ECLI:NL:RBSHE:2010:BN6197

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825683-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met vuurwapen op woonwagenkamp in Helmond

Op 8 september 2010 deed de Rechtbank 's-Hertogenbosch uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 december 2009 in Helmond met een vuurwapen had geschoten in de richting van twee personen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De zaak kwam aan het licht na een melding van buurtbewoners over een gespannen situatie op het woonwagenkamp waar de verdachte en de slachtoffers woonden. Tijdens het incident werden meerdere schoten gelost, wat leidde tot een grote onrust in de omgeving. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij opzettelijk op de slachtoffers had geschoten, maar dat hij wel bedreigend had gehandeld door in hun richting te schieten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict, de gevaarzetting voor omstanders en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank vond een lichtere straf passend gezien de bewezenverklaring.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825683-09
Datum uitspraak: 08 september 2010
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 juni 2010 en 25 augustus 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 mei 2010.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 02 december 2009 te Helmond tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het
leven te beroven, met dat opzet met een pistool en/of een revolver, althans
een vuurwapen, op korte afstand van en/of in de richting van die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] meerdere, althans een, kogel(s) heeft/hebben afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 december 2009 te Helmond, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend met een
pistool en/of revolver, althans een vuurwapen, op korte afstand van en/of in
de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], meerdere, althans een,
kogel(s) heeft/hebben afgevuurd;
(artikel 285 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Vaststaande feiten.
Aan de [adres 2] te Helmond bevindt zich een woonwagenkamp waar onder meer verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]), vader van verdachte, [slachtoffer 1] en zijn zoon [slachtoffer 2] wonen. Het woonwagenkamp is gelegen aan een ventweg. Tussen de ventweg en het woonwagenkamp loopt een doorgaand fietspad van Helmond naar Bakel. Het woonwagenkamp heeft twee ingangen. De beide ingangen worden door een weg in een U-vorm die over het kamp loopt met elkaar verbonden. Aan weerszijden van de weg liggen de woonchalets. De [familie 1] en de [familie 2] wonen ieder aan een kant. Tussen verdachte en [medeverdachte 1] enerzijds en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] anderzijds, bestaat al enige tijd een conflict.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, waarbij zij zich baseert op de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6]. Tevens baseert zij zich op de achter de Mercedes Vito van [medeverdachte 1] aangetroffen hulzen, de in de ter hoogte van de eerste ingang van het woonwagenkamp geparkeerde BMW aangetroffen kogelpunt, de beschadiging van de achterruit van de op een afstand van 30 meter van de BMW geparkeerde Opel Vectra en het NFI-rapport van 15 april 2010 waarin is vermeld dat op de mouwen van de jas van verdachte twee zogenoemde A-deeltjes zijn aangetroffen waarmee een vrijwel zekere relatie met een schietproces is aangetoond.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat er is geschoten, maar dat niet kan worden vastgesteld dat door verdachte is geschoten. Hij wijst hiertoe op de omstandigheid dat verdachte ontkent te hebben geschoten en voorts geen wapen, munitie dan wel andere voorwerpen in de woning van verdachte zijn aangetroffen die erop wijzen dat hij heeft geschoten. Ook is uit het zogenoemde schiethandenonderzoek naar voren gekomen dat er geen relatie was tussen de bemonsterde handen van verdachte en een schietproces, terwijl er bij de andere verdachten wel een vrijwel zekere relatie met een schietproces werd aangetoond. Voorts was de [familie 1] de agressieve partij in deze. Daarnaast zijn de getuigen die belastend hebben verklaard volgens de raadsman van verdachte niet betrouwbaar, nu alle getuigen die in het voordeel van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaren een band met hen hebben. Tevens stroken verschillende verklaringen niet met de camerabeelden en wordt er ook onderling tegenstrijdig verklaard.
Ook de hulzen die zijn aangetroffen nabij de Mercedes Vito van [medeverdachte 1], waarvan uit onderzoek is gebleken dat deze uit twee verschillende vuurwapens afkomstig zijn, maken niet duidelijk wie de wapens heeft gehanteerd. De hulzen kunnen ook op die plek zijn neergelegd om verdachte en [medeverdachte 1] te belasten. Opmerkelijk is dat er slechts twee hulzen zijn aangetroffen terwijl is verklaard dat er veel schoten zouden zijn afgevuurd. Opmerkelijk is tevens dat de achterruit van de Opel Vectra is beschadigd, terwijl deze was geparkeerd met de voorzijde richting de plek waar verdachte en [medeverdachte 1] zich bevonden.
De raadsman van verdachte stelt zich voorts op het standpunt dat het NFI-rapport van 15 april 2010 niet tot bewijs van het tenlastegelegde kan dienen, omdat niet is gebleken dat de bovenkleding van verdachte die door politieambtenaren werd veiliggesteld, daadwerkelijk in beslag is genomen en deze kleding voorts door verbalisant [verbalisant 1] met blote handen is aangenomen waardoor niet kan worden uitgesloten dat sprake is geweest van contaminatie in die zin dat de op de jas van verdachte aangetroffen schotresten kunnen zijn overgedragen door verbalisant [verbalisant 1]. Ook overdracht door de wind op de plaats delict is mogelijk, aangezien er in de omgeving van verdachte is geschoten.
Subsidiair stelt de raadsman van verdachte zich op het standpunt dat niet duidelijk is geworden dat verdachte op korte afstand naar en/of in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten. Ook staat niet vast dat er enige vorm van samenwerking is geweest tussen verdachte en [medeverdachte 1].
De raadsman van verdachte bepleit dan ook vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 2 december 2009 heeft getuige [getuige 6] omstreeks 14.38 uur buurtbrigadier [buurtb[buurtbrigadier] (hierna: [buurtbrigadier]) telefonisch medegedeeld dat zij zich zorgen maakte om haar kleinzoon, verdachte. In deze melding gaf zij aan dat verdachte zou worden opgewacht door leden van de [familie 1] om de confrontatie met hem aan te gaan. Hierop is [buurtbrigadier] ter plaatse gegaan, waar hij constateerde dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] terughoudend waren in hun contact met hem en er ongeveer 15 personen buiten stonden die een gespannen indruk maakten en geen oogcontact maakten. [buurtbrigadier] heeft hierop zijn weg vervolgd en aan de regionale meldkamer medegedeeld dat er een gespannen sfeer heerste op het woonwagenkamp. Ook getuige [getuige 7] heeft verklaard over de situatie op het kamp voorafgaand aan het incident. Zij heeft verklaard dat de hele [familie 1] verdachte aan het opwachten was. Getuige heeft toen aan [getuige 8] gevraagd om verdachte te bellen om hem te waarschuwen en tegen haar moeder gezegd dat ze de politie moest bellen, hetgeen zij hebben gedaan. Op 2 december 2009 kwam omstreeks 16.05 uur bij de regionale meldkamer de melding binnen dat was geschoten op het woonwagenkamp, waarop de politie ter plaatse is gegaan. Op camerabeelden, afkomstig van bewakingscamera’s van één van de bewoners van het woonwagenkamp, is te zien dat op 2 december 2009 tijdens het incident op het woonwagenkamp tussen 15.50 uur en 16.13 uur een achttal fietsers en twee bromfietsers over het fietspad reden.
Verdachte was aanwezig op de plaats delict, in de buurt van zijn woonwagen. Op de plaats delict zijn op het wegdek achter de Mercedes Vito van [medeverdachte 1], die geparkeerd stond aan de zijde van het woonwagenkamp waar de [familie 2] woont, twee hulzen aangetroffen. Op de plaats delict is tevens een kogelpunt aangetroffen in de radiateur van een BMW X5, die geparkeerd stond naast de inrit aan de andere zijde van het woonwagenkamp waar de [familie 1] woont en in de buurt waarvan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich tijdens het incident bevonden. Forensisch onderzoek verricht aan de BMW heeft uitgewezen dat, uitgaande van de positie van de BMW en de aanname dat het projectiel na het verlaten van het vuurwapen geen andere voorwerpen heeft geraakt, aannemelijk is dat de schutter een positie heeft gehad die vrijwel parallel lag aan de [adres 2] en mogelijk in de nabijheid van de plaats waar de twee hulzen zijn aangetroffen. Op deze hulzen en kogelpunt is onderzoek verricht door het NFI. Uitkomst van dit onderzoek is dat de twee hulzen niet afkomstig kunnen zijn uit hetzelfde wapen en dat huls AABA4972NL en kogel AABA4974NL mogelijk uit hetzelfde vuurwapen afkomstig kunnen zijn.
Door getuige [getuige 4] is verklaard dat verdachte en [medeverdachte 1] hebben geschoten. Deze getuige verklaart dat zij hebben geschoten terwijl zij achter twee vuilnisbakken stonden en dat zij in hun richting schoten, dus naar de andere ingang van het woonwagenkamp. Op dat moment is getuige op de grond gaan liggen voor de BMW X5 en hoorde hij dat er nog meer werd geschoten en de BMW X5 werd geraakt. Ook J. Van Lierop heeft verklaard dat verdachte en [medeverdachte 1] hebben geschoten. Deze getuige verklaart dat hij schoten hoorde, dat deze uit de richting kwamen waar verdachte en [medeverdachte 1] stonden en dat hij zag dat zij met hun wapens zijn kant op richtten. Hij verklaart verder dat hij op een bepaald moment een sissend en dof geluid bij de BMW hoorde en dat hij zag dat er rook uit de grill van de BMW kwam. De BMW stond links van de oprit, de oprit naar de straat waar zijn woonwagen staat.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat de bestuurder van de bus die [slachtoffer 2] had aangereden een pistool hun kant op richtte. Meteen daarop hoorde hij knallen. Ook hij hoorde achter hem een kogel inslaan in een geparkeerde BMW. Even later hoorde hij dat vanuit de andere ingang weer schoten klonken. Dat waren nu twee verschillende geluiden.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat, gelet op de banden die de getuigen die belastend voor verdachte verklaren hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], behoedzaam met de inhoud van deze verklaringen dient te worden omgegaan, acht zij bovengenoemde delen van de verklaringen van voormelde getuigen bruikbaar voor het bewijs, nu deze getuigen niet alleen maar ontlastend verklaren voor C. en [slachtoffer 2]. Zij sluiten de mogelijkheid dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij het incident waren betrokken niet uit. Bovendien vinden hun verklaringen steun in het forensisch technisch onderzoek betreffende de kogelinslag in de BMW en de vaststelling dat de aangetroffen hulzen niet uit hetzelfde wapen afkomstig zijn.
Aan de stelling van de raadsman dat de op de plaats delict aangetroffen hulzen mogelijk daar zijn neergelegd door de andere partij gaat de rechtbank voorbij, omdat gelet op de aanwezigheid van de [familie 2] op die plaats zij die lezing van de feiten volstrekt ongeloofwaardig acht.
Ten aanzien van het verweer betreffende de schotresten overweegt de rechtbank het volgende.
Er is door het NFI onderzoek verricht op de jas van verdachte en de op de plaats delict aangetroffen hulzen. Resultaat hiervan is dat op de mouwen van de jas van verdachte schotrestdeeltjes zijn aangetroffen, bestaande uit 2 zogenoemde A-deeltjes en 88 zogenoemde B-deeltjes. Geconcludeerd wordt dat met het aantreffen van de A-deeltjes een vrijwel zekere relatie wordt aangetoond met een schietproces. De aanwezigheid van de B-deeltjes past bij deze eerdere bevinding.
De rechtbank zal de bevindingen van het NFI over de schotresten niet gebruiken voor het bewijs nu slechts twee categorie A-deeltjes zijn aangetroffen en niet uit te sluiten valt dat deze categorie A-deeltjes bij de min of meer gelijktijdige aanhouding van alle vier de verdachten of de bemonstering door middel van overdracht van schotrestdeeltjes op de mouwen van de jas van verdachte zijn terechtgekomen. Blijkens de informatie verstrekt door het NFI is de bewijswaarde van categorie B-deeltjes gering. De kans dat de deeltjes van een andere bron afkomstig zijn dan een schietproces is groter dan bij deeltjes uit categorie A.
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat door verdachte met een vuurwapen is geschoten in de richting van de ingang van het woonwagenkamp van de [familie 1]. Het is niet mogelijk om vast te stellen wanneer precies is geschoten en waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich exact bevonden op het moment dat werd geschoten. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat verdachte gericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten en dat daarbij een aanzienlijk risico bestond dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden worden gedood. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, kan de rechtbank wel vaststellen dat verdachte in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat het met een vuurwapen in de richting van personen schieten een handeling betreft waardoor bij deze personen de redelijke vrees ontstaat dat zij het leven zouden kunnen verliezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 02 december 2009 te Helmond, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend met een pistool of revolver, althans een vuurwapen, in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een kogel afgevuurd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van vier jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Zij heeft hierbij rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld van geweldsdelicten en zijn aandeel in het geweld op 2 december 2009 het minst groot is geweest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte bepleit primair vrijspraak van het tenlastegelegde en subsidiair wijst hij op een aantal omstandigheden die naar zijn oordeel strafverminderend werken. Volgens de raadsman van verdachte was de [familie 1] de agressieve partij die op 2 december 2009 bewust een aanval had opgezet. Verdachte werd door een aantal personen opgewacht. Verdachte werd uitgescholden waarbij onder meer het onlangs overleden kind van verdachte werd genoemd. Verdachte en zijn familie gaan nog steeds gebukt onder dit verlies. Verdachte is verder nauwelijks met justitie in aanraking geweest en is een rustige hardwerkende man, die sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis ieder conflict uit de weg is gegaan ondanks de incidenten die op het woonwagenkamp hebben plaatsgevonden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben hun onderlinge conflict uitgevochten op een volstrekt onaanvaardbare wijze. Zij hebben daarbij op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen van hun handelen voor anderen. Zij hebben op klaarlichte dag op de openbare weg op en nabij een fietspad in de richting van elkaar geschoten. Zij hebben daarmee welbewust niet alleen voor zichzelf en hun directe omgeving, maar ook voor de nietsvermoedende passerende fietsers en bromfietsers een zeer gevaarlijke situatie doen ontstaan. Daarnaast heeft hun handelen grote onrust veroorzaakt onder de bewoners van het woonwagenkamp en in de plaatselijke gemeenschap. Bovendien dragen schietincidenten als het onderhavige bij aan de toename van algemene gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring. De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Gelet op de grote gevaarzetting en de dreiging die van verdachte is uitgegaan, is de rechtbank van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur van 24 maanden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf, te weten 8 maanden, zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 285.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. primair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dworakowski-Kelders, griffier,
en is uitgesproken op 8 september 2010.
mr. A.M.R. van Ginneken is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.