ECLI:NL:RBSHE:2010:BR5813

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
199357 - HA ZA 09-2143
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na mishandeling met letsel en vaststelling schadebedrag

In deze zaak vorderde eiser, [partij A], schadevergoeding van gedaagde, [partij B], na een incident waarbij [partij B] opzettelijk met gebalde vuist tegen de rechterslaap van [partij A] sloeg. Dit leidde tot letsel bij [partij A], waaronder een hersenschudding, een neus- en oogkasfractuur, en schade aan zijn gebit. De rechtbank heeft vastgesteld dat [partij B] aansprakelijk is voor de schade die [partij A] heeft geleden als gevolg van de mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de eerdere strafrechtelijke veroordeling van [partij B] als dwingend bewijs geldt voor de onrechtmatigheid van zijn handelen. De vordering van [partij A] omvatte diverse schadeposten, waaronder telefoonkosten, ziekenhuisopname, reiskosten, verlies van verdienvermogen, immateriële schade, en toekomstige tandheelkundige kosten. De rechtbank heeft de hoogte van de schadeposten beoordeeld en een bedrag van EUR 15.251,40 toegewezen aan [partij A], vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 september 2009. Tevens werd [partij B] veroordeeld in de proceskosten van [partij A]. De rechtbank verwierp het verweer van [partij B] dat [partij A] eigen schuld had aan de schade, en oordeelde dat de mishandeling volledig aan [partij B] te wijten was. De uitspraak werd gedaan op 2 juni 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 199357 / HA ZA 09-2143
Vonnis van 2 juni 2010
in de zaak van
[Partij A],
wonende te [adres]
eiser,
advocaat mr. W.Th.G. Hegge te [adres],
tegen
[Partij B],
wonende te [adres],
gedaagde,
advocaat mr. P.J.A. van de Laar te [adres].
Partijen zullen hierna [partij A] en [partij B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 november 2009,
- het proces-verbaal van comparitie van 18 mei 2010, waarbij [partij A] zijn eis heeft verminderd.
1.2. Tenslotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op [xx] heeft [partij B] [partij A] op straat opzettelijk met gebalde vuist tegen diens rechterslaap geslagen. Als gevolg daarvan is [partij A] bewusteloos geraakt en met zijn gezicht hard ten val gekomen op het wegdek.
2.2. Bij vonnis van de politierechter van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van
18 maart 2008 is [partij B] veroordeeld tot een werkstraf wegens poging tot zware mishandeling van [partij A]. Tevens heeft de politierechter [partij B] veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 1.500,00 als voorschot op de door [partij A] geleden schade. Voor het overige is [partij A] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
3. Het geschil
3.1. [partij A] vordert in deze procedure bij dagvaarding veroordeling van [partij B] tot betaling van EUR 24.620,47, te vermeerderen met rente en kosten. Het gevorderde bedrag heeft betrekking op de schade die [partij A] stelt te hebben geleden als gevolg van de val na de vuistslag door [partij B]. [partij A] acht [partij B] aansprakelijk voor deze schade. De schade bestaat, na vermindering van eis ter zitting, uit de navolgende posten:
• telefoonkosten EUR 90,00
• vergoeding ziekenhuisopname EUR 26,00
• reiskosten EUR 7,56
• verlies verdienvermogen EUR 938,04
• immateriële schade EUR 6.000,00
• wettelijke rente t/m 2 sept. 2009 EUR 744,55
• gemaakte tandheelkundige kosten EUR 840,00
• toekomstige tandheelkundige kosten EUR 9.375,80
• buitengerechtelijke kosten EUR 6.485,86
waarbij het door de politierechter toegewezen voorschot van EUR 1.500,00 in mindering strekt op het totaal van voornoemde bedragen.
3.2. [partij B] voert verweer. Hij erkent [partij A] met gebalde vuist tegen de slaap te hebben geslagen maar betwist dat de gevorderde schade daardoor is ontstaan. [partij B] stelt verder dat sprake is van eigen schuld van [partij A]. Tot slot betwist [partij B] de hoogte van de gevorderde schadeposten.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
aansprakelijkheid
4.1. Vast staat dat [partij B] [partij A] opzettelijk met gebalde vuist tegen diens rechterslaap heeft geslagen. Hij heeft dat met zoveel woorden bij de politie verklaard. [partij B] is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld. Deze veroordeling levert dwingend bewijs op van de mishandeling door [partij B]. De mishandeling is onrechtmatig jegens [partij A] en is [partij B] toe te rekenen wegens schuld. [partij B] is daarom aansprakelijk voor de schade die [partij A] door de mishandeling heeft geleden en nog zal lijden.
causaal verband
4.2. [partij B] erkent [partij A] met gebalde vuist tegen de slaap te hebben geslagen en erkent dat [partij A] als gevolg daarvan met zijn gezicht hard op het wegdek is gevallen. Hij betwist evenwel dat de gevorderde schade het gevolg is van de klap. Hij wijst er in dat verband op dat [partij A], vóórdat hij hem heeft geslagen, als gevolg van dronkenschap van de bagagedrager van de fiets is gevallen en dat het letsel toen kan zijn ontstaan. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de door [partij A] overgelegde foto’s blijkt dat sprake was van forse verwondingen in het gezicht van [partij A]. De rechtbank overweegt dat [partij B] bij de politie heeft verklaard dat hij geen zichtbare verwondingen heeft gezien bij [partij A] nadat [partij A] van de bagagedrager was gevallen. De rechtbank acht gelet daarop en gelet op de verklaring van [partij B] over de vuistslag en de wijze waarop [partij A] is gevallen na de vuistslag, voldoende bewezen dat de gestelde verwondingen het gevolg zijn van de vuistslag door [partij B]. Daar komt bij dat [partij B] niets heeft verklaard over de wijze waarop [partij A] van de bagagedrager van de fiets is gevallen, zodat ook niet gesteld of gebleken is dat [partij A] toen op zijn gezicht is gevallen. Gelet op al het voorgaande staat het causaal verband voldoende vast.
eigen schuld
4.3. [partij B] beroept zich op eigen schuld van [partij A], althans op uitlokking door [partij A]. Hij stelt dat [partij A] hem onheus heeft bejegend door hem te beschimpen en te bedreigen en door hem letterlijk in de kou te laten staan. Uit de eigen verklaring van [partij B] bij de politie blijkt dat zich op [xx] geen bedreigende situatie voor [partij B] heeft voorgedaan. [partij B] heeft hierover verklaard: “[XXX] ([partij A], rb) begon mij direct te beschuldigen dat het aan mijn rijstijl lag dat hij was gevallen (…). Ik kreeg de indruk dat hij agressief werd in mijn richting, hij zei onder andere “sukkel, waarom rij je zo, ga maar lopen naar huis” en woorden van gelijke strekking. (…) Ik zag vervolgens dat [XXX] wegfietste, ik was hier verbaasd over en ben hem achterna gelopen omdat ik dit niet vond kunnen. We hadden immers afgesproken dat ik bij hem zou slapen en ik had de hele avond voor hem betaald. Ik ben hem achterna gelopen en heb hem ingehaald. Ik heb [XXX] toen bij zijn capuchon gepakt met de bedoeling om hem te kunnen slaan. Ik heb hem toen ook direct met gebalde vuist geslagen en heb hem opzettelijk geraakt (…) op zijn rechterslaap.”
Evenmin blijkt uit deze verklaring dat [partij A] de vuistslag tegen zijn slaap heeft uitgelokt of daaraan op andere wijze enige schuld heeft. Dat [partij B] boos was op [partij A] omdat hij vond dat [partij A] hem niet fatsoenlijk behandelde door hem op straat te laten staan, maakt dat niet anders en kan de vuistslag niet (ook niet in enige mate) rechtvaardigen. [partij B] is daarom volledig aansprakelijk voor de door [partij A] geleden en te lijden schade als gevolg van de vuistslag.
4.4. [partij B] stelt verder dat [partij A] zijn schade niet heeft beperkt door het ziekenhuis - tegen medisch advies in - vroegtijdig te verlaten. [partij A] erkent dat hij zich niet aan het advies van het ziekenhuis heeft gehouden maar stelt dat dit geen gevolgen heeft gehad voor de klachten en de schade. [partij B] heeft niet gesteld dat [partij A] als gevolg van het vroegtijdig verlaten van het ziekenhuis schade heeft geleden die hij bij opvolging van het advies niet zou hebben geleden. Gelet daarop kan niet geoordeeld worden dat [partij A] zijn schade had kunnen beperken. Ook dit verweer wordt daarom verworpen.
medeschuld
4.5. Het beroep op medeschuld is ter zitting door de raadsman van [partij B] ingetrokken (niet opgenomen in het proces-verbaal van zitting, rb) en behoeft derhalve geen bespreking meer.
medische gevolgen
4.6. Uit de overgelegde (medische) stukken blijkt dat [partij A] na de vuistslag bewusteloos werd aangetroffen en enkele uren ter observatie in het ziekenhuis is opgenomen. [partij A] had een hersenschudding, zijn linkeroog was gezwollen en er was sprake van een neus- en oogkasfractuur. De neusfractuur heeft geleid tot een blijvende geringe neusscheefstand.
Verder waren drie tanden nagenoeg volledig afgebroken. Daarvoor zijn kort na het incident noodkronen aangebracht, die eind 2009 zijn vervangen door kronen. [partij A] stelt dat deze kronen nog vervangen moeten worden door implantaten. Hij heeft ter zitting toegelicht dat de kronen niet goed vastzitten (de drie tanden waren nagenoeg geheel afgebroken zodat de kronen weinig houvast hebben) en dat implantaten nodig zijn om te voorkomen dat de kronen gemakkelijk afbreken of uitvallen. [partij B] betwist de noodzaak van de implantaten. De rechtbank acht die noodzaak gelet op de verklaring van [partij A] en de begroting van de behandelend tandarts inzake de vervolgbehandeling voldoende aangetoond. Illustratief in dat verband is bovendien dat een van de kronen van [partij A] ter zitting is uitgevallen.
Uit het overzicht van het UWV blijkt verder dat [partij A] met ingang van de dag na de vuistslag gedurende 2,5 maand een Ziektewetuitkering heeft ontvangen omdat hij niet in staat was om te werken. Dat wordt ook niet langer door [partij B] betwist.
4.7. [partij A] stelt verder dat hij lange tijd last heeft gehad van hoofdpijnklachten en dat die klachten zich nog steeds af ten toe voordoen. Ook heeft hij gesteld dat hij nog steeds tintelingen voelt op de plek van de klap. [partij B] betwist de hoofdpijnklachten. De rechtbank acht de hoofdpijnklachten evenwel voldoende aannemelijk gemaakt gelet op de harde vuistslag en de daarop volgende harde val op het wegdek en de opgelopen hersenschudding. [partij A] heeft tevens gesteld dat nog steeds sprake is van verminderd reukvermogen. Ook dat wordt door [partij B] betwist. De rechtbank acht ook dit letsel voldoende aannemelijk gemaakt gelet op de neusfractuur. Verder overweegt de rechtbank dat beide letsels uit de aard van de zaak niet objectief zijn aan te tonen, maar alleen door [partij A] kunnen worden waargenomen. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [partij A].
de schadeposten
4.8. Tot slot betwist [partij B] de hoogte van de gevorderde schadeposten. De rechtbank zal hierna de afzonderlijke posten bespreken.
telefoonkosten
4.8.1. [partij A] stelt dat de kosten betrekking hebben op telefoontjes die hij de eerste maanden na het ongeval heeft gepleegd met het ziekenhuis en de tandarts. [partij B] heeft de hoogte van de gevorderde kosten betwist. Het gevorderde bedrag van EUR 90,00 komt de rechtbank bovenmatig hoog voor. Zij zal de vergoeding vaststellen op een bedrag van
EUR 25,00. Dit bedrag zal worden toegewezen.
vergoeding ziekenhuisopname
4.8.2. Het gevorderde bedrag (EUR 26,00) kan gelet op de erkenning van [partij B] worden toegewezen.
reiskosten
4.8.3. Het gevorderde bedrag (EUR 7,56) kan gelet op de erkenning van [partij B] worden toegewezen.
verlies verdienvermogen
4.8.4. Het gevorderde bedrag (EUR 938,04) kan gelet op de erkenning van [partij B] worden toegewezen.
gemaakte tandheelkundige kosten
4.8.5. De rechtbank zal het gevorderde bedrag (EUR 840,00) toewijzen. [partij B] heeft niet betwist dat deze kosten voor rekening van [partij A] zijn gekomen omdat de ziektekostenverzekeraar deze kosten niet heeft vergoed.
immateriële schade
4.8.6. De rechtbank houdt bij de begroting van de immateriële schade rekening met alle omstandigheden van de zaak, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de aard van het letsel en de duur en intensiteit van de gederfde levensvreugde. Ook houdt de rechtbank rekening met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met inachtneming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding. De rechtbank acht in dit kader met name relevant dat [partij A] op jonge leeftijd letsel is toegebracht, met blijvende gevolgen, waaronder hoofdpijn, tintelingen, een geringe neusscheefstand en verminderd reukvermogen. Verder acht de rechtbank relevant dat sprake is van letsel aan het gebit van [partij A] en dat verdere behandeling moet plaatsvinden. Ook acht de rechtbank van belang dat [partij A] na de vuistslag enige tijd niet goed heeft kunnen eten en als gevolg van het letsel enkele weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit alles leidt er toe dat de rechtbank een vergoeding van EUR 3.000,00 billijk acht.
4.8.7. Uit het voorgaande volgt dat de totale reeds geleden schade EUR 4.836,60 bedraagt. Daarop moet het in de strafzaak toegewezen bedrag van EUR 1.500,00 in mindering worden gebracht zodat een bedrag van EUR 3.336,60 resteert.
wettelijke rente t/m 2 sept. 2009
4.8.8. [partij A] vordert over de reeds geleden schade een bedrag van EUR 744,55 aan wettelijke rente tot en met 2 september 2009. Dit bedrag is gebaseerd op de bij dagvaarding gevorderde posten van EUR 7.758,88 minus de in de strafzaak toegekende schadevergoeding (derhalve op een bedrag van EUR 6.258,88). Nu de rechtbank daarvan slechts een bedrag van EUR 3.336,60 zal toewijzen, moet de wettelijke rente worden aangepast. De rechtbank stelt de rente vast op een bedrag van EUR 396,00. Dit bedrag zal worden toegewezen.
toekomstige tandheelkundige kosten
4.8.9. [partij A] maakt aanspraak op vergoeding van een bedrag van EUR 9.375,80 voor toekomstige tandheelkundige behandeling. De behandeling ziet op vervanging van de drie kronen door drie implantaten om er voor te zorgen dat de tanden goed blijven vastzitten. [partij B] betwist de noodzaak van deze behandeling. De rechtbank ziet gelet op de door de behandelend tandarts opgestelde verklaring en begroting en de door [partij A] ter zitting gegeven toelichting (zie r.o. 4.6) geen reden aan de noodzaak van de behandeling te twijfelen. Een verdere onderbouwing acht de rechtbank niet nodig. Het gevorderde bedrag kan daarom worden toegewezen met dien verstande dat de rechtbank het redelijk acht bij deze vervolgbehandeling, evenals bij de eerdere vervolgbehandeling van de kronen, uit te gaan van een vergoeding van EUR 1.000,00 door de ziektekostenverzekeraar. Dat betekent dat een bedrag van EUR 8.375,80 voor vergoeding in aanmerking komt.
buitengerechtelijke kosten
4.8.10. [partij A] vordert een bedrag van EUR 6.485,86 ter zake buitengerechtelijke kosten. Hij verwijst in dat verband naar de overgelegde urenspecificatie. De rechtbank begrijpt uit de specificatie, die overeenkomt met een bedrag van circa EUR 5.064,00 aan verrichte werkzaamheden, dat het verschuldigde bedrag is vermeerderd met de btw, de kosten voor het opvragen van informatie bij de huisarts en de (gebruikelijk in rekening te brengen) kantoorkosten. [partij B] heeft er op gewezen dat [partij A] procedeert op basis van een toevoeging zodat geen aanleiding bestaat de vordering toe te wijzen. Ter zitting heeft de raadsman van [partij A] toegelicht dat iedere toevoeging resultaatsafhankelijk is en dat de toevoeging komt te vervallen als het door de rechtbank toe te wijzen bedrag meer bedraagt dan de helft van het vrijgestelde bedrag in box 3 (heffingsvrij vermogen). Voor [partij A] bedraagt het vrijgestelde vermogen EUR 20.661,00 zodat de helft daarvan
EUR 10.330,50 bedraagt. De advocaat van [partij B] heeft dit alles niet betwist. De rechtbank stelt vast dat het op basis van de hiervoor besproken schadeposten toe te wijzen bedrag aan geleden en nog te lijden schade EUR 11.172,40 bedraagt en derhalve meer bedraagt dan de helft van het vrijgestelde vermogen voor box 3. Dat betekent dat de aan [partij A] verstrekte toevoeging zal vervallen. Gelet daarop faalt het verweer van [partij B] zodat de rechtbank de vordering inhoudelijk zal beoordelen. De rechtbank begrijpt de vordering gelet op de overgelegde specificatie aldus dat sprake is van voor rekening van [partij A] komende kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (art. 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW). Dergelijke kosten komen voor vergoeding in aanmerking voor zover het redelijk is dat die kosten zijn gemaakt, voor zover de gemaakte kosten in de gegeven omstandigheden redelijk zijn en voor zover de kosten niet vallen onder de proceskosten. De rechtbank acht het redelijk dat [partij A] juridische bijstand heeft ingeroepen en kosten heeft gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Zij stelt evenwel vast dat uit de specificatie blijkt dat de werkzaamheden vanaf 9 juni 2009 betrekking hebben gehad op deze procedure. Deze kosten vallen onder de proceskosten en kunnen niet als buitengerechtelijke kosten worden toegewezen. De kosten tot aan deze datum (neerkomend op EUR 2.479,60, te vermeerderen met de kosten voor het opvragen van informatie bij de huisarts, de btw en de kantoorkosten) zijn wel aan te merken als buitengerechtelijke kosten. De rechtbank acht deze kosten redelijk en zal de kosten inclusief btw en kantoorkosten vaststellen op EUR 3.143,00. Dit bedrag zal worden toegewezen.
wettelijke rente
4.9. [partij A] vordert wettelijke rente over het totaal gevorderde bedrag aan schadevergoeding vanaf 2 september 2009. Nu noch tegen de verschuldigdheid van de wettelijke rente noch tegen de gevorderde ingangsdatum verweer is gevoerd, zal de wettelijke rente vanaf 2 september 2009 worden toegewezen over het totaal toe te wijzen bedrag (EUR 15.251,40).
4.10. [partij B] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [partij A] op:
- dagvaarding EUR 85,98
- vast recht 119,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.108,98
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van EUR 15.251,40 (vijftienduizendtweehonderdeneenenvijftig euro en veertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 2 september 2009 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [partij B] in de proceskosten, aan de zijde van [partij A] tot op heden begroot op EUR 1.108,98,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is bij vervroeging gewezen door mr. J. van der Weij en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2010.