RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH,
Sector Kanton, locatie 's-Hertogenbosch
Parketnummer 01/740180-10
Uitspraak d.d. 24 januari 2011
[verdachte],
geboren op [datum] te [plaats],
wonende te [adres]
Bijgestaan door gemachtigde drs. P.J. van Zuidam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 mei 2010, 14 juni 2010 en 10 januari 2011. Bij de onderzoeken ter terechtzitting waren tevens aanwezig [Y], de leerplichtambtenaar van de gemeente [H], vergezeld door mevrouw de Bruin, juridisch adviseur.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie zoals toegelicht in een op schrift gesteld requisitoir en van hetgeen door de gemachtigde van verdachte en door de verdachte naar voren is gebracht, waarbij de gemachtigde van verdachte heeft overgelegd een tweetal pleitnota's. De kantonrechter heeft tevens kennisgenomen van de in de processen-verbaal van terechtzittingen aangeduide dossierstukken.
De verdachte is door de officier van justitie, na wijziging van haar oorspronkelijke eis, ten laste gelegd
dat hij
1. Op enig(e) tijdstip(pen) in de periode van 12 januari 2009 tot en met 14 april 2009 te [H], althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, terwijl hij het gezag uitoefende over de jongere [P], geboren op [datum], althans terwijl hij met de feitelijke verzorging van die jongere is belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school is ingeschreven in de zin van artikel van meergenoemde wet;
2. Op enig(e) tijdstip(pen) in de periode van 1 maart 2009 tot en met 14 april 2009 te [H], althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, terwijl hij het gezag uitoefende over de jongere [T], geboren op [datum], althans terwijl hij met de feitelijke verzorging van die jongere is belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig van de leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school is ingeschreven in de zin van artikel van meergenoemde wet.
De officier van justitie, mr. K. Gerritsen, heeft per ouder gevorderd een geldboete van € 1500,= subsidiair 30 dagen hechtenis als de geldboete niet wordt betaald.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat hijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn tot schorsing van de vervolging.
Met betrekking tot het primaire verweer van verdachte dat de kantonrechter onbevoegd zou zijn en het Openbaar Ministerie (hierna: 'OM') niet-ontvankelijk overweegt de kantonrechter als volgt.
Volgens de gemachtigde van de verdachte geldt de Leerplichtwet 1969 voor jongeren die hetzij feitelijk hetzij administratief volgens de administratie van een Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) in Nederland wonen of verblijven. Omdat de beide kinderen van verdachte gedurende hun verblijf in het buitenland geen formeel en geen feitelijk verblijf hadden in Nederland, is de kantonrechter niet bevoegd en kan deze het Openbaar Ministerie niet ontvangen in de vervolging.
De beide kinderen van verdachte stonden in de periode van circa drie maanden waarop het proces-verbaal van de leerplichtambtenaar betrekking heeft, niet ingeschreven bij enige school of instelling in de zin van artikel 1 van de Leerplichtwet 1969. Voordien en nadien stonden zij ingeschreven bij de basisschool [X] te [H]. De ouders hebben tevens hun beide kinderen gedurende voornoemde periode van circa drie maanden uit de GBA laten uitschrijven. Blijkens het proces-verbaal heeft verdachte op het bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente [H] ingediende aangifteformulier 'vertrek naar buitenland' ingevuld, alsmede dat beide ouders achterblijven op het oude adres te [H] en dat hun kinderen van op dat moment 4 en 6 jaar oud per 12 januari 2009 naar een nieuw adres te Nieuw Zeeland verhuizen. De ouders gingen emigreren naar Nieuw Zeeland en zij zouden wat later dan de kinderen vertrekken. Volgens de basisschool [X] heeft de moeder van beide kinderen medio 2008 bij de school gevraagd naar de mogelijkheden om voor een wereldreis verlof te krijgen waarop de school heeft aangegeven dat dit niet mogelijk was. Volgens de pleitaantekeningen van de gemachtigde van de ouders heeft het gezin met name verbleven in een gehuurde camper en had het gezin in die periode geen vaste woon- of verblijfplaats.
Blijkens haar proces-verbaal heeft de leerplichtambtenaar zich op het standpunt gesteld aan de ouders/verzorgenden van beide kinderen geen vrijstelling van geregeld schoolbezoek te hebben verleend voor het maken van een wereldreis. De leerplichtambtenaar heeft aan de ouders aangegeven dat een beroep op vrijstelling van inschrijving op een school voor verblijf in het buitenland van leerplichtige kinderen alleen volgens artikel 5 sub c juncto artikel 9 Leerplichtwet kan worden gedaan en de ouders daartoe concreet de in voormeld artikel bedoelde bewijsstukken moeten overleggen. De ouders hebben daarop verklaard dat zij niet op de hoogte waren dat zij een beroep op vrijstelling van inschrijving bij de leerplichtambtenaar moest doen. Zij gingen er van uit dat de uitschrijvingen van de kinderen uit het GBA [H] en uit de basisschool [X] voldeden. De leerplichtambtenaar heeft vervolgens te kennen gegeven dat als de ouders/verzorgers voor 1 oktober 2009 geen bewijsstukken kunnen overleggen de leerplichtambtenaar het verblijf in het buitenland van de beide kinderen als ongeoorloofd verzuim aanmerkt en beide ouders/verzorgers zou oproepen voor het opmaken van een proces-verbaal wegens relatief verzuim.
De ouders hebben naar de kern zich op het standpunt gesteld dat de Leerplichtwet bij uitschrijving van hun kinderen uit de Gemeentelijke Basis Administratie niet van toepassing is, alsook hebben zij verwezen naar de passage in de 'Handleiding Strafrechtelijke aanpak schoolverzuim' versie 15, bijlage 1, paragraaf 7, opgesteld door het OM in overleg met de vereniging van leerplichtambtenaren, waarin aangegeven dat in geval van uitschrijving vervolging geen zin heeft en er geen proces-verbaal behoeft te worden opgemaakt.
De kantonrechter deelt het standpunt van het OM dat de kinderen van beide ouders, ook al waren de kinderen niet ingeschreven in het GBA, onder de Nederlandse Leerplichtwet vallen en de ouders op grond van artikel 2 Leerplichtwet volgens de voorwaarden van die wet verplicht waren om hun kinderen in te schrijven bij een school. De kantonrechter is van oordeel dat de Leerplichtwet 1969 als uitgangspunt heeft dat die wet gelding heeft voor alle kinderen die in Nederland woon- of verblijfplaats hebben. Nergens blijkt uit de wet dat de verplichting voor ouders ex artikel 2 Leerplichtwet om er voor zorg te dragen dat hun minderjarige kinderen naar school gaan alleen zou gelden voor kinderen die in het GBA zijn ingeschreven.
Inschrijving van een kind in het GBA kan hoogstens aangemerkt worden als een aanwijzing voor de woon- of verblijfplaats van een kind, maar, zoals de officier van justitie heeft gesteld, is een inschrijving in het GBA in deze alleen aan te merken als een registratie, maar kan de feitelijke situatie best anders zijn. De officier van justitie heeft er op gewezen dat van meet af aan het streven van het gezin was om voor drie maanden op wereldreis te gaan en daarna weer naar Nederland terug te keren, dat het gezin niet is geëmigreerd, dat het gezin slechts tijdelijk buiten Nederland heeft verbleven en de woonplaats van de kinderen feitelijk in Nederland was, terwijl bovendien beide ouders gedurende de drie maanden wel in het GBA waren ingeschreven.
De kantonrechter acht juist het door de leerplichtambtenaar ingenomen standpunt dat de formele woonplaats van de kinderen gelijk is aan de formele woonplaats van de ouders. Daarbij verwijst de kantonrechter naar het bepaalde in artikel 1:12 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), inhoudende dat de minderjarige de woonplaats volgt van hem die het gezag over hem uitoefent. De woonplaats van de ouders is in deze zaak dan ook bepalend voor het antwoord op de vraag welke woonplaats hun kinderen hebben. Zoals ook het Gerechtshof Arnhem op 04 mei 2010 (LJN: BM2916) onder meer heeft overwogen, heeft volgens artikel 1:10 lid 1 BW een natuurlijk persoon zijn woonplaats "te zijner woonstede". Ingevolge vaste rechtspraak wordt daarmee bedoeld de plaats waar iemand werkelijk woont met zijn gezin, waar hij de zetel van zijn fortuin heeft, zijn zaken behartigt, zijn goederen en eigendommen beheert, zodat hij er niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om, als dat doel is bereikt, terug te keren. De plaats waar een persoon staat ingeschreven in het bevolkingsregister is daaraan niet gelijkgesteld. (HR 19 januari 1880, W4475).
Vastgesteld kan worden dat de woonplaats van de verdachte en zijn partner ongewijzigd de gemeente [H] in Nederland is gebleven, ook gedurende de periode dat verdachte met het gezin gedurende circa drie maanden op wereldreis was. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat ingevolge artikel 1:12 lid 1 BW eveneens voor de kinderen heeft te gelden dat hun woonplaats de gemeente [H] is gebleven, ook tijdens de circa drie maanden durende wereldreis. Het verweer van de ouders dat de Leerplichtwet 1969 niet van toepassing was, wordt dan ook verworpen.
De kantonrechter deelt het standpunt van de officier van justitie dat het OM niet in strijd met haar eigen aanwijzing heeft vervolgd. Op grond van deze aanwijzing wordt niet tot vervolging overgegaan als een gezin voor langere tijd in het buitenland verblijft, het maken van wereldreizen daaronder niet begrepen. Ouders kunnen de leerling dan wel uitschrijven bij school en inschrijven bij een school in het buitenland. Het verweer van verdachte dat het
OM niet ontvankelijk is in haar vervolging wordt verworpen.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
A. Standpunt van de officier van justitie
De officier stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is. De beide ouders hebben in deze zaak niet voldaan aan hun verplichtingen op grond van artikel 2 Leerplichtwet 1969.
B. Standpunt van de verdediging
De verdachte stelt zich subsidiair op het standpunt dat er geen wettig bewijs is van absoluut verzuim, hetgeen tot vrijspraak zou dienen te leiden.
C. Beoordeling van de tenlastelegging door de kantonrechter
De gemachtigde van verdachte heeft onder meer aangevoerd dat een inschrijving aan de Wereldschool dient te worden opgevolgd door een aanvraag van de gemeente aan de Inspectie van het Onderwijs om een advies over de status van de school voor artikel 1 Leerplichtwet; dat de mededeling van de Inspectie dat de Wereldschool een afwijzing had ontvangen op haar aanvraag tot aanwijzing als een school van de vierde categorie hier niet terzake doet omdat het wettig bewijs dat de Wereldschool geen school zou zijn van de derde categorie in het strafdossier ontbreekt. Daarmee ontbreekt het wettig bewijs van absoluut verzuim voor beide kinderen; dat daarbij tevens is verwezen naar een uitspraak van de Kantonrechter te Leiden van 25 maart 2010 in welke zaak ook een jongere in de periode waarop het proces-verbaal betrekking heeft ingeschreven stond aan de Wereldschool te Lelystad; dat in die zaak de officier van justitie vrijspraak heeft gevorderd en dat de kantonrechter de betrokken verdachte heeft vrijgesproken nu niet wettig en overtuigend bewijs is bewezen dat de verdachte met de inschrijving van de jongere bij de Wereldschool niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 2 lid 1 van de Leerplichtwet 1969; dat uit het proces-verbaal immers niet bleek dat onderzoek is gedaan, althans geconstateerd dat de Wereldschool geen school is de zijn van artikel 1 onderdeel b sub onderdeel 3 van de Leerplichtwet 1969, daarbij handelend volgens het bepaalde in artikel 1a1 lid 2 Leerplichtwet 1969.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de Wereldschool geen school is waar de Nederlandse leerplicht kan worden vervuld. Daarbij heeft zij verwezen naar een brief van de Inspectie van het Onderwijs van 4 februari 2010 in een andere zaak, welke brief nader is toegelicht door een zich eveneens in het onderhavige strafdossier bevindende brief van de Inspectie van het Onderwijs van 13 juli 2010. Uit de inhoud van beide brieven valt af te leiden dat de Wereldschool door de Nederlandse overheid via de Stichting NOB wordt bekostigd en door de Inspectie als een apart object van toezicht wordt gezien en daarom met een vaste regelmaat wordt onderzocht, maar desondanks niet direct onder de definitie van school in de zin van artikel 1 sub b 1 leerplichtwet valt, omdat het geen door de overheid bekostigde school is, maar een onderwijsinstelling bekostigd op grond van de Wet overige OCW-studies. De Inspectie geeft aan dat de Leerplichtwet met die 'andere' scholen simpelweg geen rekening houdt omdat de Leerplichtwet al bestond voordat die andere wetten er kwamen. De feitelijke situatie is nu zo, dat het van de leerplichtambtenaar in de woongemeente afhankelijk is of een inschrijving op de Wereldschool wordt geaccepteerd als een voldoende basis om te voldoen aan de leerplicht.
Met de officier van justitie is de kantonrechter van oordeel dat toepassing van de leerplichtwet 1969 niet in strijd is met de mensenrechten en onder meer artikel 8 EVRM (het recht op gezinsleven en privacy), waarmee meer subsidiair door de gemachtigde van de ouders opgeworpen verweer wordt verworpen. Dat toepassing van de leerplichtwet 1969 een wereldreis met schoolgaande kinderen niet mogelijk maakt, vormt geen (ongeoorloofde) inperking op de rechten van de ouders.
De kantonrechter overweegt dat de kinderen van de ouders gedurende de periode van circa drie maanden wereldreis niet ingeschreven stonden bij een school als bedoeld in artikel 1 sub b van de Leerplichtwet 1969; dat, nu aan de daartoe gestelde eisen niet is voldaan. er geen vrijstelling van rechtswege tot stand is gekomen van de verplichting om te zorgen, dat een jongere als leerling van een school onderscheidenlijk een instelling staat ingeschreven ex artikel 5, aanhef en sub c van de Leerplichtwet 1969 en dat de Leerplichtwet 1969 de verdachte in artikel 2 lid 1 de verplichting oplegt dat zijn beide kinderen als leerling van een school staan ingeschreven. Ook staat vast dat hij deze verplichting niet is nagekomen. Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
De kantonrechter acht op grond van voornoemde bewijsmiddelenwettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat :
hij 1. in de periode van 12 januari 2009 tot en met 14 april 2009 te [H], terwijl hij het gezag uitoefende over de jongere [P], geboren op [datum], niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school is ingeschreven in de zin van artikel van meergenoemde wet;
2. in de periode van 1 maart 2009 tot en met 14 april 2009 te [H], terwijl hij het gezag uitoefende over de jongere [T], geboren op 1[datum], niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school is ingeschreven in de zin van artikel van meergenoemde wet.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op: Als degene die het gezag uitoefent over leerplichtige jongeren er niet voor te hebben zorg gedragen dat die jongeren als leerling van een school waren ingeschreven.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De gemachtigde van de ouders heeft nog als verweer opgeworpen dat de 'Richtlijn Strafvordering Schoolverzuim' aangeeft dat het de voorkeur geeft één van de ouders te dagvaarden ingeval van schoolverzuim. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in deze zaak een onderscheid maken tussen de ouders door één van hen wel te dagvaarden en de ander niet, volstrekt willekeurig zou zijn. De kantonrechter deelt dit standpunt van de officier van justitie. Beide ouders zijn zeer betrokken bij de aanleiding van het absolute schoolverzuim van hun kinderen en het is een kwestie die hen beiden evenveel aangaat. Daarnaast is het van belang dat met beide ouders het gesprek wordt aangegaan over de reden van het verzuim en de manier waarop daar het best mee wordt omgegaan.
Verdachte is daarvoor strafbaar en aan hem moet een straf worden opgelegd.
Dat de kinderen in die drie maanden onderwijs hebben gevolgd bij de Wereldschool maakt niet dat zij daarmee toch aan de eisen van de Leerplichtwet 1969 hebben voldaan. Wel signaleert de kantonrechter dat de Inspectie van het Onderwijs te kennen heeft gegeven de Wereldschool als afzonderlijk object van toezicht te zien en positief te oordelen over de kwaliteit van het geboden onderwijs zonder dat de Inspectie van het Onderwijs een relatie met de Wereldschool onderhoudt in het kader van haar regulier toezicht. Dat vastgesteld kan worden dat de kinderen middels het tijdelijk volgen van onderwijs bij de Wereldschool geen leerachterstand hebben opgelopen kan echter aan de strafbaarheid niet af doen, er is geen sprake van afwezigheid van alle schuld bij de ouders.
De kantonrechter heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd en ziet hierin aanleiding een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven onder 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven onder 5 bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Een geldboete van € 1.000,= subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan € 500,= subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De kantonrechter geeft aan verdachte en diens gemachtigde kennis dat binnen 14 dagen hoger beroep kan worden ingesteld tegen dit vonnis.
Aldus gewezen door mr. J.G.M. van Meel, kantonrechter, in aanwezigheid van M. Brok, griffier, en uitgesproken op 24 januari 2011.
Zaaknummer: 01/740180-10 blad 6