ECLI:NL:RBSHE:2010:BN2771

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-2266
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bestuursdwang bij verwijdering toercaravan in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 7 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bewoner van een toercaravan, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. De zaak betreft de handhaving van een last tot verwijdering van een toercaravan die was geplaatst op een perceel dat in strijd was met het bestemmingsplan. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de last, maar het college had het bezwaar gegrond verklaard, maar het bestreden besluit in stand gelaten voor de caravan van eiser. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van handhaving af te zien. De rechtbank overwoog dat het gemeentebestuur bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang en dat deze bevoegdheid in beginsel moet worden uitgeoefend bij overtredingen van wettelijke voorschriften. Eiser had aangevoerd dat zijn persoonlijke situatie een noodsituatie vormde, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende rekening had gehouden met de persoonlijke belangen van eiser en het gevoerde beleid inzake standplaatsen. De rechtbank concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond en dat de afweging van belangen door het college niet onredelijk was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de bevoegdheid van gemeenten om bestuursdwang toe te passen in het algemeen belang.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/2266
Uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juli 2010
inzake
[verzoeker],
te Eindhoven,
eiser,
gemachtigde mr. P.J.A. van de Laar
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,
verweerder,
gemachtigden mr. K. van de Eijnde en mr. H. Aarninkhof.
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2007 heeft verweerder eiser gelast om het met het bestemmings-plan strijdige gebruik van het perceel [laan] ongenummerd (tegenover de standplaatsen van het woonwagencentrum aan de [laan] te Eindhoven) te weten het op deze locatie in gebruik hebben van een grasveld/stuk weggroen op de openbare weg ten behoeve van bewoning door plaatsing van een tweetal toercaravans en bijbehorende voorzieningen binnen 2 weken na de verzenddatum van dit schrijven te (laten) beëindigen.
Indien eiser niet binnen de gestelde termijn aan bovengenoemde lastgeving voldoet zal op grond van artikel 125 van de Gemeentewet juncto artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden overgegaan tot toepassing van bestuursdwang.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 februari 2007 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 mei 2008, verzonden 3 juni 2008, heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard. Verweerder heeft het bestreden besluit in stand gelaten voor zover dit betrekking heeft op de caravan die in gebruik was door eiser, met [chassisnummer], onder wijziging van de grondslag van de aanschrijving, alsook onder verbetering en aanvulling van de motivering. Het besluit wordt herroepen voor zover dit gericht was op de caravan, met het [kenteken], in gebruik door de dochter van eiser.
Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 1 juli 2008 beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 mei 2010, waar eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigden.
Overwegingen
1. Ter toetsing staat het besluit van verweerder waarbij de last tot verwijdering van de tourcaravan van eiser -met toebehoren- is gehandhaafd.
2. Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat de tourcaravans (van eiser en zijn dochter) zijn geplaatst op gronden die ingevolge het bestemmingsplan ’t Wasven B de bestemming “openbare en/of bijzondere gebouwen” hebben. Het plaatsen van de tourcaravans en het gebruiken als woonbestemming is in strijd met deze bestemming. Ten onrechte is aanvankelijk aangenomen dat deze op de bestemming “openbare weg” waren geplaatst.
Tijdens de hoorzitting is duidelijk geworden dat eiser slechts gebruiker is van één van de beide tourcaravans en dat de andere tourcaravan in gebruik was door de dochter. Uit ter plaats verrichte inspecties is gebleken dat eiser en zijn vrouw hun verblijf hadden in de grootste caravan van het merk Tabbert. De aanschrijving aan eiser was ten onrechte ook gericht tegen de plaatsing en het gebruik van de caravan van de dochter. In zoverre is het primaire besluit herroepen.
Voor zover al sprake is van een noodsituatie is deze door eiser zelf veroorzaakt nu hij in de afgelopen jaren verschillende voorstellen tot alternatieve behuizing heeft afgewezen. De gedane voorstellen zijn, gelet op meerdere gerechtelijke uitspraken, niet als kennelijk onredelijk aan te merken.
De persoonlijke situatie, noch de aangevoerde noodsituatie, leidt tot een zodanige bijzondere omstandigheid dat van handhavend optreden had dienen te worden afgezien.
Het gegeven dat het in het gemeentelijk woonwagenbeleid geformuleerde beleid met betrekking tot woonwagenstandplaatsen tot nu toe niet tot concrete standplaatsen heeft geleid, staat los van dit alles nu dit voor eiser niet zou hebben geleid tot een reguliere toekenning van een standplaats.
3. Het wettelijk kader is als volgt:
4. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
5. Ingevolge artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van de regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
6. Ingevolge artikel 5:21 van de Awb, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
7. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
8. Op de gronden waar de toercaravan van eiser was gesitueerd - de bestuursdwang is inmiddels geëffectueerd - is van toepassing het bestemmingsplan ’t Wasven B.
Ingevolge dit bestemmingsplan rust op de gronden de bestemming “Openbare en/of bijzondere gebouwen (OBG)” (artikel 3). Dit is tussen partijen niet in geschil.
9. Artikel 3 -Openbare en/of bijzondere gebouwen (OBG)- van de planvoorschriften luidt , voor zover relevant, als volgt:
A. De op de kaart voor openbare en/of bijzondere gebouwen aangewezen gronden, aangeduid met OBG, zijn bestemd voor:
1. openbare en/of bijzondere doeleinden, in het bijzonder ten behoeve van instellingen, zoals openbaar bestuur en openbare dienstverlening, verenigingsleven, religie, onderwijs, opvoeding en recreatie, fysieke en geestelijke volksgezondheid, met daarbij behorende dienstwoningen;
2. energiedoeleinden.
B. Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: (..).
C. Het is verboden de in dit artikel bedoelde gronden en gebouwen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit het plan voortvloeiende bestemming.
10. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het in geschil zijnde gebruik van de gronden (zowel het gebruik ten behoeve van bewoning dan wel als woonwagenstandplaats) in strijd is met artikel 3 van de planvoorschriften.
Mitsdien is verweerder bevoegd tot handhaving.
11. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
12. Tussen partijen is evenmin in geschil dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
13. Eiser heeft gesteld dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhaving had dienen af te zien.
Daartoe is aangevoerd dat ten tijde van het primaire besluit van 10 januari 2007 de persoonlijke situatie van eiser wel degelijk als een noodsituatie moet worden beschouwd. Eiser had geen huisvesting meer en dit was geschied door toedoen van verweerder.
De huurontruiming aan de [laan 2] (april 2006) is ten onrechte geschied. Nu de gemeente deze locatie nodig had voor woningbouw.had verweerder eiser een alternatieve woonwagenlocatie moeten aanbieden. Ook het woonwagencentrum aan de [straat 1] in Eindhoven heeft eiser moeten verlaten. De gemeente heeft aan de bewoners van de [straat 1] wel deugdelijke woonwagenstandplaatsen aangeboden. Eiser is van mening hier ook aanspraak op te kunnen maken omdat hij een officiële standplaats had aan de [laan 2]. Verweerder heeft gesteld dat er onvoldoende standplaatsen zijn.
Al meer dan 10 jaar is er geen enkele doorstroming meer op de lijsten voor woonwagenstandplaatsen en verweerder heeft dan ook geen juist beleid gevoerd jegens eiser.
De Commissie bezwaarschriften heeft eerder aangegeven dat er met de bijzondere situatie van eiser en het gevoerde woonwagenbeleid wel rekening had moeten worden gehouden.
14. Ten aanzien van het advies van de Commissie stelt de rechtbank vast dat hierin is aangegeven dat bij de afweging van belangen zowel de persoonlijke situatie van eiser betrokken had moeten worden als (de effectuering van) het gemeentelijke woonwagenbeleid.
De strekking van het advies van de Commissie is dat verweerder in het kader van de heroverweging op dit onderdeel een nadere belangenafweging diende te maken.
15. De rechtbank stelt vervolgens vast, gelet op de zich bij de gedingstukken bevindende rechterlijke uitspraken, dat omtrent de door eiser ingenomen standplaats aan de [laan 2] respectievelijk de [straat 1] een aantal rechtszaken heeft plaatsgevonden.
16. Bij civiel vonnis in kort geding d.d. 11 oktober 2005 is eiser veroordeeld de standplaats aan de [laan 2] nr. 29, 29a en 29b te ontruimen. In rechtsoverweging 4.8 is aangegeven dat aan de [familie] voldoende alternatief is aangeboden om te voorkomen dat zij door de ontruiming in een noodsituatie komen te verkeren en dat de gevolgen van de weigering om van dat aanbod gebruik te maken dan voor hun eigen rekening en risico komen.
Dit vonnis is in hoger beroep door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bij arrest van 20 juni 2006 bekrachtigd. In dit arrest is onder overweging 4.4. aangegeven dat bij de afspraken tussen eiser en de gemeente steeds het uitgangspunt is geweest dat zijn verblijf tijdelijk was, tot het moment dat de gemeente het terrein nodig had voor stadsontwikkeling en tot het moment dat een andere standplaats c.q. andere huisvesting beschikbaar zou zijn.
In overweging 4.5 is aangegeven dat als uitgangspunt heeft te gelden dat geen nieuwe hurovereenkomst tot stand is gekomen.
De grief van eiser dat er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat hij niet de beschikking had over een andere passende standplaats is door het Hof verworpen onder de overweging (4.7) dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd waarom de drie door verweerder aangeboden opties voor huisvesting onredelijk zouden zijn. Tevens is overwogen dat het gegeven dat sprake is van extra grote chalets die onverkoopbaar zijn niet nopen tot een verplichting voor de gemeente om een zodanige standplaats aan te bieden waar de chalets geplaatst kunnen worden.
Bij civiel vonnis van de rechtbank van 31 mei 2006 heeft de voorzieningenrechter eiser veroordeeld om binnen één week na de betekening van dit vonnis de standplaats aan de [straat 1] nr. 19 te ontruimen, onder de bepaling dat dit onderdeel van het vonnis in beginsel niet voor 1 december 2006 kan worden ten uitvoer gelegd. In r.o. 5.5.6. is daartoe aangegeven dat eiser er belang bij heeft om nog een aantal maanden de gelegenheid te krijgen om zelf een oplossing voor de woonproblematiek te vinden.
17. Naar het oordeel van de rechtbank is, mede gelet op het vorenoverwogene, voldoende aannemelijk geworden dat verweerder in de afgelopen jaren diverse voorstellen tot alternatieve huisvesting aan eiser heeft gedaan, zoals de huur van reguliere standplaatsen, woonwagenwoningen, woningen en een boerderij. Dat eiser hiervan geen gebruik wenste te maken dient naar het oordeel van de rechtbank voor eigen rekening en risico te blijven.
Wat de grief betreft van het tekort schieten van de effectuering van het woonwagenbeleid (er komen geen standplaatsen vrij) heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat dit geen beletsel is geweest om eiser desondanks een standplaats in Eindhoven aan te bieden. Aldus kan niet geoordeeld worden dat verweerder op dit punt een onredelijk beleid jegens eiser heeft gevoerd.
Gelet hierop heeft verweerder, met inachtneming van het advies van de Commissie, voldoende rekening gehouden met eisers persoonlijke belangen en het gevoerde beleid inzake standplaatsen. De rechtbank komt de door verweerder gemaakte afweging dan ook niet onredelijk voor.
18. Nu geen andere beroepsgronden zijn aangevoerd, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
19. De rechtbank acht geen termen aanwezig één van de partijen te veroordelen in de proceskosten dan wel tot betaling van het griffierecht.
20. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. W.C. Winfield als voorzitter en mr. A.H.N. Kruijer en mr. E.H.M. Harbers als leden in tegenwoordigheid van mr. J.F.M. Emons als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2010.