RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 09/2724, AWB 09/2725, AWB 09/2726, AWB 09/2727,
AWB 09/2728, AWB 09/2729
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2010
1. Moccabeans B.V.;
2. Bridge Consulting Group B.V.;
3. Bridge Accounting Group B.V.;
4. JurEcoFisc Management Consultants B.V.;
5. Bridge Monumenten B.V. ;
6. [eiser sub 6],
te [plaats],
eisers,
gemachtigde D. Valkenburg,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. I. de Leeuw.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen Heijmans Vastgoed Realisatie B.V., te Rosmalen, vergunninghoudster, gemachtigde drs. ir. B. van de Worp.
Bij besluit van 3 december 2008 heeft verweerder met toepassing van artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) aan vergunninghoudster vrijstelling en een bouwvergunning eerste fase verleend ten behoeve van het oprichten van een kantorencomplex op het perceel Stationsplein te ‘s-Hertogenbosch, kadastraal bekend gemeente ‘s-Hertogenbosch, sectie 1, nummers 1894, 2159, 2361, 2039, 2361.
De hiertegen door eisers gemaakte bezwaren zijn door verweerder bij besluit van 23 juni 2009 gegrond verklaard, echter het besluit is in stand gelaten, waarbij verweerder voor de motivering heeft verwezen naar het advies van de bezwarencommissie. Voorts heeft verweerder verwezen naar het B&W-voorstel en naar het welstandsadvies van 15 juni 2009 en heeft verweerder tekening BE200 bijgevoegd.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, welke beroepen bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de respectievelijke zaaknummers 09/2724, 09/2725, 09/2726, 09/2727, 09/2728 en 09/2729.
De zaken zijn behandeld op de zitting van 10 november 2010, waar de gemachtigde van eisers is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens is verschenen vergunninghoudster bij gemachtigde.
1. Aan de orde is de vraag of verweerder in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen en terecht een bouwvergunning heeft verleend.
2. Het bouwplan is verdeeld over twee bebouwingsvlakken en overschrijdt de ingevolge het bestemmingsplan geldende maximale bouwhoogte met 1,5 meter. Ook wordt het maximale bebouwingspercentage van 80 % van het zuidelijke bebouwingsvlak overschreden. Om het bouwplan mogelijk te maken heeft verweerder binnenplanse vrijstelling verleend.
3. De standpunten van partijen luiden - zakelijk weergegeven - als volgt.
4. Verweerder heeft zich ten aanzien van de vrijstelling op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de hoogte van het bouwplan slechts kan worden beoordeeld in hoeverre eisers door de vrijstelling ten behoeve van een 1,5 meter hoger gebouw, worden benadeeld. De belangenafweging wordt beperkt door de bouwmogelijkheden die rechtstreeks mogelijk zijn op grond van het bestemmingsplan. De bezonningsdiagrammen wijzen uit dat de verleende vrijstelling nauwelijks invloed heeft op de bezonning van de omliggende bebouwing. Ook is de verhoging stedenbouwkundig aanvaardbaar gelet op de variatie die daarmee in het bouwplan wordt aangebracht door plaatselijke verhoging van de gevels. De door eisers ingebrachte bezwaren ten aanzien van onder meer de wegonttrekking en geluidsoverlast zijn geen relevante aspecten in het kader van de verleende vrijstelling. Ten aanzien van de bouwvergunning stelt verweerder dat wordt voldaan aan de parkeernorm die is neergelegd in het bestemmingsplan. Weliswaar voldoet het bouwplan niet aan het criterium ‘Historische woonbebouwing’, echter op grond van artikel 2.13 van de Welstandsnota kan de welstandscommissie van dit criterium afwijken.
5. Eisers hebben tegen het bestreden besluit aangevoerd dat de vrijstelling voor de overschrijding van het bebouwingspercentage niet is verleend, dan wel dat deze niet rechtsgeldig is. De vrijstelling voor de maximale bouwhoogte wordt overschreden nu de maximale bouwhoogte 14 meter en 20 centimeter is. Daarbij wordt de cultuurhistorische bouw overschreden terwijl de afstand tussen de bouwwerken zeer gering is. De vrijstelling had voorts niet verleend kunnen worden omdat de noodzaak niet is aangetoond, nu de luchtbehandelinginstallatie intern verwerkt kan worden. Ook valt niet in te zien waarom de vrijstelling is verleend gelet op de afname van bezonning, de verandering van luchtstroom, de gevolgen voor de luchtkwaliteit, geluidsoverlast, leegstand, het ontstaan van een gevaarlijke verkeerssituatie, de vermindering van ontsluitingsmogelijkheden, het verdwijnen van bomen en het ontstaan van ruimte voor criminaliteit. Volgens eisers worden verder te weinig parkeerplaatsen gerealiseerd. Het welstandsadvies is ontoereikend gemotiveerd door verweerder nu hij hierover zijn eigen oordeel moet vellen. Ten onrechte is de bestaande woonbebouwing van ’t Zand en zijn de gevolgen voor het beschermd stadsgezicht niet in aanmerking genomen en is onduidelijk welke gevolgen het bouwen heeft voor de omringende panden. Ten slotte hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen proceskosten heeft toegekend.
6. Het wettelijk kader ten tijde van belang luidt als volgt.
7. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de WRO komen te vervallen.
8. Ingevolge artikel 9.5.1 van de Invoeringswet Wro (IWro) blijft de Woningwet (Ww) zoals die gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een besluit omtrent een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Ww waarvan de aanvraag is ingekomen vóór dat tijdstip.
9. Ingevolge artikel 9.1.7, tweede lid, van de IWro blijft het recht van toepassing zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
10. Niet in geschil is dat het verzoek dateert van voor 1 juli 2008, zodat zowel de oude bepalingen van de Ww als artikel 15 van de WRO van toepassing zijn.
11. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Ww, voor zover hier van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
(...)
b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening (...);
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend;
e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
(...)
12. Artikel 56a, tweede lid, van de Ww bepaalt dat de bouwvergunning eerste fase slechts mag en moet worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
13. Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Ww, voor zover hier van belang, wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de WRO, geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
14. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de WRO, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn van de bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen.
15. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Station Centrumzijde’. De percelen waarop het bouwplan wordt gerealiseerd hebben daarin de bestemming ‘Dienstverlening en Kantoren’.
Ingevolge artikel 4, lid B (functionele structuur) van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, geldt dat teneinde het autogebruik zoveel mogelijk terug te dringen, bij het begin van de realisering van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van een parkeernorm van 1 parkeerplaats per 125 m2 b.v.o. Daarbij wordt gestreefd naar een uiteindelijke parkeernorm voor het gebied van 1 parkeerplaats per 250 m2 b.v.o. Deze ingroei zal worden bereikt in het kader van het integrale regionale verkeersvervoersplan, waartoe burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen.
16. Ingevolge artikel 4, lid D, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd om per bouwaanvraag nadere eisen te stellen aan de onder lid B gestelde parkeernorm. Daarbij kan een parkeernorm worden gesteld van 1 parkeerplaats per 250 m2 b.v.o. Bij het stellen van deze nadere eis wordt getoetst aan het bedrijfsvervoerplan, dat aangeeft op welke wijze wordt voldaan aan de mobiliteitseisen. Burgemeester en Wethouders zijn tevens bevoegd om met inachtneming van het bepaalde onder lid B en C nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmeting en parcellering van het gebouw teneinde een goede aansluiting te waarbogen op de hoogwaardige stedenbouwkundige en architectonische structuur van ’t Zand.
17. Ingevolge artikel 5, lid C, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogen bouwwerken uitsluitend worden opgericht binnen de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrenzen, met dien verstande dat het op de plankaart aangegeven bebouwingspercentage niet mag worden overschreden.
18. Ingevolge artikel 5, lid C, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, geldt voor het bouwen van bouwwerken dat de hoogte van de bouwwerken conform de op de plankaart aangegeven minimale en maximale bouwhoogte is.
19. Ingevolge artikel 10, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen in deze voorschriften ten aanzien van het afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen, (betrouwbare) oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%, indien in verband met ingekomen bouwaanvragen deze wijzigingen nodig zijn.
20. De rechtbank ziet allereerst aanleiding in te gaan op de door eisers zogenoemde formele grieven.
21. Met betrekking tot eisers betoog dat de fouten die verweerder in het besluitvormingsproces heeft gemaakt niet achteraf hersteld kunnen worden, overweegt de rechtbank het volgende.
22. Vóór de verlening van de bouwvergunning kende het bouwplan een hoogte van 16,538 meter. Nadat vergunninghoudster was medegedeeld dat middels vrijstelling een maximale hoogte tot 16,50 meter is toegestaan, heeft vergunninghoudster het bouwplan aangepast in een bouwplan waarbij de hoogte van het bouwwerk 16,499 meter bedraagt. Vervolgens is het primaire besluit van 3 december 2008 genomen. In de bezwaarfase bleek echter dat op één van de bouwtekeningen (BA200) ten onrechte nog de maat van 16,538 meter was vermeld, terwijl het bouwplan reeds feitelijk in hoogte was aangepast naar 16,499 meter.
23. Een besluit wordt ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar aanleiding van een bezwaarschrift geheel heroverwogen. De aard van de bezwaarschriftprocedure brengt met zich dat verweerder veel gebreken van formele aard in deze procedure kan herstellen. Zo is het mogelijk dat verweerder bij de beslissing op bezwaar de op de bouwtekening weergegeven hoogtematen aanpast, nu het slechts een (foutieve) weergave betreft van de hoogte op één van de bouwtekeningen (BA200). Voor zover eisers hebben betoogd dat de (feitelijke) wijziging van de hoogte van het bouwwerk had moeten leiden tot een nieuwe aanvraag, slaagt zulks evenmin. Ingevolge vaste jurisprudentie - zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 16 juli 2008, LJN: BD7363 en van 10 september 2008, LJN: BF0323 - moet een aanvrager in gevallen dat wijziging van het bouwplan ertoe kan leiden dat een beletsel voor het verlenen van bouwvergunning c.q. vrijstelling wordt weggenomen, door verweerder in de gelegenheid worden gesteld om een wijziging van het bouwplan van ondergeschikte aard aan te passen zonder daarvoor een nieuwe aanvraag te verlangen. Gelet op het verschil in hoogte, ongeveer 4 cm, in relatie tot de hoogte van het bouwwerk, ongeveer 16,5 meter, alsmede de ongewijzigde verschijningsvorm, kan de wijziging naar het oordeel van de rechtbank als van ondergeschikte aard worden aangemerkt. Bovendien wordt hierbij tevens in aanmerking genomen dat eisers door deze wijziging - namelijk een verlaging van het bouwwerk - niet in hun belangen worden geschaad. Eisers betoog faalt derhalve.
24. Ten aanzien van het materiële geschil, overweegt de rechtbank het volgende.
25. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat geen vrijstelling is verleend voor het maximale bebouwingspercentage. Bij besluit van 3 december 2008, het zogenoemde primaire besluit, heeft verweerder voor zowel de hoogte van het bouwwerk als voor het bebouwingspercentage vrijstelling verleend op grond van artikel 10, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Tegen dit besluit stond de mogelijkheid van bezwaar open, waarvan eisers gebruik hebben gemaakt. Dat vergunninghoudster niet expliciet vrijstelling voor het bebouwingspercentage heeft aangevraagd leidt niet tot een ander oordeel, nu de aanvraag om bouwvergunning ingevolge artikel 46, derde lid, van de WRO mede als een verzoek om vrijstelling van het bebouwingspercentage moet worden aangemerkt.
26. Ter zitting is vastgesteld dat de maximale bouwhoogte - zonder vrijstelling - 15 meter bedraagt. Eisers eerder ingenomen stelling dat vrijstelling voor de hoogte niet mogelijk is, nu op plankaart 2 een maximale bouwhoogte van 14 meter en 20 cm staat aangegeven, wordt dan ook niet gevolgd.
27. De stellingen van eisers dat de maximaal toegestane hoogte van 16,5 meter wordt overschreden nu de bakstenen met warm weer kunnen uitzetten en dat vergunninghoudster überhaupt niet op de honderdste millimeter nauwkeurig kan bouwen, treffen geen doel. Het betreffen geen aspecten van vergunningverlening, maar de controle op de naleving van het bouwen conform de bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Ww. De naleving van het bouwen conform een bouwvergunning staat in het kader van dit geschil evenwel niet ter beoordeling en kan geen grond opleveren voor het (alsnog) weigeren van een bouwvergunning met vrijstelling. Bij de verlening van de bouwvergunning met vrijstelling moet verweerder uitgaan van de in het bouwplan aangegeven maatvoering.
28. Ten aanzien van eisers grief dat de noodzaak voor de vrijstelling niet is aangetoond, overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 10, aanhef en onder a, van de planvoorschriften wordt bepaald dat verweerder bevoegd is vrijstelling te verlenen indien zulks in verband met de ingekomen aanvraag ‘nodig’ is. Uit genoemde bepaling kan niet worden afgeleid dat vrijstelling (strikt) noodzakelijk moet zijn, maar in verband met de ingekomen aanvraag nodig is. Dat de luchtbehandelinginstallatie volgens eisers ook elders kan worden geplaatst doet niet af aan het feit dat, nu ervoor is gekozen om deze bovenop het dak te plaatsen, de vrijstelling vanwege de ommuring van deze installatie nodig is. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder en vergunninghoudster ter zitting hebben verklaard dat andere plaatsingsmogelijkheden weliswaar in overweging zijn genomen, echter onder meer vanwege (steden)bouwkundige en esthetische redenen is toch gekozen voor de huidige locatie van de luchtbehandelinginstallatie.
29. Volgens eisers heeft verweerder in de belangenafweging geen rekening gehouden met de verandering van de luchtstroom, de afname van bezonning, luchtkwaliteit, leegstand, het ontstaan van een gevaarlijke verkeerssituatie, vermindering van ontsluitingsmogelijkheden, het verdwijnen van bomen, het ontstaan van ruimte voor criminaliteit, geluidsoverlast ten gevolge van de luchtbehandelingeninstallatie en geluidsoverlast ten gevolge van het bouwen. Dienaangaande verwijst de rechtbank allereerst naar de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2005, LJN: AU0431. Hieruit blijkt dat bij de beoordeling van de vrijstelling - anders dan bij de bouwvergunning - verweerder niet het bouwplan als geheel dient te beoordelen maar uitsluitend het gedeelte van het bouwplan waarvoor strijdigheid met het bestemmingsplan bestaat. Voor zover de bezwaren van eisers zien op het overige gedeelte van het bouwplan, richten deze bezwaren zich feitelijk tegen de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan zonder vrijstelling. Het bestemmingsplan kan evenwel in deze procedure niet ter discussie staan. De belangenafweging dient zich dan ook enkel te beperken tot hetgeen waarop de vrijstelling ziet, te weten de overschrijding van de hoogte van het bouwwerk met 1,5 meter en de overschrijding van het bebouwingspercentage.
30. Met betrekking tot de gestelde geluidsoverlast als gevolg van de luchtbehandelinginstallatie overweegt de rechtbank dat dit een aspect betreft die in beginsel niet in de belangenafweging kan worden betrokken, nu deze luchtbehandelinginstallatie op het dak ook zonder vrijstelling mogelijk is. De vrijstelling is verleend omdat door de ommuring van de luchtbehandelinginstallatie het gebouw 1,5 meter hoger wordt, niet voor het plaatsen van een luchtbehandelingsinstallatie. Voor zover sprake zou zijn van een overschrijding van de in het Activiteitenbesluit neergelegde geluidsnormen, kunnen eisers om handhaving van deze normen verzoeken aan het bevoegde gezag. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder ter zitting bovendien onweersproken heeft toegelicht dat, dankzij de ommuring van de luchtbehandelinginstallatie, zal worden voldaan aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit.
31. Terzake van de grief aangaande de vermindering van ontsluitingsmogelijkheden merkt de rechtbank op dat dit eveneens om voornoemde reden een aspect is dat niet bij de belangenafweging kan worden betrokken. De ontsluitingsmogelijkheden worden immers niet verminderd door de vrijstelling voor de bouw van een 1,5 meter hoger gebouw. Bovendien heeft verweerder ter zitting medegedeeld dat de ontsluitingsmogelijkheden aan de achterzijde gewaarborgd zullen blijven en dat zekerheidshalve een erfdienstbaarheid zal worden gevestigd. Ten aanzien van de wegonttrekking zal een afzonderlijke procedure worden gevolgd, waarin eisers hun grieven hieromtrent kenbaar kunnen maken. De verdwijning of de kap van bomen kan ook niet in de belangenafweging worden betrokken, omdat dit niet het gevolg is van de verleende vrijstelling. Bovendien zal wellicht nog een kapvergunning en/ of aanlegvergunning worden verleend, in welke procedure eisers hun bezwaren alsdan naar voren kunnen brengen. Wat betreft de verslechtering van luchtkwaliteit overweegt de rechtbank dat in artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer, artikel 15 van de WRO - waarop het onderhavige vrijstellingsbesluit is gebaseerd - niet is opgenomen. Mitsdien behoeft de vrijstelling niet te worden getoetst aan de in de Wet Milieubeheer vervatte luchtkwaliteitseisen. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat gelet op de bezonningsdiagrammen een verschil in hoogte van het bouwwerk van 1,5 meter slechts een verwaarloosbare invloed heeft op de bezonning c.q. schaduwwerking van de omliggende bebouwing.
32. Ook hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd treft geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op het geringe verschil tussen het bouwplan met vrijstelling en de bouwmogelijkheden die rechtstreeks mogelijk zijn op basis van het bestemmingsplan, in redelijkheid kan worden gesteld dat geen sprake is van onaanvaardbare nadelen aan de zijde van eisers. Hun bezwaren zijn met name gericht tegen het bouwplan als geheel. De afwijking van het vigerende bestemmingsplan is slechts marginaal. Ook indien een bouwplan conform de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan zou zijn vergund, zouden de nadelen voor eisers hetzelfde zijn als met het onderhavige bouwplan het geval is.
33. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid zwaarder gewicht had moeten toekennen aan het belang van eisers en minder aan het belang dat is gediend bij realisering van het bouwplan. Verweerder heeft derhalve in redelijkheid vrijstelling kunnen verlenen op grond van artikel 15 van de WRO.
34. Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder de bouwvergunning terecht heeft verleend.
35. Daartoe overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat de weigeringsgronden van artikel 44 van de Ww een limitatief-imperatief karakter hebben. Dit betekent dat de bouwvergunning moet worden geweigerd indien zich ten aanzien van het bouwplan waarop de aanvraag betrekking heeft één of meer van de in het eerste lid genoemde weigeringsgronden voordoen. Voorts betekent dit dat bouwvergunning moet worden verleend indien een weigeringsgrond ontbreekt. Voor een belangenafweging is geen ruimte.
36. Met betrekking tot eisers betoog dat te weinig parkeerplaatsen worden gerealiseerd, overweegt de rechtbank als volgt. Het bouwplan omvat een bruto vloeroppervlakte van 3253,6 m2, hetgeen betekent dat 13 parkeerplaatsen zijn vereist ingevolge artikel 4, lid D, van de planvoorschriften. Ten behoeve van het bouwplan worden 16 parkeerplaatsen gerealiseerd c.q. gereserveerd, waarvan 5 parkeerplaatsen op eigen terrein. Ten behoeve van het bouwplan is tevens een kwalitatief recht op 11 parkeerabonnementen van de gemeentelijke parkeergarage onder het busplein gevestigd. Er wordt derhalve voldaan aan de parkeernorm. Verweerder hoeft, anders dan eisers menen, geen rekening te houden met de 8 parkeerplaatsen die verdwijnen door het bouwplan. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 6 februari 2008, LJN: BI2341, geldt dat bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het in geding zijnde bouwplan. Eisers grief faalt dan ook.
37. Het betoog dat het bestreden besluit ten aanzien van welstand ontoereikend is gemotiveerd, slaagt naar het oordeel van de rechtbank evenmin. Niet in geschil is dat het bouwplan niet voldoet aan de van toepassing zijnde gebiedsgerichte criteria, namelijk het criterium ‘historische woonbebouwing’. Op grond van artikel 2.13 van de Welstandnota, kan, in het geval slechts negatief advies mogelijk is op basis van de gebiedscriteria, terwijl de welstandscommissie van mening is dat het bouwplan van een dusdanige schoonheid is dat het bouwplan moet worden bevorderd, worden geadviseerd van de gebiedsgerichte criteria af te wijken, als de welstandcommissie van mening is dat een positief welstandsadvies moet worden afgegeven op basis van de volgende criteria:
er is sprake van een bouwplan met vernieuwende, nieuwe of oorspronkelijke architectuur;
er is sprake van een bouwplan van een bijzondere kwaliteiten en schoonheid die iets bijzonders toevoegt aan de kwaliteit van de bestaande omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan;
het bouwplan kan gemotiveerd worden vanuit de algemene criteria zoals opgenomen in deze welstandsnota;
de afwijking kan gemotiveerd worden vanuit de in het architectuurbeleid dan wel de nog vast te stellen architectuurnota neergelegde ambities ten aanzien van architectuur.
De welstandscommissie heeft zodanig geadviseerd in haar advies van 3 november 2008. Naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriftencommissie van 6 mei 2009 heeft verweerder opnieuw een advies gevraagd aan de Welstandscommissie. Dit advies is op 15 juni 2009 uitgebracht, waarin de Welstandcommissie heeft toegelicht op welke wijze wordt voldaan aan voornoemde criteria. Op grond van artikel 2.13 van de Welstandsnota is het aan verweerder om het welstandsadvies al dan niet over te nemen. Verweerder heeft het welstandsadvies overgenomen en aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Hiermee heeft verweerder het welstandsadvies tot zijn eigen oordeel gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is het welstandsoordeel van verweerder voldoende gemotiveerd.
38. Het betoog van eisers dat de Welstandscommissie geen rekening heeft gehouden met het beschermd stadsgezicht en de bestaande woonbebouwing, volgt de rechtbank evenmin. In het welstandsadvies van 15 juni 2009 wordt ingegaan op welstandaspecten van het bouwplan ten opzichte van de omgeving. Voorts is naar aanleiding van een eerder welstandsadvies van
9 juli 2008 het bouwplan ook met het oog op de bestaande woonbebouwing aangepast.
39. Nu zich geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 44 van de Ww voordoen, heeft verweerder de bouwvergunning terecht verleend.
40. Ten slottegaat de rechtbank in op eisers betoog dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om proceskosten toe te kennen bij de beslissing op bezwaar.
41. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
42. Een gegrond bezwaar dat niet leidt tot het herroepen van het primaire besluit, echter alleen tot een verbetering van vormfouten of de motivering zoals in het onderhavige geval is gebeurd, geeft geen aanspraak voor een vergoeding. Eisers betoog faalt derhalve.
43. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
44. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en evenmin voor vergoeding van het griffierecht.
45. Ten overvloede, uitsluitend ter informatie aan partijen, merkt de rechtbank op dat met ingang van 31 maart 2010 de Crisis- en herstelwet in werking is getreden. Gelet op artikel 1.1, in samenhang gezien met bijlage II van deze wet, in welke bijlage het ruimtelijke en infrastructurele project ‘Den Bosch spoorzone’ wordt genoemd, is de rechtbank van oordeel dat op onderhavig bouwplan de Crisis- en herstelwet van toepassing is. Dit houdt onder meer in dat indien hoger beroep tegen deze uitspraak wordt ingesteld, partijen ingevolge artikel 1.6 van de Crisis- en herstelwet geen pro forma beroepschrift kunnen indienen en dat ingevolge artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet na afloop van de beroepstermijn geen nieuwe beroepsgronden kunnen worden aangevoerd.
46. Beslist wordt als volgt.
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman als rechter in tegenwoordigheid van mr. E.C.J. Kohl als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2010.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>