ECLI:NL:RBSHE:2011:BP1512

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01-993204-09
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ambtenaar wegens aannemen van steekpenningen en werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 19 januari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een ambtenaar die beschuldigd werd van het aannemen van steekpenningen. De verdachte, geboren in 1968 en werkzaam als afdelingsmanager bij de gemeente Stein, werd verweten dat hij in de periode van 1 juni 2005 tot en met 27 januari 2009 verschillende giften had aangenomen van medewerkers van [bedrijf 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op meerdere momenten geldbedragen en andere voordelen heeft ontvangen, waaronder een kwijtschelding van een schuld van € 5124,64 en contante bedragen van € 2000,-. De rechtbank oordeelde dat deze giften hem werden gedaan met de bedoeling om hem te bewegen in strijd met zijn ambtsplicht te handelen. De dagvaarding werd gedeeltelijk nietig verklaard wegens innerlijke tegenstrijdigheid, maar het merendeel van de tenlastelegging werd bewezen verklaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 138 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uur. Tevens werd de verdachte ontzet uit het recht om een ambt te bekleden voor een periode die de hoofdstraf te boven gaat. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het belang van integriteit binnen de overheid.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM, ZETELEND TE ’s-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/993204-09
Datum uitspraak: 19 januari 2011
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, zetelend te ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [woonplaats] [land], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 juni 2010, 9 december 2010 en 5 januari 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 mei 2010.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
I
hij (als Nederlander) op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of
omstreeks de periode van 01 juni 2005 tot en met 27 januari 2009 te
Voerendaal en/of Stein en/of Meerssen, in elk geval in Nederland en/of te
Maasmechelen en/of te Genk, in elk geval in België als ambtenaar (in de
functie van afdelingshoofd beheer) van de gemeente Voerendaal en/of als
ambtenaar (in de functie als afdelingsmanager Beheer Openbare Ruimten en
Accommodatiebeheer) van de gemeente Stein
(om) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten
- de aanleg van een tuin behorende bij zijn, verdachtes, woning ter waarde van
(ongeveer) 39.724,64 euro en/of
- een lening ter waarde van (ongeveer) 40.000,-- euro en/of
- een bemiddeling ten behoeve van een lening ter waarde van (ongeveer)
40.000,-- euro en/of
- een geldbedrag (kwijtschelding van een schuld) ter waarde van (ongeveer)
5124,64 euro en/of
- meerdere, althans een, contant(e) geldbedrag(en) van (ongeveer) 2000,-- euro
en/of
- een (contant) geldbedrag van 6500,-- euro en/of
- een diner (bij [naam restaurant]),
althans enige gift en/of belofte en/of dienst,
verleend en/of aangeboden en/of gedaan door [medeverdachte 1] (in zijn
hoedanigheid van projectleider of regiomanager bij [bedrijf 1])
en/of [medeverdachte 2] (in zijn hoedanigheid van directeur van [bedrijf 1]) en/of (een) andere medewerker(s) van [bedrijf 1] en/of
(namens) [bedrijf 1]
A. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of
belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om in
strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1)
en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of
belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding
van hetgeen door hem in strijd met zijn plicht in zijn huidige en/of vroegere
bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
B. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om in strijd met zijn plicht in
zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3) en/of
(telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in
strijd met zijn plicht in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of
nagelaten (sub 4)
te weten het (telkens)
- (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van [bedrijf 1]
en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) andere medewerker(s)
van [bedrijf 1] en/of
- verstrekken/delen van geheime en/of vertrouwelijke en/of
interne/gemeentelijke en/of niet-openbare en/of concurrentie gevoelige
informatie aan/met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) andere
medewerker(s) van [bedrijf 1] en/of
- (anders dan om zakelijke redenen) ten gunste van [bedrijf 1]
en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) andere medewerker(s)
van [bedrijf 1] beïnvloeden van besluitvormingsprocedures
(binnen de gemeente Voerendaal en/of gemeente Stein) en/of (een)
(beslissingsbevoegde) collega('s) en/of
- (anders dan om zakelijke redenen) toezeggen van (een) toekomstig(e) werk(en)
en/of opdracht(en) en/of project(en) aan [bedrijf 1] en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) andere medewerker(s) van
[bedrijf 1] en/of
- verstrekken van (een) fictie(f)(ve) werk(en) en/of opdracht(en) en/of (een)
valse werkopdracht(en) aan [bedrijf 1] en/of [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of (een) andere medewerkers(s) van [bedrijf 1];
(artikel 363 Wetboek van Strafrecht)
en/of
II
hij (als Nederlander) op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of
omstreeks de periode van 01 juni 2005 tot en met 27 januari 2009 te Voerendaal
en/of Stein en/of Meerssen, in elk geval in Nederland en/of te Maasmechelen
en/of te Genk, in elk geval in België als ambtenaar (in de functie van
afdelingshoofd beheer) van de gemeente Voerendaal en/of als ambtenaar (in de
functie als afdelingsmanager Beheer Openbare Ruimten en Accommodatiebeheer)
van de gemeente Stein
(om) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten
- de aanleg van een tuin behorende bij zijn, verdachtes, woning ter waarde van
(ongeveer) 39.724,64 euro en/of
- een lening ter waarde van (ongeveer) 40.000,-- euro en/of
- een bemiddeling ten behoeve van een lening ter waarde van (ongeveer)
40.000,-- euro en/of
- een geldbedrag (kwijtschelding van een schuld) ter waarde van (ongeveer)
5124,64 euro en/of
- meerdere, althans een, contant(e) geldbedrag(en) van (ongeveer) 2000,-- euro
en/of
- een (contant) geldbedrag van 6500,-- euro en/of
- een diner (bij [naam restaurant]),
althans enige gift en/of belofte en/of dienst,
verleend en/of aangeboden en/of gedaan door [medeverdachte 1] (in zijn
hoedanigheid van projectleider of regiomanager bij [bedrijf 1])
en/of [medeverdachte 2] (in zijn hoedanigheid van directeur van [bedrijf 1]) en/of (een) andere medewerker(s) van [bedrijf 1] en/of (namens) [bedrijf 1]
A. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of
belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om,
zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets
te doen of na te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of
belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding
van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen,
in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
B. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, zonder daardoor in strijd
met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten
(sub 3) en/of
(telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte,
zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4)
te weten het (telkens)
- (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van [bedrijf 1]
en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) andere medewerker(s)
van [bedrijf 1] en/of
- (anders dan om zakelijke redenen) verstrekken/delen van
interne/gemeentelijke informatie aan/met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
en/of (een) andere medewerker(s) van [bedrijf 1] en/of
- (anders dan om zakelijke redenen) ten gunste van [bedrijf 1]
en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) andere medewerker(s)
van [bedrijf 1] beïnvloeden van besluitvormingsprocedures
(binnen de gemeente Voerendaal en/of gemeente Stein) en/of (een)
(beslissingsbevoegde) collega('s) en/of
- (anders dan om zakelijke redenen) toezeggen van (een) toekomstig(e) werk(en)
en/of opdracht(en) en/of project(en) aan [bedrijf 1] en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) andere medewerker(s) van
[bedrijf 1];
(artikel 362 Wetboek van Strafrecht)
De geldigheid van de dagvaarding:
De rechtbank overweegt ambtshalve als volgt.
In de tenlastelegging onder II wordt aan verdachte verweten dat hij zich als ambtenaar heeft
laten omkopen, waarbij het oogmerk van de omkoper gericht was op handelingen van
verdachte die niet in strijd zijn met zijn ambtsplicht. In de tenlastelegging zijn de door de
omkoper beoogde handelingen van verdachte vervolgens nader uitgewerkt. Naar het oordeel
van de rechtbank leveren de in deze nadere uitwerking omschreven feitelijke gedragingen
echter steeds strijd met de ambtsplicht op. Met name de zinsnede 'anders dan om zakelijke
redenen' impliceert naar het oordeel van de rechtbank steeds een handelen van de ambtenaar
(in casu verdachte) dat in strijd is met de op hem rustende plicht om belanghebbenden op
gelijke voet en zonder onderscheid te behandelen. Dit maakt de
tenlastelegging onder II innerlijk tegenstrijdig. Het is immers onmogelijk om beoogd
handelen dat niet in strijd is met de ambtsplicht nader te omschrijven door middel van
feitelijke gedragingen die per definitie hiermee wél in strijd zijn. Gelet op het vorenstaande
verklaart de rechtbank de dagvaarding nietig voor zover het betreft het onder 11
tenlastegelegde.
Voor het overige voldoet de dagvaarding aan alle wettelijke eisen en is derhalve geldig.
De overige formele voorvragen.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie
kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor
schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat verdachte diverse giften, zoals omschreven in de
tenlastelegging onder I heeft gevraagd dan wel ontvangen van [medeverdachte 1] in zijn
hoedanigheid van regiodirecteur van [bedrijf 1] en van [medeverdachte 2], directeur van deze vennootschap.
De officier van justitie acht bewezen dat de giften aan verdachte zijn gedaan met het oogmerk verdachte te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten (omkoping). Verdachte heeft de giften aangenomen, wetende dat deze aan hem
werden gedaan met het bovenomschreven oogmerk. De officier van justitie acht dan ook het
onder I tenlastegelegde bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe stelt zich op het standpunt dat waar het gaat om een (uitgestelde) betaling
voor de tuin, het vragen om een lening van € 40.000,-, het vragen van giften of leningen van € 2000,- respectievelijk € 6500,- verdachte dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het vragen om gunsten is de raadsvrouwe van mening dat er pas sprake kan zijn van een strafbaar feit als [bedrijf 1] hierop zou zijn ingegaan. Waar dit niet het geval is, zou volgens de raadsvrouwe kunnen worden gesproken van een mislukte poging tot passieve omkoping.
Voor het overige is er geen sprake van weten in de zin dat verdachte moet hebben
begrepen wat de bedoeling was en uit het dossier blijkt niet welke reactie zou zijn gevolgd
op die bedoelingen zijdens de aanbieder.
De raadsvrouwe meent dat bewezen kan worden het ruilen van werk tegen een lening van
€ 2000,- respectievelijk het uitschrijven of toezeggen van werkjes hiervoor.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt reeds aanstonds dat zij het standpunt van de raadsvrouwe, dat het
vragen van een gunst/gift moet worden beschouwd als een poging tot passieve omkoping
(en bij mislukking als een mislukte poging hiertoe), niet onderschrijft. Voor de motivering
van haar standpunt volstaat de rechtbank met een verwijzing naar artikel 363, eerste lid, sub
3 van het Wetboek van Strafrecht, waarin het vragen van (onder meer) een gift als een
(voltooid) strafbaar feit wordt aangemerkt.
De rechtbank beziet vervolgens aan de hand van de volgende vragen of het tenlastegelegde,
voor zover hierboven niet nietig verklaard, wettig en overtuigend bewezen is.
I. Had verdachte ten tijde van het tenlastegelegde de hoedanigheid van ambtenaar?
2. Is sprake van een gift gedaan door [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] of een andere
medewerker van [bedrijf 1] aan verdachte?
3. Is sprake van het vragen van een gift door verdachte aan [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] of een andere
medewerker van [bedrijf 1]?
4. Had deze gift ten doel verdachte te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te
laten?
5. Had verdachte hiervan wetenschap of had hij dit redelijkerwijs moeten vermoeden?
6. Strekte het doel van de gift zich ook uit tot het bewegen van verdachte om in strijd met
zijn ambtsplicht te handelen en had verdachte ook hiervan wetenschap of een redelijk
vermoeden?
Ad I: Had verdachte ten tijde van het tenlastegelegde de hoedanigheid van ambtenaar?
Uit het dossier en de door verdachte ter zitting afgelegde verklaring blijkt dat hij gedurende
de tenlastegelegde periode werkzaam was als ambtenaar bij de gemeente Voerendaal
respectievelijk Stein.
Ad 2: Is sprake van een gift gedaan door [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] of een andere medewerker van [bedrijf 1] aan verdachte?
De aanleg van een tuin behorende bij verdachtes woning.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat van de kant van [bedrijf 1] tijdens een bespreking in het voorjaar van 2005 met verdachte over werk aan de Karstraat te
Voerendaal, aan verdachte is aangeboden de tuin voor zijn nieuwe nog te bouwen huis in
België aan te leggen. Verdachte heeft dit aanbod geaccepteerd want in december 2005 heeft
hij aan [bedrijf 1] opdracht gegeven deze tuin te ontwerpen en aan te leggen. De vraag rijst of dit laatste (in december 2005) moet worden aangemerkt als het aanvaarden van een gift als bedoeld in artikel 363 Sr. Een bevestigend antwoord dient te volgen als kan worden bewezen dat verdachte hierdoor een voordeel heeft verworven. Gebleken is - zij het pas nadat bij de gemeente Voerendaal een verdenking was gerezen van mogelijke corruptie van verdachte in verband met de aanleg van zijn tuin - dat verdachte voor de tuin een bedrag van circa € 35.000,- heeft overgemaakt naar [bedrijf 1]. In zoverre blijkt niet van een voordeel voor verdachte.
Dit zou anders zijn als het gaat om een achteraf opgezette (schijn)constructie, louter om het
te doen voorkomen alsof het steeds de bedoeling is geweest dat er voor de tuin betaald zou
moeten worden. Dit is echter niet gebleken.
Dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] er steeds van uit zijn gegaan dat er betaald zou moeten worden, kan blijken uit het feit dat men een en andermaal heeft geprobeerd het restant van de schuld ad € 5124,64 van verdachte te ontvangen. Het dossier bevat geen weergaves van opgenomen telefoongesprekken waaruit duidelijk blijkt dat het nooit de bedoeling is geweest dat
verdachte voor de aanleg van de tuin zou moeten betalen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verklaren dat door hen nooit is beoogd dat verdachte de tuin gratis zou krijgen.
Facturering achteraf kan in de context van de verhouding tussen [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en verdachte weliswaar vragen oproepen, maar vormt op zich onvoldoende bewijs voor het standpunt dat het hier een schijnconstructie betrof.
De verklaring van verdachtes echtgenote waarin zij aangeeft dat zij vermoedde dat de tuin
een cadeau was van [bedrijf 1] is louter op haar eigen gevoelen gebaseerd.
Hiermee loopt ook niet in de pas haar verklaring dat zij met [medeverdachte 2] heeft gesproken, die aangaf dat er nog € 5000,- openstond van de rekening van de tuin en dat de rest zou zijn betaald.
Naar het oordeel van de rechtbank is er derhalve onvoldoende bewijs voor de stelling dat de
aanleg van de tuin voor verdachte een gift van [bedrijf 1] is geweest.
Dit betekent dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem achter het eerste
gedachtestreepje is ten laste gelegd.
De kwijtschelding van een schuld
Ten aanzien van de kwijtschelding van een schuld ten bedrage van € 5124,64 heeft de
raadsvouwe van verdachte zich kennelijk op het standpunt gesteld dat het hier geen gift
betreft, maar een kwijtschelding van een resterend deel van de schuld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verdachte heeft in zijn verhoren aangegeven dat [bedrijf 1] hem een bedrag van ongeveer € 5000,- heeft kwijtgescholden (zie bijvoorbeeld p. 021202), wat verband zou houden met het feit dat hij niet content was met de kwaliteit van de aangelegde tuin.
[medeverdachte 1] heeft onder meer verklaard dat een nog te betalen bedrag van 4 à 5000 euro is afgeschreven omdat verdachte niet tevreden was met de kwaliteit van de aangelegde tuin (p. 021348 en 021357).
[getuige 1] geeft aan dat de administratie van [bedrijf 1] alle moeite
heeft gedaan de restschuld te innen, maar dat dit niet is gelukt. Toen heeft [medeverdachte 2] op een gegeven moment beslist dat de schuld af(weg)geboekt moest worden (p. 021397). Dit laatste wordt bevestigd door de verklaring van [medeverdachte 2], waar deze zegt dat ze na intern overleg de openstaande vordering van € 4300,- als oninbaar hebben afgeboekt
(p. 021319). Dit is uiteindelijk op 3 september 2008 gebeurd.
Naar de mening van de rechtbank is het vanuit zakelijk oogpunt bezien ongebruikelijk dat een vordering van een dergelijke omvang zonder aanwending van de hiervoor geëigende rechtsmiddelen wordt prijsgegeven. Dat blijkt ook wel uit de uitlating van [medeverdachte 2] in een op 23 mei 2008 met verdachte gevoerd telefoongesprek (p. 020683) dat er nog een schuld openstaat van € 5000,-, waarmee hij kennelijk wilde aangeven dat deze schuld nog voldaan moest worden. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat de schuld is kwijtgescholden omdat deze niet geïnd zou kunnen worden en evenmin dat de schuld is kwijtgescholden als tegemoetkoming voor de mogelijke schade van een niet goed aangelegde tuin.
Gelet op het vorenstaande merkt de rechtbank het bedrag van € 5124,64 aan als gift gedaan
door [medeverdachte 2] aan verdachte.
Een diner bij [naam restaurant]
Verdachte is met zijn echtgenote gaan eten bij [naam restaurant]. Hij heeft op 29
januari 2009 tegenover de rijksrecherche verklaard dat de rekening hiervoor € 100,- bedroeg
en dat hij deze aan [medeverdachte 2] heeft gegeven, die hem dit bedrag contant terug heeft
gegeven. Er is derhalve sprake van een voordeel voor verdachte en derhalve van een gift van [medeverdachte 2] aan verdachte.
Ad 4: Hadden deze giften ten doel verdachte te bewegen in zijn bediening iets te doen of na
te laten?
Ad 5: Had verdachte hiervan wetenschap of had hij dit redelijkerwijs moeten vermoeden?
Het diner bij [naam restaurant]
De rechtbank heeft op grond van de beschikbare gegevens niet de overtuiging gekregen dat
het de bedoeling van [medeverdachte 2] was verdachte met het diner te bewegen als ambtenaar van
de gemeente Voerendaal iets te doen of na te laten. Ware dit anders, dan zou de rechtbank niet overtuigend bewezen hebben geacht dat verdachte dit wist dan wel had moeten vermoeden.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve van dit deel van de tenlastelegging vrij.
Een geldbedrag (kwijtschelding schuld) van € 5124,64
Dat aan de kwijtschelding door [medeverdachte 2] het oogmerk ten grondslag lag verdachte te
bewegen hem in zijn bediening iets te laten doen en dat verdachte zich hiervan bewust was, valt onder meer af te leiden uit de telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 2] d.d. 22 en 23 mei 2008 (p. 020681 tot en met 020683). Met name kan dit worden geconstateerd op grond van de passages, waar verdachte zegt “.... .ik zou de tuin terug krijgen op basis van allerlei opdrachten ...... in nu ... en in het verleden ... en in de toekomst, respectievelijk ... ik heb je toegezegd je krijgt werk in Stein ....”. [medeverdachte 2] antwoordt hierop “Dan zou het zo moeten zijn dat we dan in het kader van die aanbesteding, als we die al zouden aannemen, dat er dan in welke verrekening dan ook, bedragen waar we het over gehad hebben, dan onze kant zouden uitkomen….. dan probeer maar even wat tijd te rekken, dan moet je me even wat meer tijd geven, ik kan dat niet binnen een half uur…”.
Een ander oogmerk valt ook niet in te zien omdat het onrealistisch is te
veronderstellen dat [medeverdachte 2] een dergelijke vordering zo maar prijs zou geven. Dat de kwijtschelding een soort vergoeding zou zijn voor afgeleverd ondermaats werk, blijkt nergens uit.
Ad 6: Strekte het doel van de gift zich ook uit tot het bewegen van verdachte om in strijd met zijn ambtsplicht te handelen en had verdachte ook hiervan wetenschap of een redelijk
vermoeden?
De rechtbank verwijst in dit verband naar de hierboven aangehaalde passages, welke voor zich spreken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hier gehandeld in strijd met zijn plicht
door het anders dan om zakelijke redenen toezeggen van toekomstige werken of opdrachten of projecten aan [medeverdachte 2].
Ad 2: Is sprake van een gift gedaan door [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] of een andere medewerker van [bedrijf 1] aan verdachte?
Contante geldbedragen van ongeveer € 2000,-
Verdachte heeft tegenover de rijksrecherche en ter terechtzitting verklaard dat hij in maart
2008 een bedrag van € 2000,- in ontvangst heeft genomen van [bedrijf 1]. Dit bedrag zou hem zijn geleend door [medeverdachte 2] zonder dat hieraan leningsvoorwaarden werden verbonden. Verdachte had dit geld nodig om te kunnen voldoen aan een bestaande rentebetalingsverplichting (p. 021036 e.v.).
Naar de mening van de rechtbank wijzen de omstandigheden waaronder het geld is ontvangen niet op het verstrekken van een geldlening. Aan de lening zijn geen voorwaarden verbonden. Het geld is feitelijk ook niet teruggevraagd van verdachte en evenmin blijkt dat het is terugbetaald door verdachte.
Gelet op het vorenstaande beschouwt de rechtbank dit bedrag van € 2000,- als een gift,
gedaan door [medeverdachte 2] aan verdachte.
Het vorenstaande geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor het bedrag van € 2000,-dat verdachte in september 2008 van [medeverdachte 1] heeft ontvangen. Verdachte ontkent weliswaar
dat hij dit bedrag heeft gekregen, maar de rechtbank acht dit niet geloofwaardig. Uit een
door verdachte op 17 september 2008 aan [medeverdachte 1] gestuurd sms-bericht blijkt
namelijk dat verdachte vraagt of [medeverdachte 1] intussen iets klaar kan leggen, zodat hij kan blijven
adem halen.
Volgens [medeverdachte 1] ging het hier om een bedrag van € 2000,- dat hij aan verdachte
heeft betaald. [medeverdachte 1] verklaart op 24 februari 2009 dat hij dit wellicht niet had moeten doen
en dat hij het geld zonder kwitantie heeft gegeven en er verder niets mee heeft gedaan. Hij
vond de situatie erg sneu voor verdachte (p. 021355).
Naar het oordeel van de rechtbank dient derhalve ook hier te worden gesproken van een gift
aan verdachte.
Ad 4: Hadden deze giften ten doel verdachte te bewegen in zijn bediening iets te doen of na
te laten?
Verdachte bekleedde binnen de gemeente Stein een positie waarin hij direct betrokken was
bij het uitgeven van (toekomstige) werkzaamheden/opdrachten van de gemeente Stein op het gebied van de wegenbouw. Hij was budgetbeheerder en bezat vanuit zijn positie veel informatie. Hij kon zelfstandig opdrachten verstrekken. [medeverdachte 1] had ten tijde hier van belang geregeld zakelijk contact met verdachte en wist dus wat verdachte voor [bedrijf 1] betekende en in de toekomst zou kunnen betekenen. Ook [medeverdachte 2] wist hiervan. Om deze redenen en de omstandigheid dat ten aanzien van het terugbetalen van de verstrekte gelden niets is vastgelegd, acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de giften hebben gedaan met de bedoeling verdachte te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten.
Ad 5 en 6: Had verdachte hiervan wetenschap of had hij dit redelijkerwijs moeten vermoeden?
Strekte het doel van de gift zich ook uit tot het bewegen van verdachte om in strijd met
zijn ambtsplicht te handelen en had verdachte ook hiervan wetenschap of een redelijk
vermoeden?
Gelet op de hierboven onder 2 en 3 geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel
dat verdachte op het moment dat hij de contante geldbedragen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ontving, moet hebben beseft dat hij deze niet zomaar kreeg. Ten aanzien van de betaling aan verdachte in maart 2008 heeft verdachte erkend dat hij € 2000,- heeft ontvangen in ruil voor (in dit geval gefingeerde) opdrachten van de gemeente Stein. Verdachte heeft dit op 28 januari 2009 verklaard bij de rijksrecherche (p. 021037).
T.a.v. de € 2000,- die hem in september 2008 zijn overhandigd, heeft verdachte naar het
oordeel van de rechtbank met het aannemen van dit geldbedrag ten minste de aanmerkelijke
kans aanvaard dat dit bedrag hem werd gegeven met de bedoeling hem te bewegen in zijn
bediening iets te doen of na te laten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte
wetenschap (in de vorm van voorwaardelijk opzet) had met betrekking tot het doel van deze
gift.
Dat verdachte wist dat hij deze giften kreeg met de bedoeling dat hij in strijd met zijn ambtsplicht iets voor [bedrijf 1] zou doen, is naar het oordeel van de rechtbank een logisch gevolg van de tussen verdachte en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gegroeide relatie, welke een houding als ‘voor wat hoort wat’ impliceerde en wat ook wordt bevestigd door hetgeen in de praktijk is geschied.
Ad 3: Is sprake van het vragen van een gift door verdachte aan [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] of een
andere medewerker van [bedrijf 1]?
Een lening ter waarde van ongeveer € 40.000,-, een bemiddeling t.b.v. een lening ter
waarde van ongeveer € 40.000,- en een contant geldbedrag van € 6500,-, welke door
verdachte zijn gevraagd.
Op grond van het dossier kan als feitelijk vaststaande worden aangenomen dat verdachte op
23 mei 2008 aan [medeverdachte 2] heeft gevraagd of hij hem behulpzaam wil zijn door hem een
bedrag van € 40.000,- te verstrekken (p. 020683). Verdachte had dit geld nodig om zijn
lening bij de ING-bank af te kunnen lossen.
[medeverdachte 2] is hiertoe niet bereid/in staat, wat verdachte aanleiding geeft werkzaamheden – ook concrete - ten behoeve van de gemeente Stein voor [bedrijf 1] in het vooruitzicht te stellen, zoals hij (naar eigen zeggen) al eerder heeft toegezegd.
Ook is door verdachte op 27 februari 2008 aan [medeverdachte 2] gevraagd of hij de mogelijkheid
wilde bezien deze lening bij een bedrijf onder te brengen, zodat de lening niet meer bij BKR
of in België zichtbaar was (p. 021035).
Tenslotte neemt de rechtbank - ondanks verdachtes aanvankelijke ontkenning - aan dat verdachte aan [medeverdachte 1] heeft gevraagd om een bedrag van € 6500,- in verband met onder meer zijn financiële positie als gevolg van zijn echtscheiding. [medeverdachte 1] verklaart namelijk op 24 februari 2009 bij de Rijksrecherche (p. 021356) onder meer dat verdachte hem om een dergelijk bedrag heeft gevraagd in verband met de overname van het huis van zijn vrouw tengevolge van de echtscheiding. Hij heeft hem dit bedrag overigens niet gegeven.
Ter terechtzitting heeft verdachte toegegeven dat hij € 6500,- aan [medeverdachte 1] heeft gevraagd.
Gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting en vorenstaande verklaring van [medeverdachte 1], acht de rechtbank bewezen dat verdachte een bedrag van € 6500,- heeft gevraagd.
De onder dit hoofdje genoemde bedragen en bemiddeling daartoe merkt de rechtbank derhalve aan als het vragen van giften door verdachte aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
Ad 4: Had deze gift ten doel verdachte te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te
laten?
Evenals bij het doen van giften door [bedrijf 1] kan hier, met betrekking tot het vragen van giften, door verdachte aan [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] worden overwogen dat verdachte binnen de gemeente Stein een positie bekleedde waarin hij direct betrokken was bij het uitgeven van (toekomstige) werkzaamheden/opdrachten van de gemeente Stein. Verdachte had ten tijde hier van belang geregeld zakelijk contact met [medeverdachte 1] en hij wist dus wat hij voor [bedrijf 1] betekende en in de toekomst zou kunnen betekenen. Meer concreet heeft hij hun het verkrijgen van werk in de nabije toekomst toegezegd. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte de giften heeft gevraagd, in het bewustzijn dat ingeval hem deze giften zouden worden gedaan, dit zou geschieden met de bedoeling hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten. Dat [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] geen gevolg hebben gegeven aan het gevraagde doet hieraan niet af.
Ad 6: Strekte het doel van de gift zich ook uit tot het bewegen van verdachte om in strijd
met zijn ambtsplicht te handelen en had verdachte ook hiervan wetenschap of een redelijk
vermoeden?
Verdachte heeft op 2 maart 2009 tegenover de rijksrecherche aangegeven dat hij in ruil voor
(fictieve) opdrachten € 2000,- heeft ontvangen van [medeverdachte 2] (p. 021515). Uit een op 23 mei 2008 getapt telefoongesprek tussen verdachte en [medeverdachte 2] (p. 020737) blijkt dat verdachte aan [medeverdachte 2] € 40.000,- heeft gevraagd en in dit verband werkzaamheden in het vooruitzicht stelt, waarbij hij aangeeft dat hij projecten kan leiden en draaien zoals hij ze hebben wil. Als voorbeeld noemt hij onder andere dat er in oktober 2008 een grote aanbesteding komt in Kerensheide van € 5.000.000,-. [medeverdachte 2] geeft vervolgens onder meer aan dat het dan zo zou moeten zijn, dat in het kader van die aanbesteding, als zij die zouden aannemen, in welke verrekening dan ook, bedragen waar hij en verdachte het over gehad hebben, hun kant zouden moeten uitkomen. Verdachte zegt dan, ja die gaan jullie dan gewoon in meerwerk brengen of wat dan ook. Dat wordt gewoon verrekend dan. En dan zorgen we dat daar een goede toezichthouder opzit die dat meedoet en dan is het verhaal goed. Dit ontlokt [medeverdachte 2] de reactie dat verdachte dan maar even wat tijd moet zien te rekken opdat [medeverdachte 2] de gelegenheid te baat kan nemen om te zien wat hij eventueel kan doen.
Uit (onder meer) het vorenstaande blijkt dat verdachte op meerdere tijdstippen [bedrijf 1] heeft begunstigd dan wel heeft willen begunstigen ten opzichte van andere bedrijven.
Hierdoor heeft hij in strijd gehandeld met de op hem rustende plicht belanghebbenden op
gelijke voet en zonder onderscheid te behandelen.
Hierboven is een tweetal situaties genoemd die in concreto het (willen) bevoordelen van
[bedrijf 1] door verdachte aantonen. De rechtbank vat de hieruit blijkende handelwijze van verdachte aldus op, dat hij zich actief gaat inzetten om het besluitvormingsproces in voor [bedrijf 1] gunstige zin te beïnvloeden. De reactie van [medeverdachte 2] - het krijgen van meer tijd om te bezien wat hij voor verdachte kan betekenen - wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat [medeverdachte 2] de bedoeling had verdachte te bewegen te handelen in strijd met zijn plicht, te weten het anders dan om zakelijke redenen begunstigen van [bedrijf 1], in de tenlastelegging genoemd onder het eerste gedachtestreepje en dat verdachte hiervan wist en dat hij ook bereid was hieraan zijn medewerking te verlenen.
Gezien het feit dat een direct verband tussen de afzonderlijke giften en bepaalde concrete 'tegenprestaties' vaak niet is vast te stellen, acht de rechtbank niet bewezen dat het oogmerk van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op het moment dat de giften werden gedaan al specifiek gericht was op de in de tenlastelegging onder de tweede en volgende gedachtestreepjes genoemde feitelijke handelingen.
Conclusie met betrekking tot het bewijs:
Gelet op al het vorenstaande acht de rechtbank het onder I tenlastegelegde wettig en
overtuigend bewezen als volgt.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de
bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
I
in de periode van 0l januari 2008 tot en met 27 januari 2009 te Stein of Meerssen, als
ambtenaar in de functie van afdelingsmanager Beheer Openbare Ruimten en
Accommodatiebeheer van de gemeente Stein
giften,
te weten
- een geldbedrag (kwijtschelding van een schuld) ter waarde van (ongeveer)5124,64 euro en
- contante geldbedragen van ongeveer 2000,-- euro
gedaan door [medeverdachte 1] in zijn hoedanigheid van projectleider of regio manager bij
[bedrijf 1] en/of [medeverdachte 2] in zijn hoedanigheid van directeur van [bedrijf 1]
A. heeft aangenomen
terwijl hij, verdachte,
telkens wist dat deze giften hem werden gedaan teneinde hem te bewegen om in
strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen
en
giften,
te weten
- een lening ter waarde van (ongeveer) 40.000,-- euro en
- een bemiddeling ten behoeve van een lening ter waarde van (ongeveer)40.000,-- euro en
- een contant geldbedrag van 6500,-- euro
B. heeft gevraagd aan [medeverdachte 1] in zijn hoedanigheid van projectleider of regiomanager bij [bedrijf 1] en/of [medeverdachte 2] in zijn hoedanigheid van directeur van [bedrijf 1]
teneinde hem te bewegen om in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen
te weten het
- anders dan om zakelijke redenen begunstigen van [bedrijf 1]
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het
oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de
verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is
verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist:
- een gevangenisstraf van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 138 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- een werkstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis;
- ontzetting uit het recht om een ambt te bekleden voor een duur die de hoofdstraf 2 jaar te boven gaat.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in
artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de
rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit
het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van
verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank acht zeer kwalijk dat verdachte uit eigen financieel gewin meermalen giften heeft aangenomen, terwijl hij wist dat die giften werden gedaan met de bedoeling dat hij de gever(s) zou begunstigen. Er is dan sprake van het aannemen van steekpenningen c.q. corruptie.
Het aannemen van steekpenningen door ambtenaren is een ernstig delict. Het bevoordelen van [bedrijf 1] heeft andere aannemers benadeeld en de overheid geld gekost door het uitschakelen van normale concurrentie. Integriteit van ambtenaren behoort tot de fundamenten van de rechtsstaat. Het maatschappelijk belang van een onkreukbare overheid is groot. De leden van de samenleving moeten er zonder meer op kunnen vertrouwen dat ambtenaren hun positie niet misbruiken ten behoeve van hun privébelang. Verdachte heeft dat vertrouwen beschaamd.
Tegen ambtenaren die opzettelijk en voor eigen gewin het vertrouwen in de overheid schaden, moet dan ook doeltreffend en passend strafrechtelijk worden opgetreden.
Ter zitting heeft de verdachte getoond dat hij niet in alle opzichten inziet dat/hoe laakbaar hij heeft gehandeld. Dat de reputatie van verdachte door de ontdekking van zijn handelen is geschaad was voorzienbaar en is geen reden de straf te matigen.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheid die tot matiging van de straf heeft geleid:
- dat verdachte gedurende langere tijd in onzekerheid heeft verkeerd over de afloop van de zaak. Gedurende die tijd heeft hij onder druk van de strafvervolging moeten leven.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden
volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf
welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen
dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde
van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een
strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van
het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door
invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen
van een strafbaar feit tegengaan.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 29, 57, 363 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart de dagvaarding nietig, voor zover het betreft het onder II tenlastegelegde.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor
bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
als ambtenaar een gift aannemen wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde
hem te bewegen, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen,
meermalen gepleegd
en
als ambtenaar een gift vragen teneinde hem te bewegen, in strijd met zijn plicht, in zijn
bediening iets te doen, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek
van Strafrecht waarvan 138 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Ontzetting uit het recht om een ambt te bekleden in rijks,- provinciaal- of gemeentelijk
verband dan wel in enige andere organisatie met overheidsstatus, voor een duur die de
hoofdstraf 2 jaar te boven gaat.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden,
welke voorlopige hechtenis reeds op 10 maart 2009 is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H. Renneberg, voorzitter,
mr. S.J.O. de Vries en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Etteger-Lubbers en mr. C.A.M. Cox-Wentholt, griffiers,
en is uitgesproken op 19 januari 2011.