ECLI:NL:RBSHE:2010:BN7249

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
216206 - KG ZA 10-523
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.F.M. Strijbos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van persbericht door Regiopolitie en gevolgen voor [M] Laboratory B.V.

In deze zaak heeft [M] Laboratory B.V. een kort geding aangespannen tegen de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) naar aanleiding van een persbericht dat door de Regiopolitie was uitgegeven. Het persbericht betrof de aanhouding van verdachten in verband met een illegale asbestsanering, waarbij de naam van [M] Laboratory impliciet werd genoemd. [M] Laboratory stelde dat het persbericht onrechtmatig was, omdat het de suggestie wekte dat zij betrokken was bij illegale activiteiten, terwijl zij enkel een visuele inspectie had uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Regiopolitie een belang had bij het informeren van het publiek over de aanhoudingen en de verdenkingen, en dat de uitlatingen in het persbericht feitelijk juist waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Regiopolitie voldoende zorgvuldigheid had betracht en dat er geen onrechtmatig handelen was. De vorderingen van [M] Laboratory werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de afweging tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op bescherming van de eer en goede naam.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 216206 / KG ZA 10-523
Vonnis in kort geding van 13 september 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[M] LABORATORY B.V.,
gevestigd te Breda,
eiseres,
advocaat mr. J.C.P. van Kollenburg te Etten-Leur,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
REGIOPOLITIE BRABANT ZUID-OOST,
gevestigd te Eindhoven,
advocaten mrs. T. Fokkens en E.M. Rotte te Arnhem,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagden,
advocaat mr. W. Heemskerk te ’s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna als [M] Laboratory en onderscheidenlijk als de Regiopolitie en de Staat (gezamenlijk als de Regiopolitie c.s.) worden aangeduid.
1. De procedure
1.1. [M] Laboratory heeft in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven.
1.2. De advocaat van [M] Laboratory heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties.
1.3. De advocaten van de Regiopolitie en de advocaat van de Staat hebben verweer gevoerd, mede aan de hand van de door hen overgelegde pleitnotities met producties.
1.4. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.
1.5. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [M] Laboratory houdt zich bezig met het ten behoeve van opdrachtgevers verzorgen van controle op de aanwezigheid van asbesthoudende en/of asbestverdachte materialen.
2.2. Op grond van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 is het werken met asbesthoudende materialen aan strenge regels gebonden. De wet eist dat er toezicht is op alle werkzaamheden waarbij asbestvezels vrij kunnen komen. Aldus is onder meer bepaald dat een asbestsanering wordt begeleid door een DTA, een Deskundig Toezichthouder Asbestsloop onder wiens toezicht de asbestsaneringswerkzaamheden plaatsvinden.
2.3. De heer [X] heeft in februari 2010 600 m² asbesthoudende golfplaten van het dak van een (vee)stal op het adres [adres] verwijderd. Hij heeft de schijn op zich gelaten dit te hebben gedaan zonder de daarvoor geldende regelgeving in acht te nemen. Toen de gemeente Bergeijk (hierna: de Gemeente) dit constateerde heeft zij de sloop van de stal stilgelegd en [X] te kennen gegeven dat deze pas weer kon worden voortgezet nadat een asbestinventarisatie en asbestsanering zou hebben plaatsgevonden. [X] heeft vervolgens een asbestinventarisatie laten uitvoeren, waarna de gemeente in maart 2010 een sloopvergunning heeft toegezegd. Voordat [X] de stal verder mocht slopen diende hij nog wel aan de aanvullende voorwaarde van een vrijgave van het met asbest besmette gebied te voldoen. Een dergelijke vrijgave dient ertoe om aan te tonen dat het gebied zodanig vrij is van asbest, dat het veilig kan worden betreden en verdere werkzaamheden kunnen plaatsvinden.
2.4. Naar aanleiding van de schriftelijke melding van de Gemeente dat op het adres van [X] zonder vergunning sloopwerkzaamheden waren uitgevoerd is het Regionaal Milieuteam van de Regiopolitie, onder leiding van het Functioneel Parket te
’s-Hertogenbosch begin 2010 een justitieel onderzoek gestart naar de mogelijke illegale asbestsanering op het adres van [X].
2.5. Op 26 maart 2010 heeft [M] Laboratory in opdracht van [X] een visuele inspectie uitgevoerd met betrekking tot de hiervoor onder 2.3. genoemde stal. Het betrof een eindcontrole na een asbestsanering, uitgevoerd conform de norm NEN2990.
2.6. Op basis van de visuele inspectie op het adres van [X] heeft goedkeuring plaatsgevonden en is door de heer [C], die als inspecteur werkzaam is bij [M] Laboratory (hierna: [C]), aan [X] een “certificaat eindcontrole na asbestverwijdering (Deel A)” verstrekt. Er is blijkens de inhoud van dat certificaat geen sprake van volledige vrijgave, omdat daarin een uitsluiting is opgenomen.
2.7. In voormeld certificaat is voorts - voor zover thans van belang - het navolgende bepaald:
“De eindcontrole, bestaande uit een visuele inspectie, is uitgevoerd conform NEN2990. Het certificaat deel A wordt afgegeven op de werklocatie. De gedetailleerde bevindingen van de visuele inspectie zijn vastgelegd door de inspecteur en zullen worden nagezonden (deel A+B). Dit certificaat mag uitsluitend in zijn geheel worden gereproduceerd. Deze eindcontrole is uitgevoerd door [M] Laboratory BV. (…).
Conclusie
Op grond van bovenstaande bevindingen van de visuele inspectie kan worden gecontroleerd dat de onderzochte ruimte(n)/ bouwde(e)l(en) wel aan de eisen voldoet/voldoen zoals beschreven in art. 4.51a lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en de onderzochte ruimte(n)/ bouwde(e)l(en) wel zonder gebruik van adembescherming kan/kunnen worden betreden.”.
(…)
De inspecteur verklaart hierbij, zich, zonder enig voorbehoud, te hebben gehouden aan de geldende procedures en de rapportage naar waarheid te hebben ingevuld. Ondergetekenden verklaren hierbij deze rapportage te hebben gecontroleerd en akkoord te hebben bevonden.”.
2.8. [X] heeft het certificaat deel A aan een medewerker van de Gemeente getoond, waarna hij toestemming heeft verkregen de sloop van de stal voort te zetten. De Gemeente heeft daarbij enkel deel A te zien gekregen.
2.9. In het kader van het onder 2.4. genoemde justitieel onderzoek heeft het Openbaar Ministerie (hierna: OM) van de Gemeente een aantal stukken verkregen, waaronder een “Certificaat Eindcontrole na Asbestverwijdering (Deel A)”, afgegeven door [M] Laboratory, op grond waarvan de verdenking is gerezen dat de vrijgave niet volgens de regels heeft plaatsgevonden en het certificaat van vrijgave onjuistheden bevat.
2.10. Het dossier met alle daarin relevante stukken zal vermoedelijk op korte termijn worden samengesteld en ingezonden aan het OM, dat aansluitend een vervolgbeslissing zal nemen of eventueel nader onderzoek zal gelasten.
2.11. Mede naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen is in overleg met de officier van justitie besloten om [C] en [X] buiten heterdaad aan te houden ter zake van vermoedelijke overtreding van artikel 225 wetboek van Strafrecht (valsheid in geschrifte). Op 29 juni 2010 zijn zowel [C] als [X] aangehouden en in verzekering gesteld. [C] is op 29 juni, 30 juni en 1 juli 2010 verhoord. Daarbij heeft hij onder meer verklaard dat hij het formulier door [X] heeft laten ondertekenen bij het kopje DTA, hoewel hij wist dat [X] geen DTA is. Tevens heeft [C] verklaard dat volgens NEN2990 op de plaats van sanering een gecertificeerd saneringsbedrijf, een DTA, een werkplan, een inventarisatierapport en een sloopvergunning aanwezig moeten zijn, hetgeen, met uitzondering van het inventarisatierapport niet het geval was. Tevens had er een decontaminatie unit (ook wel deco genoemd) moeten staan en had er een afzetlint gespannen moeten worden. [C] heeft verklaard dat er normaal gesproken geen eindcontrole plaatsvindt als aan één van de genoemde vereisten niet is voldaan.
2.12. [C] heeft wat betreft de betrokkenheid en instructies uitdrukkelijk verwezen naar de heer [M], directeur van [M] Laboratory en naar mevrouw [V], bedrijfsleidster van [M] Laboratory. Naar aanleiding hiervan zijn op 1 juli 2010 tevens de heer [M] en mevrouw [V] aangehouden en als verdachten gehoord. Op diezelfde datum heeft de Regiopolitie op haar website (via www.politie.nl) een persbericht uitgevaardigd met de volgende tekst:
“Politie houdt verdachten aan voor
illegale asbestsloop
[(...)], 01-07-2010. • De politie heeft donderdag een 42-jarige man en een 31-jarige vrouw, beiden uit Breda, op het politiebureau aan de Mathildelaan in Eindhoven gehoord als verdachten. Ze worden verdacht van betrokkenheid bij een illegale asbestsloop in [(...)] en valsheid in geschriften.
Afgelopen dinsdag waren voor dit onderzoek al twee andere verdachten aangehouden en in verzekering gesteld. Het gaat om een 52-jarige man uit Riethoven en een even oude man uit Breda. Een van hen had eerder zeshonderd vierkante meter asbesthoudende golfplaten verwijderd van een voormalige veestal in [(...)].De andere verdachte, een medewerker van een laboratorium, zou documenten ten behoeve van de vrijgave van het terrein vervalst hebben. De man en de vrouw die donderdag als verdachten zijn gehoord zijn respectievelijk de directeur en een bedrijfsleidster van het laboratorium uit Breda. Door het vervalsen van de vrijgave ging de gemeente, het controlerend orgaan, er vanuit dat de sanering van het asbest volgens de regels had plaatsgevonden. Inmiddels zijn alle verdachten heengezonden en is tegen hen proces-verbaal opgemaakt, dat door de politie wordt doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie.”.
2.13. Voormeld persbericht is opgesteld door iemand van de Afdeling Communicatie van de Regiopolitie, die alvorens dit persbericht te plaatsen daarover overleg heeft gepleegd met de teamchef van het Regionaal Milieuteam. Het persbericht is in diverse media overgenomen, waaronder in de kranten/op de websites van onder meer Trouw, de Telegraaf, het Eindhovens Dagblad en Omroep Brabant.
2.14. Elk politiekorps, waaronder ook de Regiopolitie, voert een actief communicatiebeleid en beschikt hiervoor over een communicatieafdeling die regelmatig (doorgaans tweemaal per dag) een persbericht uitvaardigt over nieuwsfeiten van die dag.
2.15. Het OM is eindverantwoordelijke voor het voorlichtingsbeleid van zowel het OM (lees: de Staat) als de Regiopolitie. Het persbeleid van het OM is sinds 1992 vastgelegd in beleidsregels. De meest recente beleidsregels zijn neergelegd in de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging, 10 september 2007 (inwerkingtreding: 1 november 2007), Stcrt. 2007, 202.
2.16. Bij faxberichten van 15 juli 2010 heeft (de raadsman van) [M] Laboratory het OM en de Regiopolitie gesommeerd om tot rectificatie van het door de Regiopolitie uitgevaardigde persbericht over te gaan en er zorg voor te dragen dat de media die het persbericht eveneens hebben gepubliceerd (overgenomen) deze rectificatie op dezelfde wijze en op zoveel mogelijk dezelfde plaats als waar de negatieve uitlatingen zijn gedaan te plaatsen.
2.17. De Regiopolitie heeft bij monde van haar korpschef, de heer F.F.M.J. van den Einden, aan de raadsman van [M] Laboratory te kennen gegeven dat in het door de Regiopolitie uitgebrachte persbericht geen onjuistheden casu quo onwaarheden zijn opgenomen en dat zij met betrekking tot de vertaling van het uitgeven persbericht in diverse andere media geen verantwoordelijkheid kan aanvaarden, zodat zij aldus geen aanleiding ziet om het persbericht te rectificeren. Het OM heeft voor een reactie verwezen naar de Regiopolitie.
2.18. Zowel [(....)] als het OM zijn tot op heden niet tot de door [M] Laboratory voorgestelde rectificatie overgegaan.
3. Het geschil
3.1. [M] Laboratory vordert in dit kort geding de Regiopolitie en de Staat gezamenlijk, althans ieder voor zich te veroordelen om in alle media waarin de gewraakte (pers)publicatie is geplaatst en/of verschenen op de eerste zaterdag na 48 uur na betekening van dit vonnis een publicatie te plaatsen op dezelfde of een vergelijkbare pagina van ten minste een even groot formaat als de gewraakte publicatie met gebruik van hetzelfde lettertype, met de volgende althans een nader in goede justitie vast te stellen inhoud:
“dat in het persbericht ten onrechte de suggestie is gewekt dat (medewerkers van) het laboratorium uit Breda worden verdacht van betrokkenheid bij de uitvoering van een vermeende illegale asbestsloop in [(...)]. De gewekte suggestie dat (de medewerkers van) het laboratorium andere werkzaamheden hebben verricht dan de enkele uitvoeren van een visuele inspectie, is onjuist.”
Een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor het geval Regiopolitie c.s. niet althans niet tijdig aan de veroordeling voldoen, met veroordeling van Regiopolitie c.s. in de kosten van dit geding.
3.2. [M] Laboratory legt aan haar vordering - kort weergegeven - het navolgende ten grondslag.
3.3. Zij is door het door de Regiopolitie op haar website uitgevaardigde persbericht ten onrechte in een kwaad daglicht geplaatst, althans is het gewraakte persbericht op zodanige wijze opgesteld dat ten onrechte is gesugereerd dat [M] Laboratory wordt verdacht van het zich schuldig maken aan illegale asbestsloop terwijl zij enkel een visuele inspectie heeft uitgevoerd. [M] Laboratory beoordeelt enkel het eindresultaat van een sanering en geeft hiervoor een certificaat af. Zij beoordeelt niet de sanering zelf en spreekt zich dus ook niet uit over de vraag of de sanering op correcte wijze is uitgevoerd in overeenstemming met alle geldende normen. Het is de overheid die de controle daarop uitvoert. [M] Laboratory is evenmin verantwoordelijk voor het feit of de opdrachtgever van de inspectie zich al dan niet ten onrechte voordoet als DTA. [M] Laboratory maakt gebruik van standaard formulieren die zijn opgesteld in overeenstemming met de NEN-normen en zoals gecontroleerd door de Raad voor Accreditatie. Wanneer de opdrachtgever niet bevoegd was het formulier te tekenen, dan had hij het formulier niet als zodanig moeten ondertekenen. Dat valt derhalve onder de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en niet van [M] Laboratory.
3.4. Het perbericht, alsook de naar aanleiding daarvan in diverse media verschenen berichten geven een onjuist beeld van wat er daadwerkelijk aan de hand is. Ten onrechte wordt immers de link gelegd tussen de vermeende illegale asbestsloop en het daarin genoemde laboratorium. Hoewel het persbericht [M] Laboratory als zodanig niet vermeld, is de link naar haar snel gelegd, omdat zij het enige in Breda gevestigde laboratorium is dat zich bezig houdt met het uitvoeren van inspecties bij asbestsaneringen. Het gewraakte persbericht betekent voor [M] Laboratory negatieve publiciteit, als gevolg waarvan tot op heden reeds enkele opdrachten door klanten van [M] Laboratory zijn geannuleerd. [M] Laboratory had en heeft veel last van (de gevolgen van) het uitgebrachte persbericht en de naar aanleiding hiervan door andere media gepubliceerde berichten. Doordat internetpublicaties via google en andere zoekmachines eenvoudig te vinden blijven, duurt de overlast voort. [M] Laboratory heeft dan ook voldoende belang bij een rectificatie teneinde de negatieve beeldvorming zoveel mogelijk ongedaan te kunnen maken, dan wel te kunnen beperken.
3.5. Het verweer van Regiopolitie komt - kort weergegeven - op het navolgende neer.
1. Het belang van de Regiopolitie om het persbericht te plaatsen en het publiek omtrent de verdenkingen te informeren dient te prevaleren boven het belang dat [M] Laboratory erbij had dat het persbericht achterwege bleef. Het persbericht is derhalve niet onrechtmatig,
2. Indien wordt aangenomen dat in het persbericht toch een minimale onjuistheid of onjuiste suggestie ingeslopen is, dan rechtvaardigt dat nog geen rectificatie; als het persbericht al onjuistheden zou bevatten die tot onrechtmatigheid leiden, zijn deze zo gering dat het belang van de Regiopolitie en het OM om niet te rectificeren prevaleert boven het belang van [M] Laboratory bij rectificatie,
3. De concreet gevorderde rectificatie is niet toewijsbaar,
4. Indien er toch redenen zijn om een rectificatie toe te wijzen dan dient de Regiopolitie die rectificatie enkel te openbaren op de wijze waarop zij het persbericht uitbracht en niet ook op de websites en in alle kranten waarin het persbericht is overgenomen (en waarover de Regiopolitie geen enkele zeggenschap of verantwoordelijkheid heeft); uit de literatuur en de jurisprudentie dienaangaande volgt ook dat het gebruikelijk is om de rectificatie op (uitsluitend) dezelfde locatie en wijze openbaar te maken als de oorspronkelijke uiting.
5. De gevorderde dwangsom kan achterweg blijven omdat van de Regiopolitie kan worden verwacht dat zij aan een eventuele veroordeling tot rectificatie zal voldoen.
3.6. Het verweer van de Staat (het OM) komt - kort weergegeven - op het navolgende neer.
1. Het persbericht van de Regiopolitie is niet onrechtmatig; voor rectificatie bestaat dan ook geen enkele aanleiding,
2. Zelfs als de perspublicatie onrechtmatig zou zijn, kan de gevorderde rectificatie worden toegewezen, omdat:
a. de tekst van de rectificatie kop noch staart heeft,
b. de tweede zin in de tekst van de gevorderde rectificatie niet juist is,
c. bij rectificatie van een persbericht niet kan worden gevorderd dat die rectificatie in alle media die (mogelijk) aan het persbericht (mede) hun berichtgeving hebben ontleend wordt geplaatst. Voldoende is in voorkomend geval - dat zich hier echter niet voordoet - dat bij wege van nader of aangepast persbericht wordt gerectificeerd,
3. Voor het opleggen van een dwangsom bestaat geen enkele aanleiding, omdat de Staat rechterlijke veroordelingen pleegt na te komen.
3.7. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In dit kort geding ligt de vraag ter beantwoording voor of het door de Regiopolitie, onder de verantwoordelijkheid van het OM (de Staat), uitgebrachte persbericht een onrechtmatige uiting betreft in de zin van het bepaalde in artikel 6:162 BW, op grond waarvan een rectificatie ex artikel 6:167 BW gerechtvaardigd is.
4.2. Vooropgesteld wordt dat de beantwoording van de vraag of het litigieuze persbericht onrechtmatig is, naar vaste jurisprudentie ligt in het spanningsveld tussen het fundamentele recht op vrijheid van meningsuiting enerzijds en het recht op bescherming van de eer en goede naam en de persoonlijke levenssfeer anderzijds. Hierbij staan derhalve twee hoogwaardige maatschappelijke belangen tegenover elkaar, aan de ene kant het belang van [M] Laboratory om niet door publicaties te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen en aan de andere kant het belang van de Regiopolitie (en het OM) om misstanden die de samenleving raken aan de kaak te stellen en het publiek hierover te informeren. Welke van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden.
4.3. Als (niet limitatieve) omstandigheden die van belang worden geacht bij het maken van deze belangenafweging zijn door de Hoge Raad in haar arrest van 24 juni 1983 (NJ 1984,801) onder meer genoemd:
a. de aard van de gepubliceerde verdenking en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie de verdenkingen betrekking hebben,
b. de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen,
c. de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal,
d. de inkleding van de verdenkingen, gezien in de verhouding tot de onder a tot en met c bedoelde factoren,
e. de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicatie via de pers, het nagestreefde doel langs andere, minder schadelijke wegen met een kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden.
4.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voorshands voldoende aannemelijk dat het in het onderhavige geval gaat om een verdenking van een (ernstig) strafbaar feit, te weten valsheid in geschrifte in verband met een illegale asbestsanering. Tussen partijen is op zichzelf ook niet in geschil dat een illegale asbestsloop forse gezondheidsrisico’s met zich (kunnen) brengen. Het belang van de Regiopolitie om een dergelijke ernstige verdenking, vanuit het algemeen belang bezien, aan de kaak te willen stellen en het publiek daarover te informeren is hiermee evident.
4.5. Voorts staat tussen partijen als niet weersproken vast dat de Regiopolitie (en het OM) een bijzonder belang hebben bij het voeren van een actief communicatiebeleid, en daarmee bij het uitbrengen van persberichten, omdat dit bijdraagt aan een groter vertrouwen van de burger in deze instantie(s), de maatschappelijke legitimiteit van de Regiopolitie (en het OM) daardoor wordt versterkt en dit de gevoelens van onrust of veiligheid bij de burgers vermindert.
4.6. [M] Laboratory is echter van oordeel dat in het gewraakte persbericht door de Regiopolitie ten onrechte de link wordt gelegd tussen de vermeende illegale asbestsloop en het in het persbericht genoemde laboratorium. Naar de stelling van [M] Laboratory houdt zij zich als laboratorium immers slechts bezig met het uitvoeren van controle (inspectie) ten aanzien van de (mogelijke) aanwezigheid van asbesthoudende en/of asbestverdachte materialen en niet met de asbestsanering zelf.
4.7. Weliswaar wordt in het litigieuze persbericht de betrokkenheid van drie aan [M] Laboratory verbonden werknemers bij illegale asbestsanering gesuggereerd, te weten [C], [M] en [V], maar naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is zodanige betrokkenheid er, gezien de aard van de (voorlopige) verdenkingen, ook. Immers, de valsheid in geschrifte ziet op het door [C] afgegeven “certificaat Eindcontrole na Asbestverwijdering (deel A)”, zodat de mogelijke betrokkenheid van [C], als degene die de controle daadwerkelijk heeft uitgevoerd en [M] en [V] als respectievelijk de directeur en de bedrijfsleidster van [M] Laboratory dan ook niet zozeer bestaat in het uitvoeren van de illegale asbestsloop, maar juist in het (mogelijk) faciliteren of het afdekken van een illegale asbestsloop.
4.8. Het is niet voldoende aannemelijk geworden dat er in het persbericht onwaarheden worden vermeld. Anders dan [M] Laboratory meent wordt in het gewraakte persbericht slechts in een korte, zakelijke toonzetting verslag gedaan van de aanhoudingen die hebben plaatsgevonden en van de verdenkingen die daarbij een rol spelen. De feitelijke juistheid van de uitlatingen in het persbericht is daarmee reeds genoegzaam gebleken, hetgeen temeer klemt nu de in het persbericht genoemde verdachten in verband met deze feiten reeds waren gehoord ten tijde van het uitbrengen van dat persbericht. Het antwoord op de vraag of de verdenking die bij de Regiopolitie is gerezen uiteindelijk terecht zal blijken te zijn is onderwerp van geschil in de eventueel te voeren strafzaak en dient in het kader van onderhavige kort geding dan ook verder buiten beschouwing te worden gelaten.
4.9. Het feit dat de vermeende betrokkenheid bij illegale asbestsloop door diverse andere media is overgenomen moge zo zijn, maar dat kan niet als zodanig aan de Regiopolitie c.s. worden tegengeworpen. Hierbij weegt mee dat enkel het OM (de Staat) en de Regiopolitie verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het persbericht dat de Regiopolitie zelf heeft uitgevaardigd. Hetgeen de kranten publiceren, zelfs als zou dat gebaseerd zijn op het betreffende persbericht, komt niet voor hun rekening. Zij publiceren immers onder eigen vlag en niet onder die van de Regiopolitie.
4.10. De voorzieningenrechter is voorts met de Regiopolitie van oordeel dat de inkleding van de verdenkingen in het persbericht dusdanig zijn weergegeven dat de privacy van de daarin genoemde verdachten in voldoende mate is gerespecteerd. In het persbericht wordt immers slechts volstaan met het verstrekken van (algemene) informatie over geslacht, leeftijd en woonplaats. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat het feit dat de uitlatingen in het persbericht zijn gedaan in het kader van (openbare) voorlichting omtrent strafrechtelijke verdenkingen aan de vrijheid van meningsuiting een groot gewicht toekomt. Gelet op de context waarin de uitlatingen zijn gedaan en het belang van voorlichting, kan naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter derhalve vooralsnog niet worden gezegd dat zij jegens [M] Laboratory onnodig grievend zijn.
4.11. Aan [M] Laboratory valt toe te geven dat - gelet op het feit dat in Breda slechts één laboratorium is gevestigd dat zich bezig houdt met asbestinspecties bij asbestsaneringen - het bepaald ongelukkig is dat in het persbericht wordt gesproken over een laboratorium te Breda, zodat de identiteit van dat laboratorium, [M] Laboratory, door in de branche ingevoerde derden (eenvoudig) is te herleiden, maar dat betekent nog niet dat die uitlating daardoor in strijd is met de jegens [M] Laboratory betamelijke zorgvuldigheid. Herleidbaarheid van de identiteit is als zodanig nooit helemaal uitgesloten en kan als zodanig ook geen criterium zijn. Zo zal in alle gevallen sprake van herleidbaarheid zijn bij personen die al of niet bij toeval van meer details van het gebeuren op de hoogte zijn; zoals in het onderhavige geval er personen kunnen zijn die bij de acties van de politie aanwezig waren of anderszins op de hoogte waren van het feit dat er iemand van [M] Laboratory recentelijk bij de onderhavige stal te [(...)] was geweest.
4.12. [M] Laboratory stelt zich ter onderbouwing van haar vordering voorts op het standpunt dat het gewraakte persbericht voor haar negatieve gevolgen heeft en zij daardoor schade heeft geleden omdat haar klanten opdrachten zouden hebben geannuleerd. Ter adstructie van haar stelling heeft zij als productie 4 bij dagvaarding enkel een verklaring in het geding gebracht van drie van haar medewerkers, waaruit een en ander zou moeten blijken. Nu de Regiopolitie c.s. de juistheid van die verklaring gemotiveerd hebben weersproken, is een dergelijke verklaring, die nota bene is opgesteld door werknemers van [M] Laboratory, waaronder één van de verdachte personen, onvoldoende om van de juistheid daarvan uit te gaan.
4.13. Op grond van het vorenoverwogene is voorshands niet voldoende aannemelijk geworden dat de Regiopolitie onvoldoende zorgvuldig is geweest met het opstellen van het persbericht en zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de mogelijke nadelige gevolgen van het door haar uitgebrachte persbericht voor [M] Laboratory. Dit leidt dan ook tot de slotsom dat er vooralsnog geen sprake is van onrechtmatig handelen aan de zijde van Regiopolitie c.s., zodat er geen plaats is voor toewijzing van de gevraagde voorziening.
4.14. De overige door de Regiopolitie c.s. gevoerde verweren kunnen op grond van het voorgaande dan ook onbesproken blijven.
4.15. [M] Laboratory zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [M] Laboratory in de proceskosten, aan de zijde van de Regiopolitie tot op heden begroot op ieder € 1.07900, waarvan € 816,00 salaris advocaat en € 263,00 vast recht,
5.3. veroordeelt [M] Laboratory in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op ieder € 1.07900, waarvan € 816,00 salaris advocaat en € 263,00 vast recht,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2010.