ECLI:NL:RBSHE:2010:BN6115

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825684-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedreiging met een vuurwapen op een openbare weg

Op 2 december 2009 vond er een schietincident plaats op een woonwagenkamp in Helmond, waarbij de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en anderen betrokken was. De verdachte heeft opzettelijk met een vuurwapen geschoten in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], wat leidde tot een gevaarlijke situatie voor omstanders, waaronder fietsers en bromfietsers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de bedreiging, onder andere door camerabeelden en schotrestdeeltjes op de handen van de verdachte. De verdediging betoogde echter dat de getuigenverklaringen niet geloofwaardig waren en dat er geen bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk met een vuurwapen had geschoten. De rechtbank oordeelde dat, hoewel niet bewezen kon worden dat de verdachte gericht op de slachtoffers had geschoten, er wel sprake was van een bedreigende situatie door het afvuren van een vuurwapen in hun richting. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot doodslag, maar werd wel schuldig bevonden aan de subsidiair tenlastegelegde bedreiging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825684-09
Datum uitspraak: 08 september 2010
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: PI Limburg Zuid - De Geerhorst.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 maart 2010, 2 juni 2010 en 25 augustus 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 februari 2010.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 02 december 2009 te Helmond tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het
leven te beroven, met dat opzet met een pistool en/of een revolver, althans
een vuurwapen, op korte afstand van en/of in de richting van die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] meerdere, althans een, kogel(s) heeft/hebben afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 december 2009 te Helmond, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend met een
pistool en/of revolver, althans een vuurwapen, op korte afstand van en/of in
de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meerdere, althans een,
kogel(s) heeft/hebben afgevuurd;
(artikel 285 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Vaststaande feiten.
Aan de [adres 2] te Helmond bevindt zich een woonwagenkamp waar onder meer verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1], de vader van verdachte, [slachtoffer 1] en zijn vader [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) wonen. Het woonwagenkamp is gelegen aan een ventweg. Tussen de ventweg en het woonwagenkamp loopt een doorgaand fietspad van Helmond naar Bakel. Het woonwagenkamp heeft twee ingangen. De [familie 1] en de [familie 2] wonen ieder aan een kant. De beide ingangen worden door een weg in een U-vorm die over het kamp loopt met elkaar verbonden. Aan weerszijden van de weg liggen de woonchalets. Tussen verdachte en [medeverdachte 1] enerzijds en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] anderzijds, bestaat al enige tijd een conflict.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende bewijs is dat verdachte heeft geschoten. Zij wijst in dit verband op de camerabeelden, het daarvan opgemaakte proces-verbaal en de op de handen van verdachte aangetroffen schotrestdeeltjes. Volgens de officier van justitie dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, omdat op de camerabeelden is te zien dat op het moment dat verdachte schietende bewegingen maakt, [slachtoffer 2] in de Mercedes Vito voorbij rijdt en voorts niet bekend is waar [slachtoffer 1] zich op dat moment bevond, waardoor niet kan worden bewezen dat op het moment dat verdachte in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten, de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] zou worden gedood.
De officier van justitie heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de subsidiair aan verdachte tenlastegelegde bedreiging bewezen kan worden verklaard, omdat zich een grote groep personen om verdachte had verzameld, van waaruit tenminste één keer is geschoten en er ook een persoon met een slagwapen rondliep.
Het standpunt van de verdediging.
De raadslieden van verdachte betogen – samengevat weergegeven – dat de verklaringen van de getuigen die belastend hebben verklaard voor verdachte, niet geloofwaardig zijn. Voorts betogen zij dat technisch onderzoek op de plaats delict geen aanwijzingen heeft opgeleverd dat is geschoten van de zijde van verdachte en [medeverdachte 1]. Ook voeren zij aan dat op de camerabeelden geen vuurwapen zichtbaar is en dat de interpretatie van verbalisant [buurtbrigadier] van deze beelden, inhoudende dat sprake is van een ‘op een vuurwapen gelijkend voorwerp’, subjectief is en onjuist. [buurtbrigadier] kan niet als deskundige worden aangemerkt. Niet kan worden uitgesloten dat het een telefoon is, zoals verdachte, [medeverdachte 1], [getuige 1] en [getuige 2] verklaren. Op de beelden is ook niet zichtbaar dat daadwerkelijk is geschoten.
Ook de op de handen van verdachte aangetroffen schotrestdeeltjes zijn niet redengevend voor het bewijs. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben aangegeven dat deze resten een andere herkomst hebben. Zij zijn die ochtend in aanraking gekomen met een bak met hulzen bij de Helmondse schroothandel. Dat de samenstelling van de schotrestdeeltjes niet overeenkomt met de samenstelling van de op verzoek van Verilabs Nederland BV door LGC Forensics onderzochte hulzen maakt dit scenario niet onaannemelijk, omdat er ruim zes maanden heeft gezeten tussen het schietincident en de start van het onderzoek en voorts niet alle hulzen van de schroothandel zijn onderzocht. Er zijn ook andere alternatieve scenario’s voor de aanwezigheid van de schotrestdeeltjes op de handen van verdachte en [medeverdachte 1], zoals door de deskundige van het NFI, S.B.C.G. Chang (hierna: Chang), ter terechtzitting aangegeven. Zo is het mogelijk dat een waarschuwingsschot is gelost of dat knalpatronen zijn afgeschoten. Ook kan er sprake zijn van secundaire overdracht door munitie, manipulatie van het wapen zonder dat een schot is gelost, een storing in het wapen, overdracht van het wapen, overdracht via de Samsung telefoon en het beschoten worden. Ook dr. Moynehan bevestigt in zijn op verzoek van Verilabs opgestelde rapport dat niet kan worden vastgesteld waarvan de schotrestdeeltjes afkomstig zijn. Vanwege deze alternatieve scenario’s kunnen de aangetroffen schotrestdeeltjes niet dienen tot strafrechtelijk bewijs voor het schieten met een vuurwapen op 2 december 2009 door verdachte.
Ten aanzien van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, stellen de raadslieden van verdachte zich op basis van het vorenstaande op het standpunt dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Primair omdat niet kan worden bewezen dat verdachte een vuurwapen heeft gebruikt. Er kan niet worden bewezen dat er door verdachte en [medeverdachte 1] daadwerkelijk een kogel is afgevuurd.
Subsidiair omdat niet kan worden bewezen dat opzettelijk op korte afstand en/of in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geschoten. Daardoor kan niet worden bewezen dat verdachte en [medeverdachte 1] zich willens en wetens hebben blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden worden gedood. Volgens de raadslieden blijft het giswerk wie waar zou hebben gestaan en in welke richting en op welke wijze en door welke personen de schoten zouden zijn afgevuurd. Er zouden in deze zaak op een afstand van ongeveer 50 meter schoten zijn afgevuurd, derhalve niet van korte afstand zoals tenlastegelegd. Niet kan worden uitgesloten dat een waarschuwingsschot is gelost of dat er een paniekreactie was waardoor in het wilde weg is geschoten. Er zijn geen kogelinschoten in de nabijheid van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangetroffen en zij zijn niet gewond geraakt, waardoor niet kan worden aangenomen dat er gericht is geschoten. Voorts is het voor de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van belang met welk kaliber is geschoten. Nu geen wapen of kogel is aangetroffen kan niet worden vastgesteld of het afvuren van het wapen een dodelijke afloop zou kunnen hebben gehad.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde bedreiging stellen de raadslieden zich ook op het standpunt dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Voor dit feit geldt evenzeer dat niet is komen vast te staan dat verdachte met een vuurwapen op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten. Niet kan worden vastgesteld dat de gedraging als bedreigend kan worden aangemerkt, omdat gegevens over het kaliber en de richting van het schot ontbreken.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 2 december 2009 heeft getuige [getuige 1] omstreeks 14.38 uur buurtbrigadier [buurtbrigadier] (hierna: [buurtbrigadier]) telefonisch medegedeeld dat zij zich zorgen maakte om haar kleinzoon, [slachtoffer 1]. In deze melding gaf zij aan dat [slachtoffer 1] zou worden opgewacht door leden van de [familie 2] om de confrontatie met hem aan te gaan. Hierop is [buurtbrigadier] ter plaatse gegaan, waar hij constateerde dat verdachte en [medeverdachte 1] terughoudend waren in hun contact met hem en er ongeveer 15 personen buiten stonden die een gespannen indruk maakten en geen oogcontact maakten. [buurtbrigadier] heeft hierop zijn weg vervolgd en aan de regionale meldkamer medegedeeld dat er een gespannen sfeer heerste op het woonwagenkamp. Ook getuige [getuige 3] heeft verklaard over de situatie op het kamp voorafgaand aan het incident. Zij heeft verklaard dat de hele [familie 2] [slachtoffer 1] aan het opwachten was. Getuige heeft toen aan [getuige 4] gevraagd om [slachtoffer 1] te bellen om hem te waarschuwen en tegen haar moeder gezegd dat ze de politie moest bellen, hetgeen zij hebben gedaan. Op 2 december 2009 kwam omstreeks 16.05 uur bij de regionale meldkamer de melding binnen dat was geschoten op het woonwagenkamp, waarop de politie ter plaatse is gegaan. Op camerabeelden, afkomstig van bewakingscamera’s van één van de bewoners van het woonwagenkamp, is te zien dat op 2 december 2009 tijdens het incident op het woonwagenkamp tussen 15.50 uur en 16.13 uur een achttal fietsers en twee bromfietsers over het fietspad reden.
Op deze camerabeelden is tevens zichtbaar dat verdachte wordt aangereden door een donkerblauwe Mercedes Vito. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij bestuurder was van de Mercedes Vito. Daarna, zo blijkt uit de camerabeelden, staat verdachte, samen met [medeverdachte 1] en [getuige 2], achter een Opel Vectra. Verdachte heeft een donker voorwerp in zijn handen, gaat met zijn linkerhand naar zijn rechterhand en maakt schietende bewegingen in de richting van de inrit van de [familie 1]. Vervolgens laat verdachte zijn armen zakken en maakt hij een beweging alsof hij de slede van een vuurwapen naar achteren haalt. Daarna strekt verdachte zijn armen weer en maakt hij opnieuw een schietende beweging. Met zijn rechterhand maakt hij vervolgens een schuddende beweging. Op van de camerabeelden gemaakte foto’s die zijn gemaakt van het moment kort nadat [medeverdachte 1] een voorwerp heeft overhandigd aan [getuige 2], is zichtbaar dat het voorwerp een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is.
Verdachte heeft verklaard dat hij werd beschoten door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vanaf het erf van de woonwagen van [slachtoffer 1].
Het NFI heeft een onderzoek verricht naar de aanwezigheid van schotrestdeeltjes op de handen van onder meer verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]. Uitkomst van dit onderzoek is dat op de bemonsteringen van de handen van verdachte 39 categorie A-deeltjes zijn aangetroffen. Geconcludeerd wordt dat hiermee een vrijwel zekere relatie met een schietproces is aangetoond. Tevens zijn er 300 categorie B-deeltjes aangetroffen, hetgeen past bij eerdergenoemde bevinding. Bij [medeverdachte 1] zijn 25 categorie A-deeltjes aangetroffen. Ook hiermee is een vrijwel zekere relatie met een schietproces aangetoond. De eveneens aangetroffen 213 categorie B deeltjes passen bij deze bevinding.
Ter terechtzitting is door Chang, schotrestdeskundige bij het NFI, verklaard dat wanneer met een vuurwapen geen schot wordt gelost er geen schotrestdeeltjes vrijkomen. De mogelijkheid bestaat dat er nog tijdelijk schotrestdeeltjes op het vuurwapen aanwezig zijn van een vorig schietincident, maar alleen wanneer het vuurwapen op een zodanige manier is bewaard dat er geen schotrestdeeltjes verloren gaan. Ook heeft Chang verklaard dat schotrestdeeltjes op eenvoudige wijze verloren gaan en dat niet onder alle omstandigheden bij het afvuren van een vuurwapen een lichtflits of gaswolk zichtbaar is.
Verder heeft getuige [getuige 3] verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat [slachtoffer 1] ‘ze krijgt als hij dadelijk thuis komt’. Vanaf de ventweg aan de kant waar haar woonwagen staat, dezelfde kant als waar de woonwagens van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] staan, heeft getuige gezien dat de hele familie van verdachte was opgetrommeld. [medeverdachte 1], zijn vrouw, de hele familie van zijn vrouw en voor getuige onbekende personen stonden ter hoogte van de andere inrit van het woonwagenkamp. Getuige heeft verder verklaard dat zij, nadat zij was teruggelopen naar haar woonwagen, knallen heeft gehoord die afkomstig waren van de kant waar de groep zich bevond. Zij heeft geen wapens gezien. Zij heeft wel gehoord dat werd gezegd dat verdachte en [medeverdachte 1] schoten. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat, gelet op de banden die de getuigen die belastend voor verdachte verklaren hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], behoedzaam met de inhoud van deze verklaringen dient te worden omgegaan, acht zij de verklaring van voormelde getuige niet ongeloofwaardig, nu zij genuanceerd verklaart over het incident en haar verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Met betrekking tot het verweer dat het voorwerp dat zichtbaar is op de camerabeelden geen vuurwapen is, maar de telefoon van verdachte die bij de aanrijding van verdachte uit elkaar was gevallen, overweegt de rechtbank als volgt.
De beelden die met de camera zijn geregistreerd, tonen de situatie ter plaatse van een redelijk grote afstand en zijn niet erg scherp. Op de beelden is te zien dat met een zwart voorwerp handelingen worden verricht die passen bij handelingen die met een vuurwapen worden verricht. De verklaring van verdachte en [medeverdachte 1] dat zij de telefoon van verdachte in hun handen hadden en probeerden deze in elkaar te zetten terwijl zij in de vuurlinie stonden tijdens een schietincident, acht de rechtbank niet aannemelijk. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de handelingen die door verdachte en [getuige 2] met het voorwerp werden uitgevoerd, niet passen bij de handelingen die doorgaans met een telefoon worden uitgevoerd en dat op voormelde foto’s zichtbaar is dat [getuige 2] niet een telefoon, maar een op een vuurwapen gelijkend voorwerp vast heeft. Ook verklaren verdachte en [getuige 2] verschillend over het type telefoon. Verdachte verklaart dat het een zwarte Samsung schuiftelefoon betreft en [getuige 2] verklaart dat het een gewone telefoon was, geen schuifmodel. Daarnaast past de bevinding dat het een vuurwapen betreft in de overige hiervoor weergegeven bevindingen.
Het verweer dat de op de handen van verdachte en [medeverdachte 1] aangetroffen schotrestdeeltjes een andere herkomst hebben dan een schietproces, acht de rechtbank evenmin aannemelijk. Het is niet aannemelijk geworden dat deze schotrestdeeltjes op de handen van verdachte en [medeverdachte 1] zijn gekomen door contact met hulzen bij de Helmondse schroothandel. Uit het onderzoek van LGC Forensics waartoe de verdediging opdracht heeft gegeven blijkt dat de samenstelling van de schotrestdeeltjes op de handen van verdachte en [medeverdachte 1] niet overeenkomt met de samenstelling van de schotrestdeeltjes op de hulzen die een aantal maanden later bij de schroothandel zijn verzameld en zijn onderzocht. Een bij de rechter-commissaris gehoorde medewerker van de schroothandel, [getuige 5], heeft verklaard dat [medeverdachte 1] niet op de dag van het schietincident bij de schroothandel is geweest. Verdachte en [getuige 1] zijn wel op die dag daar geweest, maar hij heeft niet gezien dat verdachte toen in de loods is geweest waar de bak met hulzen staat. Bovendien is er tussen de tijd dat verdachte bij de schroothandel is geweest en de bemonstering van zijn handen zoveel tijd verstreken dat het niet aannemelijk is dat de schotresten bij de schroothandel op zijn handen terecht zijn gekomen. Bij het rapport van het NFI van 8 januari 2010 bevindt zich een vakbijlage schotrestenonderzoek, waarin op pagina 3 is vermeld dat bij normaal gebruik van de handen deeltjes verloren gaan en dat uit onderzoek blijkt dat de kans dat de schotresten op de handen worden aangetroffen na zes uur zeer klein is. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 2 december 2009 tussen 9.00 en 11.30 uur bij de schroothandel is geweest. Zijn handen zijn diezelfde dag om 17.05 in papieren zakken verpakt en om 19.25 uur bemonsterd.
Ook de andere door de raadslieden genoemde alternatieve verklaringen voor de schotrestdeeltjes op de handen van verdachte en [medeverdachte 1] zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Dat een waarschuwingsschot zou zijn afgevuurd, vindt geen enkele steun in het dossier en is ook niet door de verdachte zelf aangevoerd. Daarnaast heeft Chang ter terechtzitting verklaard dat het mogelijk is om schotrestdeeltjes op een persoon aan te treffen die is beschoten en dat bij onderzoeken uitgevoerd in een laboratorium op een afstand groter dan 2 meter geen schotrestdeeltjes meer werden aangetroffen. Nu de afstand tussen verdachte en [medeverdachte 1] enerzijds en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] anderzijds ten tijde van het schietincident ongeveer 50 meter bedroeg, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat de schotrestdeeltjes op de handen van verdachte zijn terechtgekomen doordat hij is beschoten. Ook over manipulatie van een vuurwapen of overdracht van een vuurwapen, bijvoorbeeld door [getuige 2], verklaart verdachte noch enige getuige.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de aanwezigheid van de schotrestdeeltjes op de handen van verdachte, indien dit wordt gezien in samenhang met de schietbewegingen op de camerabeelden, de verklaring van de deskundige ter terechtzitting en de verklaring van [getuige 3], worden verklaard uit het feit dat verdachte met een vuurwapen heeft geschoten.
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank dan ook vast dat door verdachte met een vuurwapen is geschoten. Voorts stelt zij vast dat er hierbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1], gelet op de omstandigheid dat ook bij [medeverdachte 1] schotrestdeeltjes op zijn handen zijn aangetroffen en dat [medeverdachte 1] zich gedurende het incident steeds in de nabijheid van verdachte bevond, waarbij [medeverdachte 1] een voorwerp doorgaf aan [getuige 2] en waarvan kan worden vastgesteld dat het een op een vuurwapen gelijkend voorwerp betreft.
Het is niet mogelijk om vast te stellen wanneer precies is geschoten, waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich exact bevonden op het moment dat werd geschoten en met welk kaliber kogel is geschoten. Daarom kan niet worden vastgesteld dat verdachte gericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten en dat daarbij een aanzienlijk risico bestond dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden worden gedood. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, kan de rechtbank wel vaststellen dat verdachte in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat het met een vuurwapen in de richting van personen schieten een handeling betreft waardoor bij deze personen de redelijke vrees ontstaat dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Dat bij deze handeling het kaliber van het vuurwapen niet bekend was, is een omstandigheid die niet afdoet aan de vrees die ontstaat bij een persoon op het moment dat een kogel in zijn richting wordt afgevuurd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 02 december 2009 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend met een pistool of revolver, althans een vuurwapen, in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een kogel afgevuurd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van twee jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Zij heeft hierbij rekening gehouden met de omstandigheid dat het gedrag van de [familie 2] aanleiding lijkt te zijn voor de aanhoudende spanningen op het woonwagenkamp. Door de ruzie uiteindelijk op deze manier te beslechten hebben verdachte en [medeverdachte 1] niet alleen hun toekijkende kampgenoten maar ook niets vermoedende fietsers en bromfietsers die tijdens het incident het woonwagenkamp passeerden in groot gevaar gebracht. Door het incident zijn de spanningen op het woonwagenkamp verder opgelopen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadslieden voeren aan dat indien tot strafoplegging zou worden overgegaan, een straf gelijk aan het voorarrest gerechtvaardigd is. Verdachte verblijft vanaf 2 december 2009 in voorlopige hechtenis, derhalve bijna 9 maanden. Gelet op de aard en achtergrond van de zaak en dan met name het feit dat verdachte en [medeverdachte 1] ook slachtoffer zijn van het incident, is een straf als geëist door de officier van justitie buitensporig. Verdachte is ternauwernood aan de dood ontsnapt toen [slachtoffer 2] op hem inreed. Daarnaast is verdachte niet eerder veroordeeld voor geweldsdelicten. Voorts gaat het niet goed met het gezin van verdachte en zijn verdachte en [medeverdachte 1] bereid om mee te werken aan een permanente oplossing van de situatie op het woonwagenkamp.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben hun onderlinge conflict uitgevochten op een volstrekt onaanvaardbare wijze. Zij hebben daarbij op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen van hun handelen voor anderen. Zij hebben op klaarlichte dag op de openbare weg, op en nabij een fietspad, in de richting van elkaar geschoten. Zij hebben daarmee welbewust niet alleen voor zichzelf en hun directe omgeving, maar ook voor de nietsvermoedende passerende fietsers en bromfietsers een zeer gevaarlijke situatie doen ontstaan. Daarnaast heeft hun handelen grote onrust veroorzaakt onder de bewoners van het woonwagenkamp en in de plaatselijke gemeenschap. Bovendien dragen schietincidenten als het onderhavige bij aan de toename van algemene gevoelens van onveiligheid.
Gelet op de grote gevaarzetting van het handelen van verdachte en de dreiging die daarvan uitgegaan is, is de rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur van 24 maanden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf, te weten 8 maanden, zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 285.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
subsidiair
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. primair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en
overtuigend bewezen.
T.a.v. subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: samsung-telefoon.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dworakowski-Kelders, griffier,
en is uitgesproken op 8 september 2010.
mr. A.M.R. van Ginneken is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.