken naar de wensen van die dader of zich zelfs te identificeren met persoon van de dader, vzr). [M] is daarom vaak niet in staat [D] geestelijk te weerstaan.
3.3. [D] erkent de mishandelingen, waaronder met name die op 17 juni 2010 en zegt die te betreuren. Hij voert tegen toewijzing van de vordering de volgende verweren:
3.3.1. De problemen tussen hem en [M] zijn niet alleen aan hem te wijten, maar ook aan [M] zelf. Zij zoekt telkens weer contact met hem en wijst hem vervolgens weer af. Dit is voor hem, [D], uiterst verwarrend en hij weet niet waar hij aan toe is.
3.3.2. Een straatverbod voor heel [woonplaats] zou betekenen dat [D] ook niet in de Penitentiaire Inrichting aldaar mag bevinden waar hij thans gedetineerd is.
3.3.3. Nu niet is gebleken dat een lichter dwangmiddel dan lijfsdwang voor [D] onvoldoende prikkel zou zijn om zich aan het verbod te houden, bestaat voor het opleggen van dat dwangmiddel onvoldoende grond.
3.3.4. De gevraagde periode is buiten proportioneel lang. In het belang van de kinderen dient het contact- en straatverbod jaarlijks opnieuw te worden beoordeeld.
3.3.5. Gelet op het feit dat [D] thans in voorlopige hechtenis zit en waarschijnlijk zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van meerdere jaren, ontbreekt voor [C] en [M] elk spoedeisend belang.
4. Het geschil in reconventie
4.1. [D] vordert, samengevat, [M c.s.] te verbieden om zich, op straffe van een dwangsom, in de media uit te laten over hun relatie met [D].
4.2. Hij legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
[C] en [M] hebben na het incident van 17 juni 2010 veelvuldig de media benaderd waarbij [D] door hen als een kwaadaardig en agressief persoon wordt neergezet. Het beeld dat daarmee van [D] wordt geschetst doet geen recht aan de voorgeschiedenis van de relatie die tussen hem en [M] heeft bestaan en de huidige situatie. Hij, [D], is ook (nog) niet strafrechtelijk veroordeeld. De uitlatingen van [C] en [M] in de media zijn bovendien onnodig grievend voor [D].
Hij wordt dagelijks op de TV geconfronteerd met de uitlatingen van [M] en [C], waartegen hij zich niet kan verweren.
4.3. [M c.s.] voeren daartegen zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
4.3.1. De wijze waarop [D] in de media wordt neergezet is het gevolg van zijn eigen gedragingen. In de berichtgevingen staan ook geen onwaarheden.
4.3.2. [C] en [M] hebben ook nooit de naam van [D] genoemd aan de media die bovendien niet door hen zijn benaderd.
4.3.3. Bovendien heeft de (vorige) advocaat van [D] zelf contact gezocht met De Telegraaf om over [D] mededelingen te doen.
5. De beoordeling in conventie
5.1. Aan de orde is de vraag of voldoende grond bestaat om aan [D] een straat- en contactverbod op te leggen zoals door [M c.s.] is gevorderd. Die vordering is naar haar aard voldoende spoedeisend om in kort geding te worden beslist. Dat [D] thans in voorlopige hechtenis zit en mogelijk tot een jarenlange gevangenisstraf zal worden veroordeeld, doet aan dat spoedeisend belang niet af, nu daarmee - zoals uit de actualiteit herhaaldelijk blijkt - geenszins is gegarandeerd dat [D] voorlopig ook daadwerkelijk vast blijft zitten en niet op korte termijn al of niet tijdelijk op vrije voeten zal komen.
5.2. Bovendien is het voor [D] ook in detentie in beginsel mogelijk te allen tijde met name telefonisch contact op te nemen met de buitenwereld, dus ook met [M c.s.] en brieven te versturen.
5.3. Een straatverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Daarvan is in het onderhavige geval sprake. Vast staat dat [D] op 18 mei 2010 [C] met de dood heeft bedreigd en hem ernstig heeft mishandeld door hem met zijn auto klem te rijden en vervolgens vele malen met gebalde vuisten tegen het hoofd te slaan en hem te schoppen, waarbij [C] diverse verwondingen heeft opgelopen, waaronder gebroken ribben. Vast staat eveneens dat [D] op 17 juni 2010 naar [woonplaats] is afgereisd en daar [M] heeft belaagd toen zij naar huis liep, waarbij hij haar tientallen malen met een scherp voorwerp heeft gestoken en zij ernstige verwondingen heeft opgelopen waarvoor zij zich heeft moeten laten behandelen in een ziekenhuis. De ernst van deze gebeurtenissen is reeds op zichzelf voldoende grond voor een vrees voor opnieuw onrechtmatig optreden door [D] in dat opzicht. Reeds daarom is het opleggen van een straatverbod gerechtvaardigd.
5.4. Dat [M] bij [D] mogelijk voor verwarring heeft gezorgd omtrent haar gevoelens voor hem door herhaaldelijk in te gaan op zijn pogingen om contact te krijgen en hem zelfs toe te laten in het blijf-van-mijn-lijfhuis waar zij eerder dit jaar verbleef, kan hieraan niet af doen, nu niet is gesteld - laat staan aannemelijk geworden - dat zich een dergelijke verwarring op 17 juni 2010 heeft voorgedaan.
5.5. In de ernst van deze gebeurtenissen ziet de rechter voorts voldoende grond om de gehele gemeente [woonplaats] voor [D] tot verboden gebied te verklaren. Daarbij is met name van belang dat zowel [C] als [M] en haar kinderen woonachtig zijn in [woonplaats] en daar hun sociale leven hebben en zij zich zodoende regelmatig buiten hun eigen woonomgeving elders in de gemeente moeten begeven. Een verbod dat zich beperkt tot de directe woonomgeving van [C] en [M] biedt hen dan onvoldoende bescherming tegen ongewenste confrontaties met [D]. Bovendien is gesteld noch gebleken van enige noodzaak voor [D], die woonachtig is in [adres], om zich in [woonplaats] te begeven; hij heeft daar kennelijk geen familie of vrienden wonen danwel anderszins (sociale) binding met die regio. Uiteraard zal het verbod niet gelden voor locaties waar [D] in het kader van zijn strafrechtelijke vervolging zal worden opgehouden.
5.6. Het gevorderde contactverbod zal, gelet op het vorenstaande eveneens worden toegewezen op de wijze zoals hieronder nader zal worden omschreven. Hierbij is niet alleen van belang dat elke vorm van contact bij [M c.s.] onrust te weeg brengt, maar ook dat elk signaal van [D] bij [M] haar psychische toestand raakt en herstel in de weg zal staan. Of zij nu daadwerkelijk aan het Stockholmsyndroom lijdt of niet, maakt daarbij geen verschil, nu voldoende aanemelijk is geworden dat zij zwaar is getraumatiseerd.
5.7. De voorzieningenrechter zal het vonnis uitvoerbaar verklaren bij lijfsdwang nu aannemelijk is dat een dwangsom [D] onvoldoende zal afschrikken om het verbod te overtreden. Niet alleen is de financiële positie van [D] kennelijk zodanig dat hij geen verhaal biedt en er dus op financieel gebied geen daadwerkelijke prikkel zal bestaan, maar wettigt ook de geschiedenis van de afgelopen jaren en de brute en planmatige wijze waarop [D] op 18 mei 2010 en 17 juni 2010 te werk is gegaan het vermoeden dat hij zich van een dwangsomsanctie weinig zal aantrekken. Mede gelet op de belangen van [C] en [M] om [D] uit een oogpunt van preventie vast te kunnen laten zetten indien hij zich in het verboden gebied begeeft, zal de lijfsdwang worden opgelegd als na te melden.
5.8. In verband met de eisen van proportionaliteit zullen de verboden voor de hierna te noemen duur worden opgelegd.
5.9. Wellicht ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat ieder van partijen zich tot de voorzieningenrechter kan wenden om een nieuwe beslissing te verkrijgen indien die partij van oordeel is dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden of juist niet zodat de duur van de voorziening moet worden verlengd. Voorts merkt de voorzieningenrechter voor alle duidelijkheid op dat de thans getroffen voorzieningen aan de uitvoering van latere rechterlijke beslissingen niet in de weg staan.
5.10. [D] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [M c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding € 73,89
- vast recht 263,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.152,89
Omdat [M] met een toevoeging procedeert, zal de helft van dit bedrag, derhalve € 576,44, aan de griffier moeten worden betaald.
6. De beoordeling in reconventie
6.1. Inzet van de vordering van [D] is een verbod voor [C] en [M] om zich in de media uit te laten over hun relatie met [D]. Die vordering zal worden afgewezen, nu van feiten of omstandigheden die een dergelijk vergaande inbreuk op het aan [C] en [M] toekomende grondrecht op vrijheid van meningsuiting zouden kunnen rechtvaardigen, niet is gebleken. Het enkele feit dat [D] zich niet kan vinden in de berichtgeving over hem in de media en daardoor - wellicht - psychische schade lijdt, is daarvoor ontoereikend, zeker gelet op het feit dat [D] door zijn ernstige misdragingen (bovendien nog in het openbaar!) de media-aandacht over zichzelf heeft afgeroepen. Het staat [C] en [M] uiteraard vrij om zich als slachtoffer van die misdragingen daarover in de media uit te laten. Dat zij daarbij de grens van het betamelijke zouden hebben overschreden en onrechtmatig hebben gehandeld jegens [D] is op zich zelf niet eens gesteld, laat staan toegelicht, en ook anderszins niet aannemelijk geworden.
6.2. [D] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [M c.s.] worden begroot op € 408,00 salaris advocaat. Omdat [M] met een toevoeging procedeert, zal de helft van dit bedrag, derhalve € 204,00, aan de griffier moeten worden betaald.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. verbiedt [D] gedurende drie (3) jaren na betekening van dit vonnis zich te bevinden binnen de grenzen van de gemeente [woonplaats], met dien verstande dat het verbod geen betrekking heeft op locaties binnen de gemeente [woonplaats] waar [D] in het kader van zijn strafrechtelijke vervolging dient te verblijven,
7.2. verbiedt [D] gedurende drie (3) jaren na betekening van dit vonnis zowel direct als indirect (dat wil zeggen door middel van anderen anders dan via zijn advocaat -) persoonlijk, schriftelijk, telefonisch, per SMS of mogelijkheden van internet of anderszins, hoe dan ook, contact op te nemen met [C] en/of [M] en/of een of meer van haar kinderen,
7.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang voor de duur van een aantal weken gelijk aan het aantal malen dat [D] in strijd heeft gehandeld met de onder 7.1. en 7.2. gegeven verboden, aldus dat voor de eerste overtreding een lijfsdwang mag worden opgelegd van één week, voor de tweede overtreding een lijfsdwang van twee weken enzovoort, tot een maximum van zes weken per afzonderlijke overtreding,
7.4. veroordeelt [D] in de proceskosten, aan de zijde van [M c.s.] tot op heden begroot op € 1.152,89, waarvan € 576,44 te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.572 ten name van Arrondissement 536 's-Hertogenbosch onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer zoals hierboven in de aanhef van dit vonnis vermeld,
7.5. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.7. wijst de vorderingen af,
7.8. veroordeelt [D] in de proceskosten, aan de zijde van [M c.s.] tot op heden begroot op € 408,00, waarvan € 204,00 te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.572 ten name van Arrondissement 536 's-Hertogenbosch onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer zoals hierboven in de aanhef van dit vonnis vermeld,
7.9. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2010.