vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/825682-09
Datum uitspraak: 08 september 2010
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 maart 2010, 2 juni 2010 en 25 augustus 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 februari 2010.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 02 december 2009 te Helmond tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het
leven te beroven, met dat opzet met een pistool en/of een revolver, althans
een vuurwapen, op korte afstand van en/of in de richting van die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] meerdere, althans een, kogel(s) heeft/hebben afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 december 2009 te Helmond, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend met een
pistool en/of revolver, althans een vuurwapen, op korte afstand van en/of in
de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meerdere, althans een,
kogel(s) heeft/hebben afgevuurd;
(artikel 285 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 02 december 2009 te Helmond ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (vanaf
korte afstand) met zijn verdachtes personenauto is ingereden op en/of is
aangereden tegen het lichaam van die [slac[slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Vaststaande feiten.
Aan de [adres 2] te Helmond bevindt zich een woonwagenkamp waar onder meer verdachte en de medeverdachten [slachtoffer 2] en diens zoon, [slachtoffer 1] en zijn zoon [mogelijk slachtoffer] wonen. Het woonwagenkamp is gelegen aan een ventweg. Tussen de ventweg en het woonwagenkamp loopt een doorgaand fietspad van Helmond naar Bakel. Het woonwagenkamp heeft twee ingangen. De beide ingangen worden door een weg in een U-vorm die over het kamp loopt met elkaar verbonden. Aan weerszijden van de weg liggen de woonchalets. De [familie 1 ] en de [familie 2] wonen ieder aan een kant. Tussen verdachte en zijn zoon [mogelijk slachtoffer] enerzijds en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] anderzijds, bestaat al enige tijd een conflict.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, waarbij zij zich baseert op de camerabeelden, de verklaring van [slachtoffer 2] en de verklaringen van verdachte.
Voort stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen op basis van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6]. Tevens baseert zij zich op de achter de Mercedes Vito van verdachte aangetroffen hulzen, de in de ter hoogte van de eerste ingang van het woonwagenkamp geparkeerde BMW aangetroffen kogelpunt, de beschadiging van de achterruit van de op een afstand van 30 meter van de BMW geparkeerde Opel Vectra en het NFI-rapport van 8 januari 2010 waarin is vermeld dat er op de bemonsteringen van de handen van verdachte één zogenoemd A-deeltje is aangetroffen waarmee een vrijwel zekere relatie met een schietproces is aangetoond.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het aanrijden van [slachtoffer 2] en dat hij deze aanrijding niet had kunnen voorkomen. Verdachte reed uiterst rechts op de rijbaan, tegen de rechterberm aan. Verdachte heeft niet ingestuurd in de richting van [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] ging op de weg staan op een zodanige manier dat verdachte hem niet meer kon ontwijken. Hij heeft geprobeerd zoveel mogelijk naar rechts uit te wijken, maar kon hem niet ontwijken. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 2] in de richting van de auto liep. Daarnaast heeft verdachte tijdens het rijden gebukt, omdat hij [slachtoffer 1] met een pistool zag staan. Op dat moment zag hij derhalve niet wat er op de weg gebeurde. Het onder 2 tenlastegelegde kan volgens de raadsman dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De raadsman van verdachte stelt zich subsidiair op het standpunt dat hooguit de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen kan worden verklaard, gelet op de wijze waarop [slachtoffer 2] door de bus is geraakt en is gevallen. Voorts is van belang dat [slachtoffer 2] direct na de aanrijding is opgestaan. Hieruit blijkt dat de bus niet dermate snel reed dat geconcludeerd kan worden dat verdachte het risico op overlijden van [slachtoffer 2] heeft aanvaard.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen die belastend voor verdachte hebben verklaard niet geloofwaardig zijn. [slachtoffer 2] heeft in eerste instantie niet verklaard dat ook verdachte op hem zou hebben geschoten. Dat verklaart hij pas enige dagen na het incident. Toen was er gelegenheid geweest tot overleg.
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte niet heeft geschoten, maar dat het mogelijk is dat iemand anders van zijn kant heeft teruggeschoten en dat verdachte de identiteit van deze persoon niet wil onthullen. Op de camerabeelden is te zien dat een aantal leden van de [familie 1 ] wegduikt op het moment dat verdachte voor de tweede keer met zijn auto komt langsrijden, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat van de zijde van de [familie 2] is geschoten op het moment dat verdachte in zijn auto zat. Tevens kan niet worden uitgesloten dat het op de bemonsteringen van de handen van verdachte aangetroffen zogenoemde A-deeltje op zijn handen is terechtgekomen door secundaire overdracht. Mogelijk heeft verdachte in de buurt gestaan van de schutter of heeft hij bij het rijden met open raam of bij het openen van het portier van zijn auto, die direct na de aanrijding was beschoten, schotresten op zijn handen gekregen. Ten slotte kan ook niet worden uitgesloten dat overdracht heeft plaatsgevonden bij het bemonsteren van de handen van verdachte, aangezien verbalisant [verbalisant 1] van de Forensisch Technische Ondersteuning heeft verklaard dat dit niet helemaal kan worden uitgesloten omdat hij eerst de handen van [slachtoffer 1] heeft bemonsterd en direct daarna de handen van verdachte. De raadsman van verdachte concludeert dan ook dat het onder 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 2 december 2009 heeft getuige [getuige 6] omstreeks 14.38 uur buurtbrigadier [buurtbrigadier] (hierna: [buurtbrigadier]) telefonisch medegedeeld dat zij zich zorgen maakte om haar kleinzoon, [mogelijk slachtoffer]. In deze melding gaf zij aan dat [mogelijk slachtoffer] zou worden opgewacht door leden van de [familie 1 ] om de confrontatie met hem aan te gaan. Hierop is [buurtbrigadier] ter plaatse gegaan, waar hij constateerde dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] terughoudend waren in hun contact met hem en er ongeveer 15 personen buiten stonden die een gespannen indruk maakten en geen oogcontact maakten. [buurtbrigadier] heeft hierop zijn weg vervolgd en aan de regionale meldkamer medegedeeld dat er een gespannen sfeer heerste op het woonwagenkamp. Ook getuige [getuige 7] heeft verklaard over de situatie op het kamp voorafgaand aan het incident. Zij heeft verklaard dat de hele [familie 1 ] [mogelijk slachtoffer] aan het opwachten was. Getuige heeft toen aan [getuige 8] gevraagd om [mogelijk slachtoffer] te bellen om hem te waarschuwen en tegen haar moeder gezegd dat ze de politie moest bellen, hetgeen zij hebben gedaan. Op 2 december 2009 kwam omstreeks 16.05 uur bij de regionale meldkamer de melding binnen dat was geschoten op het woonwagenkamp, waarop de politie ter plaatse is gegaan. Op camerabeelden, afkomstig van bewakingscamera’s van één van de bewoners van het woonwagenkamp, is te zien dat op 2 december 2009 tijdens het incident op het woonwagenkamp tussen 15.50 uur en 16.13 uur een achttal fietsers en twee bromfietsers over het fietspad reden.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Op de camerabeelden is zichtbaar dat een donkerblauwe Mercedes Vito aan komt rijden over de ventweg en dat [slachtoffer 2] met gestrekte arm de rijbaan op loopt in de richting van die auto. De auto mindert geen snelheid en probeert niet om [slachtoffer 2] te ontwijken, maar stuurt zelfs in de richting van de plaats waar [slachtoffer 2] zich op de ventweg bevindt. [slachtoffer 2] wordt geraakt door de linker voorzijde van de Mercedes Vito, waardoor hij op de grond terechtkomt.
Verdachte heeft verklaard dat hij reed in de donkerblauwe Mercedes Vito, dat hij [slachtoffer 2] op de rijbaan zag staan, hem raakte met de linkervoorzijde van de auto en dat hij vol gas is doorgereden.
Ter zitting heeft verdachte de snelheid waarmee hij reed geschat op 40 kilometer per uur. Ook [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte op hem inreed, waarbij hij door de voorzijde van de auto is geraakt.
Het verweer van de raadsman van verdachte dat verdachte geen opzet heeft gehad op het aanrijden van [slachtoffer 2], volgt de rechtbank niet. Immers, op grond van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 2] op de rijbaan heeft zien staan en dat hij desondanks geen snelheid heeft geminderd, noch heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te ontwijken. De verdachte heeft met zijn auto ingestuurd in de richting waar [slachtoffer 2] zich op dat moment bevond. Dat verdachte op enig moment zou zijn gebukt omdat hij zag dat [slachtoffer 1] een vuurwapen op hem richtte, waardoor de verkeerssituatie tijdelijk aan zijn zicht werd onttrokken, doet niet af aan de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 2] op de rijbaan heeft zien staan. Bovendien is niet aannemelijk dat [slachtoffer 1] op het moment dat verdachte langsreed met een vuurwapen op hem richtte, omdat op de camerabeelden zichtbaar is dat [slachtoffer 1] eerst in beeld komt rennen vanuit de eerste inrit nadat [slachtoffer 2] is aangereden.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte door aldus te handelen opzet, ook niet in voorwaardelijk zin, heeft gehad op het overlijden van [slachtoffer 2]. De rechtbank is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden niet de aanmerkelijke kans bestond dat verdachte ten gevolge van de aanrijding zou komen te overlijden. Door met een Mercedes Vito, een zwaar voertuig, met een snelheid van ongeveer 40 kilometer per uur op een onbeschermde persoon, [slachtoffer 2], in te rijden, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank wel opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2].
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
Verdachte was aanwezig op de plaats delict in de buurt van zijn woonwagen. Op de plaats delict zijn achter de Mercedes Vito van verdachte, die geparkeerd stond aan de zijde van het woonwagenkamp waar de [familie 2] woont, twee hulzen aangetroffen. Op de plaats delict is tevens een kogelpunt aangetroffen in de radiateur van een BMW X5, die geparkeerd stond naast de inrit aan de andere zijde van het woonwagenkamp, waar de [familie 1 ] woont en in de buurt waarvan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich tijdens het incident bevonden. Forensisch onderzoek verricht aan de BMW heeft uitgewezen dat, uitgaande van de positie waar de BMW was geparkeerd en de aanname dat het projectiel na het verlaten van het vuurwapen geen andere voorwerpen heeft geraakt, aannemelijk is dat de schutter een positie heeft gehad die vrijwel parallel lag aan de [adres 2] en mogelijk in de nabijheid van de plaats waar de twee hulzen zijn aangetroffen. Op deze hulzen en kogelpunt is onderzoek verricht door het NFI. Uitkomst van dit onderzoek is dat de twee hulzen niet afkomstig kunnen zijn uit hetzelfde wapen en dat huls AABA4972NL en kogel AABA4974NL mogelijk uit hetzelfde vuurwapen afkomstig kunnen zijn.
Door getuige [getuige 4] is verklaard dat verdachte en [mogelijk slachtoffer] hebben geschoten. Deze getuige verklaart dat zij hebben geschoten terwijl zij achter twee vuilnisbakken stonden en dat zij in hun richting schoten, dus naar de andere ingang van het woonwagenkamp. Op dat moment is getuige op de grond gaan liggen voor de BMW X5 en hoorde hij dat er nog meer werd geschoten en dat de BMW X5 werd geraakt. Ook [getuige 6] heeft verklaard dat verdachte en [mogelijk slachtoffer] hebben geschoten. Deze getuige verklaart dat hij schoten hoorde, dat deze uit de richting kwamen waar verdachte en [mogelijk slachtoffer] stonden en dat hij zag dat zij met hun wapens zijn kant op richtten. Hij verklaart verder dat hij op een bepaald moment een sissend en dof geluid bij de BMW hoorde en dat hij zag dat er rook uit de grill van de BMW kwam. De BMW stond links van de oprit, de oprit naar de straat waar zijn woonwagen staat.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat de bestuurder van de bus die [slachtoffer 2] had aangereden een pistool hun kant oprichtte. Meteen daarop hoorde hij knallen. Ook hij hoorde achter hem een kogel inslaan in een geparkeerde BMW. Even later hoorde hij dat vanuit de andere ingang weer schoten klonken. Dat waren nu twee verschillende geluiden.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat, gelet op de banden, die de getuigen die belastend voor verdachte verklaren hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], behoedzaam met de inhoud van deze verklaringen dient te worden omgegaan, acht zij bovengenoemde delen van de verklaringen van voormelde getuigen bruikbaar voor het bewijs, nu deze getuigen niet alleen ontlastend verklaren voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Ze sluiten de mogelijkheid dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij het incident waren betrokken niet uit. Bovendien vinden hun verklaringen steun in het forensisch technisch onderzoek betreffende de kogelinslag in de BMW en de vaststelling dat de aangetroffen hulzen niet uit hetzelfde wapen afkomstig zijn.
Ten aanzien van het verweer van verdachte dat er wel is geschoten vanuit de ingang van zijn familie, de [familie 2], in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], maar door een ander wiens naam hij niet wil prijs geven, overweegt de rechtbank dat getuigen weliswaar ook over andere schutters verklaren, maar dat zij daarbij steeds ook verdachte en zijn zoon [mogelijk slachtoffer] noemen. [getuige 9] heeft verklaard dat er door vier personen van de zijde van de [familie 2] is geschoten, maar volgens [getuige 9] was verdachte één van deze vier personen. Ook [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zag dat [getuige 10] met gestrekte arm in zijn richting wees, maar hij weet niet zeker of hij een voorwerp in zijn handen had en heeft geschoten. Deze verklaring ontlast verdachte niet, omdat ook [slachtoffer 2] verklaart dat verdachte één van de schutters was.
Ten aanzien van het verweer betreffende de schotresten overweegt de rechtbank het volgende.
Het NFI heeft onderzoek verricht naar de aanwezigheid van schotrestdeeltjes op de handen van onder meer verdachte. Uitkomst van dit onderzoek is dat op de bemonsteringen van de handen van verdachte één categorie A-deeltje is aangetroffen. Geconcludeerd wordt dat hiermee een vrijwel zekere relatie met een schietproces is aangetoond. Tevens zijn er 87 categorie B-deeltjes aangetroffen, hetgeen past bij eerdergenoemde bevinding.
De rechtbank zal de bevindingen van het NFI over de schotresten niet gebruiken voor het bewijs nu slechts één categorie A-deeltje is aangetroffen en niet uit te sluiten valt dat dit ene categorie A-deeltje bij de min of meer gelijktijdige aanhouding van alle vier de verdachten of de bemonstering door middel van overdracht van schotrestdeeltjes op de hand van verdachte is terechtgekomen. Blijkens de informatie verstrekt door het NFI is de bewijswaarde van categorie B-deeltjes gering. De kans dat de deeltjes van een andere bron afkomstig zijn dan een schietproces is groter dan bij deeltjes uit categorie A.
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat door verdachte met een vuurwapen is geschoten in de richting van de ingang van het woonwagenkamp van de [familie 1 ]. Het is niet mogelijk om vast te stellen wanneer precies is geschoten en waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich exact bevonden op het moment dat werd geschoten. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat verdachte gericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten en dat daarbij een aanzienlijk risico bestond dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden worden gedood. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, kan de rechtbank wel vaststellen dat verdachte in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat het met een vuurwapen in de richting van personen schieten een handeling betreft waardoor bij deze personen de redelijke vrees ontstaat dat zij het leven zouden kunnen verliezen.
De rechtbank acht derhalve het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 02 december 2009 te Helmond, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend met een pistool of revolver, althans een vuurwapen, in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een kogel afgevuurd;
op 02 december 2009 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (vanaf korte afstand) met zijn personenauto is ingereden op en is aangereden tegen het lichaam van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat zowel bij het onder 1 tenlastegelegde als bij het onder 2 tenlastegelegde sprake is van noodweer(exces).
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde voert de raadsman aan dat sprake was van een wederrechtelijke aanranding dan wel de dreiging hiervan. Immers, verdachte werd opgewacht door een grote groep personen waarvan een aantal personen was bewapend met knuppels en vuurwapens. Tevens hebben zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] met een vuurwapen op hem gericht en is direct na de aanrijding een schot gelost, waarschijnlijk door [slachtoffer 1]. Tegen deze aanranding dan wel de dreiging hiervan heeft verdachte zich mogen verdedigen. De door hem gekozen verdediging is ook proportioneel, gelet op het vuurwapengeweld waarmee hij werd geconfronteerd. Voor zover de verdediging niet proportioneel zou zijn, is sprake van noodweerexces gelet op de hevige gemoedsbeweging die bij verdachte aanwezig was.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde voert de raadsman van verdachte aan dat een aantal personen uit de groep van [familie 1], onder wie [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], na de aanrijding in de richting van de inrit van de [familie 2] is gelopen. Op dat moment was [slachtoffer 2] gewapend met een vuurwapen. Zij kwamen derhalve gewapend op verdachte af gelopen, hetgeen als een wederrechtelijke aanranding dient te worden aangemerkt. Onder deze omstandigheden mocht verdachte een vuurwapen hanteren om deze dreiging af te wenden. Het zich met een vuurwapen weren tegen één of meer personen die evenzeer zijn bewapend met een vuurwapen kan niet als disproportioneel worden beschouwd. Bovendien was van de zijde van de [familie 2] anderhalf uur voor het incident de politie gewaarschuwd, hetgeen er niet in heeft geresulteerd dat de politie ter plaatse was om verdachte en zijn familie te beschermen tegen de [familie 1 ].
Het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, stelt de officier van justitie zich primair op het standpunt dat geen sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding omdat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op het moment van de aanrijding geen vuurwapen in hun handen hadden. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat voor zover al sprake zou zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, de reactie van verdachte hierop disproportioneel is. Verdachte heeft ervoor gekozen om op [slachtoffer 2] in te rijden, terwijl hij ook had kunnen keren of remmen. Deze overschrijding van de proportionaliteit is niet veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging, aangezien verdachte voldoende bij zinnen was om nog een keer terug te rijden en nog een keer te proberen om [slachtoffer 2] aan te rijden. Verdachte heeft bewust de confrontatie opgezocht en onder die omstandigheden komt hem geen geslaagd beroep op noodweerexces toe.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat op het moment dat [slachtoffer 1] op de auto van verdachte schoot, sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Op het moment dat verdachte heeft geschoten was hiervan geen sprake meer. Wel was er een reële dreiging van een aanranding, er werd immers geroepen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan het schieten waren en dat hij moest bukken. Ook ten aanzien van dit feit is volgens de officier sprake van een overschrijding van de proportionaliteit die niet wordt gerechtvaardigd door een hevige gemoedsbeweging.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het beroep op noodweer(exces) aangaande het onder 2 tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Niet gebleken is dat een kogel op de auto van verdachte is afgevuurd. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 1] vanuit de richting van zijn woonwagen komt aanrennen in de richting van de [adres 2] enkele seconden nadat [slachtoffer 2] is aangereden. Ook is niet zichtbaar dat [slachtoffer 2] dan wel een ander persoon een vuurwapen op de auto richt. Hoewel verdachte was gewaarschuwd dat hij werd opgewacht was de situatie op dat moment niet zodanig dreigend dat het noodzakelijk was om zich te verdedigen.
Op het moment dat verdachte met zijn auto voorbijreed, stond slechts een klein groepje op de inrit ter hoogte van de woonwagens van de [familie 1 ], terwijl verdachte zich in een auto bevond. Het beroep op noodweer(exces) dient te worden verworpen.
Ten aanzien van het beroep op noodweer(exces) aangaande het onder 1 tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Vast staat dat er op 2 december 2009 een gespannen sfeer heerste op het kamp. Verdachte was hiervan op de hoogte. Door vervolgens opzettelijk met zijn Mercedes Vito in te rijden op [slachtoffer 2], is verdachte medeverantwoordelijk voor de escalatie van het conflict. Naar het oordeel van de rechtbank staat deze gedraging in de weg aan een geslaagd beroep op noodweer(exces). Omdat verdachte zich zelf in een situatie heeft gebracht die heeft geleid tot een wederrechtelijke aanranding komt hem een beroep op noodweer niet toe.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van vijf jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Zij heeft hierbij rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte een groot aandeel in de onderhavige zaak heeft gehad. Hij heeft een katalyserende rol gespeeld die is geëindigd in een schietpartij aan de openbare weg en naast een fietspad. Tevens heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de aanstichters zijn geweest van het incident.
Ten aanzien van het beslag op de jas van verdachte heeft de officier ter terechtzitting gevorderd dat deze wordt teruggegeven aan verdachte.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte voert aan dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de omstandigheden dat het initiatief niet van verdachte is uitgegaan en dat vanuit zijn zijde vooraf de politie is gewaarschuwd in de hoop escalatie te voorkomen. Verdachte is verder niet eerder met justitie in aanraking geweest voor geweldsdelicten. Verdachte is zelfstandig werkend stukadoor en gelet op de huidige slechte economische situatie is het van belang dat hij zo spoedig mogelijk zijn werkzaamheden kan hervatten. De echtgenote van verdachte heeft voorts een slechte gezondheid, verdachte komt niet toe aan rouwverwerking van het overlijden van zijn kleinzoon en de gezondheidstoestand van de moeder van verdachte is zeer slecht. De raadsman verzoekt ten slotte om opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben hun onderlinge conflict uitgevochten op een volstrekt onaanvaardbare wijze. Zij hebben daarbij op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen van hun handelen voor anderen. Zij hebben op klaarlichte dag op de openbare weg op en nabij een fietspad in de richting van elkaar geschoten. Zij hebben daarmee welbewust niet alleen voor zichzelf en hun directe omgeving, maar ook voor de nietsvermoedende passerende fietsers en bromfietsers een zeer gevaarlijke situatie doen ontstaan. Daarnaast heeft hun handelen grote onrust veroorzaakt onder de bewoners van het woonwagenkamp en in de plaatselijke gemeenschap. Bovendien dragen schietincidenten als het onderhavige bij aan de toename van algemene gevoelens van onveiligheid. Verdachte heeft zich voorts niet bekommerd om het slachtoffer van de aanrijding, maar is zonder te stoppen doorgereden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur van 27 maanden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf, te weten 9 maanden, zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Voorlopige hechtenis.
Verdachte is veroordeeld ter zake van bedreiging en poging tot zware mishandeling, derhalve feiten waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is. Als grond voor het voortduren van de voorlopige hechtenis kan worden gewezen op het gevaar dat verdachte bij terugkeer naar het woonwagenkamp een misdrijf zal plegen waardoor de veiligheid of gezondheid van personen in gevaar kan worden gebracht. Gelet op de duur van de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, doet zich voorts de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet voor. De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte derhalve af.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45, 57, 285, 302.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1 primair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en
overtuigend bewezen.
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: jas, kleur zwart.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dworakowski-Kelders, griffier,
en is uitgesproken op 8 september 2010.
mr. A.M.R. van Ginneken is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.