ECLI:NL:RBSHE:2010:BO3353

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
178461 HA ZA 08-1450
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.J. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van effectenportefeuille en derdenbeslag onder Van Lanschot

In deze zaak vorderden Aerdenburgh Vastgoed B.V. en een andere eiseres (gezamenlijk aangeduid als Aerdenburgh c.s.) van Van Lanschot Bankiers N.V. de afgifte van een effectenportefeuille die onder derdenbeslag was gelegd. De procedure begon met een conservatoir beslag op 15 mei 2006, gevolgd door een executoriaal derdenbeslag op 30 oktober 2007. Van Lanschot had op de datum van beslaglegging een vordering op de beslagdebiteur, maar stelde dat het beslag geen doel had getroffen. De rechtbank oordeelde dat het beslag wel degelijk doel had getroffen en dat Van Lanschot gehouden was om mee te werken aan de executie van de effectenportefeuille. De rechtbank merkte op dat Van Lanschot zich niet kon beroepen op een pandrecht dat later was gevestigd, omdat dit niet tegen het eerdere beslag inging. De vordering tot afgifte van de effectenportefeuille werd als een vordering tot verkoop en afdracht van de opbrengst aan de deurwaarder gelezen. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en verwees de zaak naar de rol voor akte.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 178461 / HA ZA 08-1450
Vonnis van 10 november 2010
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AERDENBURGH VASTGOED B.V.,
gevestigd te Aerdenhout, gemeente Bloemendaal,
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eiseressen,
advocaat mr. M. Drolsbach te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer,
tegen
de naamloze vennootschap
F. VAN LANSCHOT BANKIERS N.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. R.A.M.L. van Oeijen te Eindhoven.
Eiseressen zullen hierna als Aerdenburgh Vastgoed respectievelijk [eiseres sub 2], en gezamenlijk als Aerdenburgh c.s. worden aangeduid. Gedaagde wordt hierna Van Lanschot genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 juli 2008,
- de akte overlegging producties van 23 juli 2008,
- de conclusie van antwoord van 3 september 2008, met producties,
- het vonnis van 24 september 2008, waarbij een comparitie is bepaald,
- de akte overlegging producties van 12 februari 2009, met producties,
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 24 maart 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 15 mei 2006 heeft Aerdenburgh c.s. ten last[X] (hierna: [X]) conservatoir beslag gelegd op een aan [X] in eigendom toebehorend aandeel in een onroerende zaak aan de [adres] (hierna: de woning). De woning was bezwaard met een recht van hypotheek ten behoeve van Van Lanschot.
2.2. Bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 4 juli 2007, verbeterd bij vonnis van 18 juli 2007 (hierna: het vonnis van 4 juli 2007), is, voor zover thans relevant, [X] veroordeeld om aan Aerdenburgh c.s. € 80.550,00, te vermeerderen met rente en kosten, te betalen.
2.3. Op 30 oktober 2007 heeft Aerdenburgh c.s. uit krachte van het vonnis van 4 juli 2007 executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van [X] onder Van Lanschot. Het beslagexploot vermeldt, naast [eiseres sub 2], als beslaglegger Aerdenburgh Holding B.V. (hierna: Aerdenburgh Holding).
2.4. Op 28 november 2007 heeft Van Lanschot de verklaring derdenbeslag als bedoeld in artikel 476a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) afgelegd op het daarvoor vastgestelde formulier, dat de beslagleggende deurwaarder aan haar had overhandigd. Van Lanschot heeft daarop aangekruist, kort gezegd, dat tussen haar en [X] een bancaire rechtsverhouding bestaat. Op het formulier heeft Van Lanschot geschreven:
“op datum beslaglegging heeft de bank per saldo te vorderen van relatie.”
2.5. Bij faxbericht van 6 december 2007 heeft mr. Drolsbach aan Van Lanschot bericht bezwaar te maken tegen de verklaring van 28 november 2007 nu deze zijns inziens onjuist en onvolledig was. Het faxbericht luidt, voor zover hier relevant:
“2.2.
U heeft verzuimd het aantal en de nummers aan te geven van de bank- en/of effectenrekeningen die worden aangehouden op naam van de[X] (artikel 476 lid 2 sub a Rv.)
2.3.
U heeft verzuimd aan te geven wat de saldi van de respectievelijke rekeningen waren per de datum van beslaglegging. (artikel 476a lid 2 sub b Rv.)
2.4.
U c.q. de bank meldt per saldo te vorderen te hebben; dat impliceert een beroep van de bank op verrekening.
Het is evenwel bij gebreke van zelfs de geringste toelichting en documentatie in het geheel niet duidelijk ten aanzien van welke bank- of effectenrekeningen dat beroep op verrekening zou gelden en evenmin uit hoofde (ten titel) waarvan en tot welk bedrag de bank enige (tegen)vordering met de heer [X] te verrekenen zou hebben (vgl. art. 476a lid 2 sub f Rv.)”
2.6. Op 11 december 2007 heeft Van Lanschot aan mr. Drolsbach, voor zover van belang, het volgende bericht:
“In aansluiting op uw fax d.d. 6 december 2007, inzake bovengenoemd onderwerp kunnen wij u het navolgende mededelen.
Op datum van beslaglegging d.d. 30 oktober 2007 heeft de bank per saldo te vorderen. De bank beroept zich hierbij op haar pandrecht c.q. verrekeningsrecht uit hoofde van onze van toepassing zijnde Algemene Bankvoorwaarden, meer specifiek artikel 18 en 19 ABV.
Uit onze administratie volgt op datum beslaglegging het navolgende overzicht:
Debet (EUR) Credit (EUR)
Hypothecaire Geldlening 22.66.84.245 147.250,00
Hypothecaire Geldlening 22.66.84.261 318.750,00
Privé rekening 26.07.41.868 25.476,18
Effectenrekening 26.07.41.841 265,42
Beleggingsdepot:
Beurswaarde datum beslaglegging 79.434,90”
2.7. Bij faxbericht van 23 januari 2008 heeft mr. Drolsbach aan Van Lanschot, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“Uit uw brief van 11 december blijkt dat Van Lanschot Bankiers een vordering uit hoofde van Hypothecaire geldlening[X] heeft ten bedrage van € 466.000,00 alsmede een debetstand op de privérekening van € 25.476,18 per datum van beslaglegging. Tot zekerheid van de hypothecaire geldlening is aan Van Lanschot het woonhuis van [X] te Zandvoort verhypothekeerd en naar zich laat inschatten is de executiewaarde aanzienlijk hoger dan de hypotheekschuld plus de rekening courantschuld.
Cliënte geeft u met klem in overweging om afstand te doen van het beroep op verrekening zodat de beurswaarde van het beleggingsdepot voor haar als verhaalsobject beschikbaar komt.”
2.8. Op 25 januari 2008 heeft Van Lanschot aan mr. Drolsbach onder meer het volgende bericht:
“Wij zullen niet overgaan tot vrijgave van het effectendepot. Het executoriaal beslag, zoals door u gelegd op 30 oktober 2007, was gericht op “alle gelden en geldswaarden die de derde beslagene verschuldigd is en/of (...) alle roerende zaken, geen registergoed zijnde, onder meer doch niet uitsluitend op een effectenportefeuille”. Zoals reeds aangegeven in onze brief d.d. 11 december 2007 kleeft dit beslag niet. Bovendien zou het nu vrijgeven van het effectendepot een bevoordeling van uw cliënte ten opzichte van de overige beslagleggers betekenen. Hier kunnen en willen wij niet aan meewerken.”
2.9. Op 19 februari 2008 heeft Aerdenburgh c.s. (althans, naast [eiseres sub 2], Aerdenburgh Holding) het vonnis van 4 juli 2007 betekend aan Van Lanschot en aangezegd dat het conservatoir beslag van 15 mei 2006 executoriaal is geworden. [X] is vervolgens in de gelegenheid gesteld om de woning onderhands te verkopen.
2.10. Bij notariële akte van 4 maart 2008 heeft [X] de effectenportefeuille verpand aan [B] Holding B.V. (hierna ook: [B] Holding).
2.11. In verband met de (voorgenomen) verkoop en levering van de woning heeft Van Lanschot bij faxbericht van 6 juni 2008 aan de met het transport belaste notaris opgave gedaan van haar vorderingen op [X], zijnde € 511.627,24. In dit bedrag was begrepen de vordering van Van Lanschot op [X] uit hoofde van de Privérekening met nummer 26.07.41.868 ten bedrage van € 41.158,24 (saldo per 5 juni 2008), te vermeerderen met rente tot en met 30 juni 2008 van € 2.000,00.
Van Lanschot heeft in dit faxbericht onder meer geschreven:
“[...] uiteraard zullen wij na ontvangst van bovengenoemd bedrag ook overgaan tot het vrijgeven van de overige zekerheden.”
2.12. Op 24 juni 2008 heeft Aerdenburgh c.s. (althans, naast [eiseres sub 2], Aerdenburgh Holding) uit krachte van het vonnis van 4 juli 2007 voor de tweede keer derdenbeslag gelegd onder Van Lanschot.
2.13. Bij faxbericht van 25 juni 2008 heeft mr. Drolsbach, voor zover hier van belang, aan Van Lanschot als volgt bericht:
“Eveneens uit uw brief d.d. 6 juni 2008 aan notariskantoor Van der Valk & Swart verneem ik dat na ontvangst van € 511.627,24 overgegaan zal worden tot het vrijgeven van de overige zekerheden.
Ik wijs u er op dat op die overige zekerheden reeds sedert 30 oktober 2007 executoriaal beslag van mijn cliënte ligt en ook is blijven liggen, zodat Van Lanschot Bankiers bij deze wordt gesommeerd om die zekerheden c.q. verhaalsobjecten [...] af te geven [...].”
2.14. Op of omstreeks 30 juni 2008 heeft [X] de woning onderhands verkocht.
2.15. Op enig moment is aan Van Lanschot medegedeeld dat [X] ten gunste van [B] Holding een pandrecht op de effectenportefeuille had gevestigd.
2.16. Op 30 juni 2008 heeft Aerdenburgh c.s. (althans, naast [eiseres sub 2], Aerdenburgh Holding) uit krachte van het vonnis van 4 juli 2007 voor de derde keer derdenbeslag gelegd onder Van Lanschot.
2.17. Op 2 juli 2008 zijn alle vorderingen die Van Lanschot op [X] had door de notaris voldaan uit de opbrengst van de verkoop van de woning. Aerdenburgh c.s. heeft uit de opbrengst € 12.147,81 ontvangen.
3. Het geschil
3.1. Aerdenburgh c.s. vordert, samengevat, Van Lanschot te veroordelen :
1) tot afgifte van de effectenportefeuille aan Aerdenburgh c.s., althans aan de met de executie belaste deurwaarder;
2) tot betaling van vervangende schadevergoeding ten bedrage van € 79.434,90 indien Van Lanschot de onder 1) gevorderde veroordeling niet tijdig nakomt;
3) tot betaling van de wettelijke rente over € 79.434,90 met ingang van 1 juli 2008 tot aan de dag dat zij zal hebben voldaan aan het onder 1) dan wel onder 2) gevorderde;
4) tot betaling van € 1.788,00 aan buitengerechtelijke kosten;
5) tot betaling van € 15.682,06 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2008;
6) tot betaling van de proceskosten.
3.2. Aerdenburgh c.s. legt aan haar vorderingen, kort samengevat, ten grondslag dat Van Lanschot op grond van de onder haar gelegde beslagen ten laste van [X] is gehouden tot afgifte van de effectenportefeuille over te gaan. Verder stelt Aerdenburgh c.s. dat Van Lanschot onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, voornamelijk door niet, althans niet tijdig tot deze afgifte te zijn overgegaan, zodat zij ook vergoeding van wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten vordert. Ook heeft Van Lanschot, naar de mening van Aerdenburgh c.s., onrechtmatig gehandeld doordat zij, nadat Aerdenburgh c.s. derdenbeslag onder Van Lanschot had gelegd en [X] overging tot verkoop van zijn woning, heeft toegestaan dat het negatieve saldo van [X] op zijn privérekening verder opliep en dit negatieve saldo te verhalen op de opbrengst van de verkoop. Volgens Aerdenburgh c.s. is zij hierdoor in haar verhaalspositie benadeeld.
3.3. Van Lanschot betwist dat zij gehouden is onder de door Aerdenburgh c.s. gelegde beslagen aan Aerdenburgh c.s. uit te keren, nu deze geen doel hebben getroffen. Subsidiair beroept Van Lanschot zich op haar bevoegdheid betaling op te schorten, nu zij in onzekerheid verkeert omtrent de vraag aan wie zij dient te betalen. Voorts betwist Van Lanschot dat zij onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij verplicht is tot het betalen van enige schadevergoeding.
4. De beoordeling
4.1. Aerdenburgh c.s. heeft in de eerste plaats gevorderd dat Van Lanschot als derdebeslagene overgaat tot “afgifte van de effectenportefeuille”. Op grond van hetgeen ter comparitie van 24 maart 2010 van de zijde van Van Lanschot is verklaard, en zoals ook kan worden afgeleid uit hetgeen Van Lanschot onder punt 30 van haar conclusie van antwoord heeft gesteld, gaat de rechtbank ervan uit dat de effectenportefeuille die hier onderwerp van geschil is, louter en alleen girale effecten in de zin van de Wet giraal effectenverkeer (Wge) omvat. Het beslag ziet dus op het aandeel van [X] in het door Van Lanschot gehouden verzameldepot, maar het beslagobject zal hierna kortweg worden aangeduid als de effectenportefeuille. Afgifte van Wge-effecten kan alleen plaatsvinden indien en voor zover de onderliggende effecten uitleverbaar zijn, en dan alleen, nu het in het onderhavige geval gaat om executie tot verhaal, aan de deurwaarder ter verdere executie. Girale effecten worden dan ook gewoonlijk uitgewonnen op de voet van artikel 24 Wge lid 1 sub b, derhalve door middel van verkoop van de effecten door in dit geval Van Lanschot, die vervolgens de opbrengst aan de deurwaarder afdraagt. De rechtbank is voornemens de vordering tot afgifte van de effectenportefeuille te lezen als een vordering tot verkoop van hetgeen door het beslag is getroffen en afdracht van de opbrengst aan de deurwaarder. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte over het voorgaande uit te laten.
4.2. De rechtbank merkt verder op dat de onderhavige vorderingen mede zijn ingesteld door Aerdenburgh Vastgoed en dat laatstgenoemde naast [eiseres sub 2] ook de eisende partij was in de zaak die geleid heeft tot het vonnis van 4 juli 2007. De beslagen waaruit de onderhavige vorderingen voortvloeien zijn, blijkens de beslagexploten, alle gelegd op verzoek van Aerdenburgh Holding en [eiseres sub 2] gezamenlijk. Nu de rechtbank op grond van de overgelegde stukken, die daarover niets vermelden, niet voetstoots kan aannemen dat Aerdenburgh Vastgoed gerechtigd is tot het instellen van voornoemde vorderingen, zal Aerdenburgh c.s. in de gelegenheid worden gesteld zich hierover bij akte uit te laten. Van Lanschot zal hierop vervolgens bij akte mogen reageren.
4.3. Van Lanschot heeft als eerste verweer opgeworpen dat het beslag van 30 oktober 2007 geen doel heeft getroffen, omdat Van Lanschot op de datum van beslaglegging per saldo een vordering had op [X]. Daarom heeft zij op 28 november 2007 verklaard niets verschuldigd te zijn aan [X]. Volgens Van Lanschot heeft Aerdenburgh c.s. deze verklaring alleen kunnen betwisten door Van Lanschot binnen 2 maanden na de datum van verklaring te dagvaarden. Nu Aerdenburgh c.s. dit heeft nagelaten is de bevoegdheid daartoe volgens Van Lanschot vervallen en is komen vast te staan dat Van Lanschot ten tijde van de beslaglegging van 30 oktober 2007 niets verschuldigd was.
4.4. Aerdenburgh c.s. stelt daartegenover, kort samengevat, dat haar vordering niet ziet op betwisting van de verklaring ex artikel 477a lid 2 Rv. maar op een vordering tot afgifte ex 477a lid 4 Rv. Aerdenburgh c.s. meent dat het beslag van 30 oktober 2007 wel doel heeft getroffen.
4.5. Van Lanschot wordt in haar betoog, dat als vaststaand moet worden beschouwd dat het beslag van 30 oktober 2007 geen doel heeft getroffen omdat Aerdenburgh c.s. de verklaring van 28 november 2007 niet tijdig in rechte heeft betwist, niet gevolgd. Een derdebeslagene is in beginsel gerechtigd tot het aanvullen of corrigeren van de door hem afgelegde verklaring. In het onderhavige geval heeft Van Lanschot dit bij brief van 11 december 2007 gedaan. Bij de vraag of, en zo ja welke, vorderingen van [X] op Van Lanschot door het beslag zijn getroffen dient derhalve acht te worden geslagen op hetgeen Van Lanschot dienaangaande op zowel 28 november 2007 als 11 december 2007 heeft verklaard. In dit licht kan uit de enkele mededeling (in de verklaring van 28 november 2007) dat Van Lanschot per datum beslaglegging “per saldo” van [X] had te vorderen (zie 2.4) niet volgen dat het beslag geen doel heeft getroffen. Van Lanschot heeft deze verklaring op 11 december 2007 immers aangevuld en feitelijk gecorrigeerd met de mededeling dat er verschillende rechtsverhoudingen bestonden tussen haar en [X], en dat [X] wel een vordering had op Van Lanschot, namelijk uit hoofde van het effectendepot ter waarde van € 79.434,90, maar dat Van Lanschot uit hoofde van andere rechtsverhoudingen dermate hoge vorderingen had op [X], dat Van Lanschot op dat moment per saldo niets verschuldigd was aan [X].
4.6. Van Lanschot heeft in de aanvullende verklaring van 11 december 2007 vermeld dat zij zich beroept op een haar toekomend pandrecht op de effectenportefeuille en op een recht tot verrekening. Zij voert aan dat hieruit volgt dat het beslag geen doel heeft getroffen, omdat het beslag, zoals zij dat noemt, een momentopname is.
4.7. Bij de beoordeling van deze stelling wordt het volgende vooropgesteld. Een (beroep op een) pandrecht staat er niet aan in de weg dat op het pandobject (in casu de effectenportefeuille) ook beslag wordt gelegd. Een pandhouder met een ouder recht hoeft het later gelegde beslag echter niet tegen zich te laten werken. Wanneer een recht tot verrekening bestaat, gaan vorderingen tot hun gezamenlijk beloop teniet wanneer, kort gezegd, de schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met de vordering verrekent.
4.8. Voor het onderhavige geval geldt dat [X] op het moment van beslaglegging een vordering had op Van Lanschot uit hoofde van de effectenportefeuille. Van Lanschot kon zich op dat moment beroepen op haar pandrecht, met als gevolg dat zij het beslag niet tegen zich hoefde te laten gelden. Zij was dan ook niet gehouden om tot betaling aan de beslaglegger over te gaan, maar dat verhinderde niet dat de effectenportefeuille onder het derdenbeslag viel.
Nadat de woning van [X] was verkocht heeft Van Lanschot haar vorderingen geheel en al op de koopsom verhaald. Van Lanschot heeft de effectenportefeuille waarop zij het pandrecht had dus niet uitgewonnen, en evenmin heeft zij op enigerlei wijze de vordering van [X] uit hoofde van de effectenportefeuille verrekend met de vorderingen die zij op [X] had.
Nu er geen uitwinning of verrekening heeft plaatsgevonden, heeft [X] zijn desbetreffende vordering op Van Lanschot behouden, met dien verstande dat deze per 30 oktober 2007 onder het beslag viel. De stelling van Van Lanschot, dat het derdenbeslag van 30 oktober 2007 geen doel trof omdat Van Lanschot op die datum per saldo van [X] had te vorderen, kan, gelet op het vorenstaande, niet als juist worden aanvaard.
4.9. Van Lanschot heeft aangevoerd, dat Aerdenburgh c.s., na het beslag van 30 oktober 2007, tot tweemaal toe opnieuw derdenbeslag onder Van Lanschot heeft gelegd en dat Aerdenburgh c.s. zich kennelijk heeft gerealiseerd dat het beslag van 30 oktober 2007 geen doel had getroffen. Dit verweer wordt verworpen, reeds omdat deze latere beslagleggingen, onafhankelijk van de vraag welke gedachte daaromtrent bij de beslaglegger heeft voorgezeten, niet van invloed zijn op de vraag of het eerdere beslag heeft doel getroffen. Voor zover Van Lanschot heeft willen stellen dat zij ervan heeft mogen uitgaan dat Aerdenburgh c.s. het beslag van 30 oktober 2007 heeft opgeheven, wordt deze stelling eveneens verworpen. Integendeel, mede gelet op de faxberichten van 23 januari 2008 en 25 juni 2008 (zie 2.7 respectievelijk 2.13) van mr. Drolsbach aan Van Lanschot moet worden geoordeeld dat Aerdenburgh c.s. zich jegens Van Lanschot consequent op het standpunt heeft gesteld dat het beslag van 30 oktober 2007 op de effectenportefeuille rustte en dat zij er steeds van heeft blijk gegeven dit beslag te zullen vervolgen.
4.10. Van Lanschot heeft nog gesteld dat het door Aerdenburgh c.s. gelegde beslag niet kleeft, omdat Aerdenburgh c.s. het beslag had moeten leggen bij het kantoor van Van Lanschot in ’s-Hertogenbosch, waar [X] zijn bankrekeningen houdt. De bepaling van artikel 50 Rv., inhoudende dat exploten bestemd voor rechtspersonen zullen worden betekend aan hun kantoor, beoogt te bewerkstelligen dat de geadresseerde op rechtsgeldige wijze kennis neemt van aan hem gerichte stukken of mededelingen. In het onderhavige geval heeft Van Lanschot de aan haar kantoor in Haarlem betekende beslagen geaccepteerd, hetgeen alleen al blijkt uit de door haar afgelegde verklaringen derdenbeslag. Het verweer, wat er verder ook van zij, wordt reeds hierom verworpen.
4.11. Op grond van het vorenstaande wordt geoordeeld dat het derdenbeslag van 30 oktober 2007 nog steeds op de effectenportefeuille rust. Nu de vorderingen van Van Lanschot op [X] kennelijk alle zijn voldaan en mede gelet op het faxbericht van Van Lanschot aan de notaris (zie 2.11) wordt geoordeeld dat het pandrecht van Van Lanschot op de effectenportefeuille is tenietgegaan. Dit leidt tot de conclusie dat Aerdenburgh c.s. in beginsel is gerechtigd de uitwinning van de effectenportefeuille te vervolgen, en dat Van Lanschot in beginsel is gehouden aan de verdere executie mee te werken.
4.12. Aan Van Lanschot is op enig moment rond juni 2008 medegedeeld dat [X] op 4 maart 2008 ten gunste van [B] Holding een pandrecht op de effectenportefeuille had gevestigd. Van Lanschot heeft zich tegen uitwinning van de effectenportefeuille verzet met een beroep op artikel 6:37 Burgerlijk Wetboek (BW). Zij wijst erop dat zij zowel Aerdenburgh c.s. als [B] Holding heeft aangeraden in onderling overleg vast te stellen wie tot (de opbrengst van) de effectenportefeuille is gerechtigd. Aerdenburgh c.s. stelt dat deze verpanding haar klaarblijkelijk niet regardeert nu deze heeft plaatsgevonden nadat zij op 30 oktober 2007 beslag had gelegd. Het beroep op artikel 6:37 BW dient volgens Aerdenburgh c.s. dan ook te worden gepasseerd.
4.13. Artikel 6:37 BW geeft aan een schuldenaar het recht zijn betaling op te schorten, indien hij op redelijke gronden twijfelt aan wie hij moet betalen.
Bij de beoordeling van de vraag of Van Lanschot zich terecht op deze bepaling kan beroepen, wordt vooropgesteld dat, zoals hiervoor is overwogen, het door Aerdenburgh c.s. gelegde derdenbeslag van 30 oktober 2007 op de effectenportefeuille is komen te rusten.
4.14. Op grond van artikel 475h lid 1 Rv. kan bezwaring met een pandrecht van een door beslag getroffen vordering niet aan een eerdere beslaglegger worden tegengeworpen. [X] heeft de effectenportefeuille eerst op 4 maart 2008 aan [B] Holding verpand, zodat Aerdenburgh c.s. dat pandrecht kan negeren. Derhalve blijft Aerdenburgh c.s. in beginsel bevoegd tot uitwinning van het beslagobject over te gaan en zal Van Lanschot hetgeen onder het beslag valt aan Aerdenburgh c.s. moeten voldoen. Op grond van artikel 480 Rv. is het vervolgens aan de deurwaarder om zorg te dragen voor verdeling van de opbrengst van de executie en, indien in een geval als het onderhavige de schuldeiser (Aerdenburgh c.s.) en de beperkt gerechtigde ([B] Holding) niet tot overeenstemming komen, kan op de voet van artikel 481 Rv. een gerechtelijke rangregeling worden vastgesteld. Het enkele feit dat ook [B] Holding zich heeft gemeld als gerechtigde tot de effectenportefeuille maakt niet dat Van Lanschot op redelijke grond heeft kunnen twijfelen wie tot verdere executie van de effectenportefeuille bevoegd was.
4.15. Van Lanschot heeft aangevoerd, kort gezegd, dat van haar niet verlangd kan worden dat zij nagaat of de verpanding van de effectenportefeuille aan [B] Holding wel rechtsgeldig is geschied, in welk verband zij heeft opgemerkt dat [B] Holding een “ouder recht” heeft op de effectenportefeuille. Dit verweer berust in de kern op de opvatting dat het beslag van 30 oktober 2007 geen doel heeft getroffen. Deze opvatting is in het voorgaande evenwel onjuist geoordeeld. Het pandrecht dat ten behoeve van [B] Holding is gevestigd is derhalve geen ouder recht. Of het pandrecht rechtsgeldig is gevestigd is daarom hier niet relevant. Het verweer van Van Lanschot wordt derhalve gepasseerd.
4.16. Tenslotte heeft Van Lanschot, in samenhang met het hiervoor onder 4.15 opgeworpen verweer, nog de vraag aan de orde gesteld of de verpanding aan [B] Holding niet tevens rechtsgeldig kon geschieden ondanks het beslag van 30 oktober 2007, omdat het volgens Van Lanschot maar zeer de vraag is of het derdenbeslag de effectenportefeuille wel heeft kunnen treffen, omdat een effectenportefeuille geen zaak is. Ook dit vragenderwijs opgeworpen verweer wordt verworpen. Dat girale effecten kunnen worden getroffen door een derdenbeslag wordt buiten twijfel gesteld in artikel 24 Wge. Dat het beslagobject, dat feitelijk een aandeel in het verzameldepot is, daarbij niet als zaak kan worden aangemerkt maar, naar vrij algemeen wordt aangenomen, als een recht van eigen aard, is voor het onderhavige geval niet van belang, nu op grond van voornoemde wetsbepaling de weg van het derdenbeslag is aangewezen. Of sprake is van een rechtsgeldige verpanding aan [B] Holding doet, zoals hiervoor onder 4.15 al werd geoordeeld, niet ter zake, nu de beslaglegger het latere pandrecht niet tegen zich hoeft te laten werken.
4.17. Het voorgaande leidt derhalve tot de conclusie dat Van Lanschot geen redelijke grond had om te twijfelen dat zij jegens Aerdenburgh c.s. was gehouden om mee te werken aan verdere executie van de beslagen effectenportefeuille. De rechtbank is voornemens in deze zin te beslissen, maar zal haar uitspraak dienaangaande aanhouden totdat partijen zich hebben uitgelaten omtrent hetgeen hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen.
4.18. In het voorgaande oordeel (4.17) ligt besloten dat ook de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente over de waarde van de effectenportefeuille voor toewijzing in aanmerking komt. De wettelijke rente is te berekenen vanaf het moment dat Van Lanschot haar medewerking aan de executie had dienen te verlenen over de toenmalige waarde van de effectenportefeuille. Deze datum is gelegen op of kort na de dag dat de vorderingen van Van Lanschot door de notaris zijn voldaan uit de koopprijs van de woning van [X], zijnde 2 juli 2008. De waarde van de effectenportefeuille was, zoals Van Lanschot onweersproken heeft gesteld, zowel op 30 juni 2008 als op 15 juli 2008 € 61.475,50. De rechtbank oordeelt derhalve dat de wettelijke rente vanaf 2 juli 2008 over € 61.475,50 toewijsbaar is.
4.19. Aerdenburgh c.s. heeft verder gesteld dat zij schade heeft geleden doordat Van Lanschot het saldo op de privérekening van [X] heeft laten oplopen, met als gevolg dat zij in haar verhaalsmogelijkheden werd beperkt. De aan deze vordering ten grondslag liggende opvatting, dat Van Lanschot als derdebeslagene ervoor had te waken dat haar vorderingen op [X] als beslagdebiteur verder zouden oplopen, vindt geen steun in het recht. Een onder een derde gelegd beslag brengt in beginsel immers niet met zich dat de zakelijke verhouding tussen de derde en de beslagdebiteur, anders dan door de blokkering van de door het beslag getroffen vorderingen, wordt beperkt. De vordering onder 5) zal derhalve worden afgewezen.
4.20. Gelet op het vorenstaande worden alle overige beslissingen aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de zaak naar de rol van 24 november 2010 voor akte aan de zijde van Aerdenburgh c.s. als bedoeld in rechtsoverweging 4.1. en 4.2;
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.J. Peeters en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2010.