RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 09/2540 PROCES-VERBAAL
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2010
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. M.J.C. Mol,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint Anthonis,
verweerder,
gemachtigde G.H.J. Kusters.
Zitting hebben:
- mr. T. van de Woestijne, rechter;
- mr. M.P.C. Anssems, griffier.
Bij besluit van 18 november 2008 heeft verweerder het door eiser op 10 juli 2008 ingediende verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan ter vergroting van het agrarisch bouwblok op een deel van het perceel [perceel] te [plaats] ten behoeve van de uitbreiding van diens graszodenbedrijf en het oprichten van een bedrijfswoning, afgewezen.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 12 juni 2009 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit op 23 juli 2009 beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 29 juli 2010, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Gezien de gedingstukken en gehoord het verhandelde ter zitting komt de rechtbank tot de navolgende beslissing:
- verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 483,00;
- bepaalt dat de griffier het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 aan hem restitueert.
De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 22, lid 2, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied 2000”, voor zover hier van belang en in samenhang bezien met bijbehorende tabel 2, zijn burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van vergroting van het bouwvlak. Tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek van eiser, dat door verweerder is afgewezen, betrekking heeft op deze wijzigingsbevoegdheid.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders volgens bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen.
Op 1 juli 2008 is de WRO ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van bij het plan te geven regels binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro, voor zover van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) beroep instellen tegen een besluit omtrent wijziging van een bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.6, eerste lid.
Ingevolge artikel 9.1.4, eerste lid, van de Invoeringswet ruimtelijke ordening (Invoeringswet Wro) wordt een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de WRO gelijkgesteld met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro.
Ingevolge artikel 9.1.5, eerste lid, van de Invoeringswet Wro, voor zover hier van belang wordt een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 11 van de WRO gelijkgesteld met een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro.
Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in haar uitspraak van 17 juni 2009, LJN BI8440, wordt, gelet op artikel 9.1.4 van de Invoeringswet Wro, na 1 juli 2008 de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in een op grond van de WRO tot stand gekomen bestemmingsplan geacht de toepassing van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro te zijn.
Nu het verzoek van eiser tot wijziging van het bestemmingsplan dateert van na 1 juli 2008 had verweerder dit verzoek moeten aanmerken als verzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro.
Blijkens het bepaalde in artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro én de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2009 is de Afdeling vanaf 1 juli 2008 in eerste en enige aanleg bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen een besluit tot weigering een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro vast te stellen als dat besluit op of na 1 juli 2008 is bekendgemaakt. Deze situatie doet zich hier voor.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat zij onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen. Het beroep zal met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb worden doorgezonden aan de Afdeling.
De rechtbank wijst eisers verzoek om verweerder te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten toe. Reden hiervan is dat verweerder eiser met een onjuiste rechtsmiddelverwijzing op het verkeerde spoor heeft gezet waar het de juiste rechtsgang betreft. De rechtbank sluit zich op dit punt aan bij vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, onder meer de uitspraak van 19 oktober 1999, LJN AL1104. De Afdeling heeft zich over dit punt - voor zover bekend - (nog) niet uitgelaten. In de door verweerders gemachtigde ter zitting geponeerde stelling dat het verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet duidelijk was dat niet de rechtbank maar de Afdeling bevoegd is over het thans aanhangige beroep te oordelen, ziet de rechtbank geen aanleiding van een proceskostenveroordeling af te zien, nu dit voor rekening en risico van verweerder komt.
De proceskosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 483,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1/2 punt voor het verschijnen ter zitting, nu daar alleen de kwestie van de bevoegdheid aan de orde is geweest;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
Omdat het niet aan eiser is te wijten dat hij beroep heeft ingesteld bij een onbevoegde instantie, ziet de rechtbank voorts aanleiding het door eiser betaalde griffierecht aan hem te restitueren.
De rechtbank heeft er melding van gemaakt dat tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending van het proces-verbaal hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Waarvan is opgemaakt proces-verbaal.