RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 10/3276
AWB10/3730
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 november 2010
[verzoekster],
te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. S.M.M. Teklenburg,
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde mr. K.F. Hofstee.
Bij brief van 2 september 2010 heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat haar aanmelding voor de opleiding B Geneeskunde aan de Vrije Universiteit (VU) Amsterdam voor het studiejaar 2010-2011 is ingetrokken. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 september 2010 is het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard.
Bij besluit van 29 september 2010 heeft verweerder verzoekster (opnieuw) meegedeeld dat haar aanmelding voor de opleiding B Geneeskunde is ingetrokken. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt bij verweerder.
Op 5 oktober 2010 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht ter zake een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld op de zitting van 5 november 2010, waar verzoekster, vergezeld door haar moeder, is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de beantwoording van de vraag of het besluit van 29 september 2010 dient te worden aangemerkt als een primair besluit of een besluit op bezwaar.
3. In het besluit van 22 september 2010 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard, omdat de haar, bij brief van 1 september 2010, geboden termijn om bewijsstukken van de vooropleiding in te zenden, nog niet was verstreken. Gelet daarop is de aanmelding voor de opleiding B Geneeskunde aan de VU Amsterdam ten onrechte ingetrokken bij besluit van 2 september 2010. Vervolgens is bij besluit van 29 september 2010 de aanmelding van verzoekster voor de door haar beoogde studie geneeskunde ingetrokken. Tegen dit laatste besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
4. Naar vaste rechtspraak vloeit uit het karakter van de bezwaarschriftprocedure voort dat, indien het bestuursorgaan van oordeel is dat na heroverweging het desbetreffende besluit niet in stand kan blijven, verweerder niet kan volstaan met enkel de gegrondverklaring van het bezwaar, doch voor het onjuist bevonden besluit een nieuw besluit in de plaats dient te stellen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit van 29 september 2010 geen los van het bezwaar genomen primair besluit is, maar vanwege de onverbrekelijke samenhang een deel is van het besluit van 22 september 2010. De desbetreffende besluiten dienen te worden opgevat als de samenstellende bestanddelen van de in heroverweging gegeven beslissing op het door verzoekster ingediende bezwaarschrift. Daarbij treedt het besluit van 29 september 2010 in de plaats van het aanvankelijke, na heroverweging onjuist geachte, besluit van 2 september 2010. Het besluit van 29 september 2010 dient dan ook te worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter zal het bezwaarschrift tegen dit laatstgenoemde besluit dan ook aanmerken en behandelen als beroepschrift. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AWB 10/3730.
5. Het voorgaande brengt met zich dat door de voorzieningenrechter toepassing gegeven kan worden aan artikel 8:86 van de Awb. Ter zitting hebben partijen desgevraagd aangegeven, indien aan de orde, in te stemmen met toepassing ervan.
6. Ingevolge het eerste lid van artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien, naast het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, beroep is ingesteld bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bedoelde situatie zich hier voordoet en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
8. Aan de orde is of het besluit van 29 september 2010 in rechte stand kan houden.
9. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling van de zaak uit van de volgende van belang zijnde feiten. Verzoekster heeft zich tijdig aangemeld voor de opleiding B Geneeskunde voor het studiejaar 2010-2011. Bij brieven van 1 en 22 mei 2010 heeft verweerder meegedeeld dat voor de beoogde opleiding moet worden geloot. Daarbij is meegedeeld dat verweerder een gewaarmerkte kopie van haar cijferlijst en diploma nodig heeft om haar in de tweede helft van juli 2010 de uitslag van de selectieprocedure te kunnen sturen. Verzoekster heeft met goed gevolg eindexamen gedaan aan het Jeroen Bosch College te 's-Hertogenbosch en op 30 juni 2010 aldaar een VWO-diploma behaald met het profiel natuur en gezondheid. Van dit profiel maak het vak natuurkunde geen deel uit. Verzoekster heeft de antwoordkaart ‘verlate inzending’ 2010-2011 opgestuurd. Op die antwoordkaart heeft verzoekster vermeld dat zij als vooropleiding staatsexamen VWO met profiel heeft en niet vóór 23 juni 2010, doch eerst vóór 1 september 2010 de bedoelde stukken van haar vooropleiding kan insturen. Bij brief van 1 september 2010 heeft verweerder meegedeeld dat de benodigde stukken nog niet zijn ontvangen en zij deze alsnog binnen twee weken kan opsturen.
Op 2 september 2010 heeft verweerder de aanmelding van verzoekster ingetrokken. Daartegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft tevens kopieën van het door haar behaalde VWO-diploma, profiel natuur en gezondheid, met bijbehorende cijferlijst alsmede een testimonium van het met goed gevolg afgelegd aanvullend examen natuurkunde op VWO-niveau, afgegeven op 31 augustus 2010 door het James Boswell Instituut te Utrecht, aan verweerder doen toekomen. Bij besluit van 22 september 2010 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard. Op 23 september 2010 heeft verzoekster zich gemeld bij de VU Amsterdam en is zij aldaar gestart met de opleiding B Geneeskunde. Op 28 september 2010 heeft verzoekster via Studielink.nl een bericht ontvangen dat zij is ingeloot voor de opleiding B Geneeskunde aan de Universiteit van Maastricht. Bij besluit van 29 september 2010 heeft verweerder de aanmelding van verzoekster andermaal ingetrokken. Op 4 oktober 2010 is door de VU Amsterdam aan verzoekster medegedeeld dat zij niet meer aan het onderwijs aldaar mag deelnemen.
10. Verweerder heeft in het bestreden besluit - kort samengevat - gesteld dat de aanmelding van verzoekster voor de studie Geneeskunde voor het studiejaar 2010-2011 is ingetrokken omdat ze blijkens de ingezonden bewijsstukken van de vooropleiding, niet voldoet aan de gestelde wettelijke voorwaarden.
11. Verzoekster heeft verzocht het besluit van 29 september 2010 te schorsen zodat zij in staat is het onderwijs te vervolgen waarmee zij reeds was begonnen. Verzoekster heeft - kort gezegd - aangevoerd dat verweerder heeft nagelaten te vermelden op grond van welke bepalingen uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) respectievelijk de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs (hierna: de Regeling) het bestreden besluit berust, zodat sprake is van een motiveringsgebrek als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb. Verder heeft zij aangevoerd dat het vertrouwensbeginsel is geschonden.
12. Blijkens het verhandelde ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat verzoekster niet voldoet aan de in de WHW en de Regeling gestelde voorwaarden om aan de selectieprocedure voor het studiejaar 2010-2011 te kunnen deelnemen. De voorzieningenrechter sluit zich aan bij dit oordeel.
Verzoekster voldeed immers niet bij haar aanmelding voor de opleiding Geneeskunde aan de nadere vooropleidingseisen, zoals die gelden voor die opleiding. Omdat zij op het moment van aanmelding een deficiëntie had in haar vakkenpakket van het profiel VWO natuur en gezondheid, te weten het vak natuurkunde, kon zij die deficiëntie, zoals ook volgt uit artikel 8, eerste lid, van de Regeling, niet wegwerken voor het studiejaar 2010-2011. Dat verzoekster nadien aanvullend op het eindexamen en met goed gevolg een examen natuurkunde bij het Bosswell Instituut heeft afgelegd, is derhalve niet relevant voor de aanmelding en de loting voor het studiejaar 2010-2011.
13. De stelling van verzoekster dat het in het bestreden besluit niet vermelden van de relevante wettelijke bepalingen uit de WHW en de Regeling strijd oplevert met het motiveringsvereiste, wordt door de voorzieningenrechter verworpen. In het bestreden besluit heeft verweerder immers gemotiveerd aangegeven op welke grond de aanmelding van verzoekster is ingetrokken en daartoe verwezen naar het op deze zaak van toepassing zijnde wettelijke toetsingskader van de WHW en de Regeling. Dat verweerder de betreffende artikelen daarbij niet expliciet heeft genoemd brengt niet met zich dat het besluit, enkel op deze grond, voor vernietiging in aanmerking komt.
14. Ter zitting heeft het geschil zich toegespitst op de beantwoording van de vraag of verweerder het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat verzoekster was ingeloot en toegelaten tot de studie geneeskunde.
15. Verzoekster heeft er op gewezen dat verweerder in ieder geval op 2 september 2010, en waarschijnlijk al vanaf het moment dat de antwoordkaart ‘verlate inzending’ is ontvangen, ermee bekend was dat zij niet voldeed aan de vooropleidingseisen voor de studie geneeskunde en daar ook niet meer aan zou kunnen voldoen vóór het studiejaar 2010-2011. Niettemin heeft verweerder het door verzoekster gemaakte bezwaar op 22 september 2010 gegrond verklaard en aangegeven dat de aanmelding ten onrechte was ingetrokken en daarmee bij haar het vertrouwen gewekt dat “het allemaal in orde was”. Dit vertrouwen is versterkt door telefonische mededelingen van medewerkers van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en, doordat zij op 28 september 2010 een bericht van inloting van Studielink heeft ontvangen. In dit bericht stond vermeld dat haar een Bewijs van Toelating zou worden toegezonden. Gelet hierop mocht ervan uit worden gegaan dat de bewijsstukken die zij had ingezonden door verweerder waren gecontroleerd en akkoord bevonden, voordat haar door Studielink een bericht over de inloting werd toegezonden.
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, anders dan verzoekster meent, zij aan deze omstandigheden niet het gerechtvaardig vertrouwen kon ontlenen dat zij was toegelaten tot de studie geneeskunde. Immers verzoekster wist dan wel kon weten, op grond van onder meer de folder ”Aanmelden studie, alles over opleidingen met een loting”, dat ze niet voldeed aan de wettelijke voorwaarden om te kunnen worden toegelaten tot de opleiding Geneeskunde voor het studiejaar 2010-2011. Daarnaast valt uit het besluit van 22 september 2010 niet op te maken dat daarin uitdrukkelijk en zonder voorbehoud wordt meegedeeld dat zij is toegelaten tot de studie geneeskunde. Dit besluit behelst niet meer dan dat verzoeksters bezwaar gegrond is en haar aanmelding op 2 september 2010 ten onrechte is ingetrokken, omdat op dat moment nog een termijn openstond om bewijsstukken van de voltooide vooropleiding aan verweerder toe te zenden. Dat verzoekster zich naar aanleiding van deze brief heeft gemeld bij de VU Amsterdam en daar ook heeft mogen starten met de studie geneeskunde komt voor rekening en risico van verzoekster, temeer daar op dat moment verzoekster noch de VU beschikten over het benodigde bewijs van toelating tot die studie. Dat verzoeksters vertrouwen zou zijn versterkt door uitlatingen van medewerkers van DUO, acht de voorzieningenrechter gelet op de inhoud van het door verweerder overgelegde gespreksverslag van de medewerker [medewerker] niet onderbouwd.
17. Verweerder heeft ter zitting, desgevraagd, toegelicht dat de melding via Studielink, hoe betreurenswaardig ook voor verzoekster, heeft berust op een vergissing van een medewerker. Deze medewerker is er, op grond van de door verzoekster ingestuurde stukken, abusievelijk vanuit gegaan dat verzoekster voldeed aan de vooropleidingseisen. Op grond hiervan heeft zij via Studielink een bericht ontvangen over haar inloting voor de Universiteit van Maastricht. Het bericht dat verzoekster was ingeloot, is binnen 24 uur hersteld en bij het thans bestreden besluit is de aanmelding van verzoekster ingetrokken.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de omstandigheid dat verzoekster op 28 september 2010 via Studielink een bericht heeft ontvangen dat zij was ingeloot voor de opleiding geneeskunde aan de Universiteit van Maastricht, niet de betekenis kan worden gehecht die verzoekster daaraan gehecht wil zien. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang, dat verzoekster bij haar aanmelding heeft gemeld dat zij voldeed aan de vooropleidingseisen voor de studie geneeskunde en door de inzending van de antwoordkaart ‘verlate inzending’ de indruk heeft gewekt dat zij behoorde tot de groep gegadigden die de deficiëntie kon aanvullen en dat ook tijdig had gedaan. De door verweerder begane omissie van inloting is binnen 24 uur hersteld. Daarnaast heeft verzoekster nimmer een bewijs van toelating ontvangen en evenmin heeft zij zich ingeschreven en gemeld bij de Universiteit van Maastricht om daar te starten met de opleiding. Voor zover al zou moeten geoordeeld dat het enkele bericht van inloting als een rechtens afdwingbare toezegging moet worden beschouwd, heeft verzoekster op grond van dit bericht niets gedaan of nagelaten wat niet zou zijn gedaan of nagelaten indien dat vertrouwen niet zou hebben bestaan.
18. Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar standpunt nog verwezen naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 juni 2008 (LJN: BD3084), in welke zaak de Afdeling een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft gehonoreerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van een vergelijkbaar geval waaraan verzoekster aanspraken kan ontlenen.
Immers in die zaak had appellante een bewijs van toelating ontvangen op grond waarvan verweerder mededelingen jegens appellante heeft gedaan. Bovendien had appellante reeds driekwart jaar onderwijs gevolgd en al tentamens afgelegd terwijl verzoekster geen bewijs van toelating heeft ontvangen, tot aan het bestreden besluit van 29 november 2010 (slechts) een week onderwijs heeft genoten en nimmer bij de VU Amsterdam of de Universiteit van Maastricht heeft ingeschreven gestaan.
19. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte standhoudt.
20. Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Om die reden zal het verzoek daartoe worden afgewezen.
21. Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling dan wel vergoeding van het griffierecht zijn geen termen aanwezig.
22. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. M.L.P. van Cruchten als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2010.
?
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak - voor zover daarbij op het beroep is beslist - binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>