ECLI:NL:RBSHE:2011:BP2960

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
731639
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van arbeidsovereenkomst wegens vertrouwensbreuk en onduidelijke communicatie

In deze zaak verzoekt de werkneemster om ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met de werkgeefster, gebaseerd op een vertrouwenscrisis die is ontstaan na een onaangekondigd functioneringsgesprek en een daaropvolgende schorsing. De werkneemster stelt dat de kritiek van de werkgeefster ongefundeerd was en dat zij na haar werkhervatting door de werkgeefster slecht is behandeld. De werkgeefster betwist deze claims en stelt dat de werkneemster niet heeft meegewerkt aan gesprekken en mediation om de vertrouwensbreuk te herstellen. De kantonrechter oordeelt dat de werkneemster niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims en dat zij zelf heeft bijgedragen aan de situatie door niet in te gaan op uitnodigingen voor gesprekken. De kantonrechter concludeert dat de arbeidsovereenkomst per 15 februari 2011 wordt ontbonden, met toekenning van een beperkte vergoeding van € 6.550,00 aan de werkneemster, gezien de omstandigheden van het geval en de duur van het dienstverband.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, lokatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer : 731639
EJ verz. : 10-5598
Uitspraak : 1 februari 2011
HK
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres],
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.E.C.M. Canisius, kantoorhoudende te Maastricht,
t e g e n :
[verweerster],
gevestigd te [adres],
verweerster,
gemachtigde: mr. R.R.E. Nobus, advocaat te Terneuzen.
Partijen worden hierna aangeduid als "[verzoekster]" en "[verweerster]".
1. De procedure
Bij verzoekschrift, ingekomen op 23 december 2011, heeft [verzoekster] verzocht om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden.
Namens [verweerster] is een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 januari 2011 en is voortgezet op
27 januari 2011, bij welke gelegenheid partijen zijn bijgestaan door hun gemachtigden.
Vervolgens is de beschikking bepaald op heden.
2. Inleiding
2.1. Tussen partijen bestaat een arbeidsovereenkomst. [verzoekster] is sedert 23 juli 2002 in dienst van [verweerster], laatstelijk als filiaalmanager tegen een bruto salaris (exclusief vakantiegeld) van € 1.797,16 per maand. [verzoekster] is thans 54 jaar oud.
2.2. [verzoekster] baseert het verzoek op de stelling dat er gewichtige redenen zijn om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, bestaande in veranderingen in de omstandigheden, welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
2.3. Ter toelichting op deze stellingname heeft [verzoekster], kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
[verzoekster] is in dienst getreden bij [verweerster] in de functie van parttime verkoopster en bekleedt vanaf 1 mei 2007 de functie van fulltime filiaalmanager. Zij heeft altijd naar tevredenheid gefunctioneerd, wat blijkt uit het feit dat [verweerster] nimmer enig formeel functionerings- of beoordelingsgesprek met [verzoekster] heeft gevoerd. [verzoekster] was dan ook onaangenaam verrast toen op 8 oktober 2010 door de directeur van [verweerster], [X], en [Y], de nieuwe regiomanager, een zogenaamd functioneringsgesprek met haar werd gevoerd dat vooraf niet als zodanig was aangekondigd. In dat gesprek werd [verzoekster] verweten dat de omzet van het filiaal te 's-Hertogenbosch was gedaald, dat zij een discriminerende uitspraak had gedaan en dat zij niet op de juiste wijze zou hebben uitgeklokt. Voor [verweerster] waren dit redenen om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te gaan beëindigen, waarop haar direct mondeling ontslag is aangezegd. [verzoekster] is een keuzemogelijkheid geboden. Indien [verzoekster] zou meewerken aan haar ontslag zou haar WW-uitkering worden veiliggesteld, als zij niet zou meewerken dan zou zij nooit meer elders een baan krijgen. Tot slot is [verzoekster] met directe ingang op non-actief gesteld en heeft zij het filiaal per ommegaande moeten verlaten. Op haar vraag of zij van dit gesprek een schriftelijke bevestiging mocht ontvangen is door [verweerster] afwijzend gereageerd.
[verzoekster] heeft zich vervolgens, na juridische hulp ingeroepen te hebben, meerdere malen bereid verklaard mee te denken over een oplossing langs minnelijke weg voor het door [verweerster] genomen besluit inzake beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Die bereidheid werd meerdere malen genegeerd door [verweerster].
Na een op non-actiefstelling van ruim twee maanden werd [verzoekster] verzocht om op maandag 13 december 2010 haar werkzaamheden in 's-Hertogenbosch te gaan hervatten. [verzoekster] heeft (onder protest) hieraan gevolg gegeven, met de bedoeling haar werkzaamheden van filiaalmanager weer op te pakken. [Y] gaf [verzoekster] bij binnenkomst echter direct de opdracht de winkel te gaan poetsen, het magazijn te gaan opruimen en naar de zendingen te gaan kijken, kortom werkzaamheden die niet bij de functie van filiaalmanager horen. [verzoekster] werd door [verweerster] het leven zuur gemaakt in de hoop en verwachting dat [verzoekster] zelf zou vertrekken.
Gezien het verwijtbare handelen van [verweerster] ten opzichte van [verzoekster], dient het dienstverband op de kortst mogelijke termijn te eindigen, aldus [verzoekster]. [verzoekster] is van mening dat aan haar ten laste van [verweerster] een vergoeding dient te worden toegekend van € 54.052,35 bruto (C=1,75). Verder verzoekt [verzoekster] [verweerster] te veroordelen tot betaling van kosten rechtsbijstand tot een bedrag van € 3.500,00 (exclusief BTW).
2.4. [verweerster] heeft tegen het verzoek, kort weergegeven, het navolgende tot verweer aangevoerd.
In de loop van 2010 werd [verweerster] geconfronteerd met teruglopende omzetten van het filiaal te 's-Hertogenbosch. De tegenvallende resultaten vielen samen met problemen rondom het functioneren van [verzoekster]. Zo werd [verweerster] geconfronteerd met het gegeven dat [verzoekster] haar verkoopsters opdracht gaf om de personele bezetting te regelen, terwijl dit tot het takenpakket van een filiaalmanager behoort. Voorts bleek [verzoekster] frequent aan haar verkoopsters te vragen om voor haar "uit te klokken", wat een persoonlijke verplichting is van de medewerkers van [verweerster]. Verder werd [Y] geconfronteerd met problemen die waren ontstaan tussen [verzoekster] en een aantal verkoopsters. Het bleek dat [verzoekster] een aantal verkoopsters negatief had benaderd. Vervolgens heeft [verzoekster] bij herhaling één van haar collega's onheus bejegend door het maken van discriminerende opmerkingen. Naar aanleiding hiervan zijn de heer [X] en [Y] op 8 oktober 2010 een gesprek aangegaan met [verzoekster].
[verweerster] betwist dat zij [verzoekster] in dit gesprek zou hebben ontslagen en dat [verzoekster] voor de keuze zou zijn gesteld om een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. Ook betwist [verweerster] dat zij [verzoekster] na haar werkhervatting op 13 december 2010 het leven zuur zou hebben gemaakt.
[verweerster] heeft diverse malen aangeboden om nader overleg te hebben met [verzoekster]. Dit is afgewezen door de gemachtigde van [verzoekster]. Enerzijds heeft [verzoekster] het standpunt ingenomen dat zij haar werkzaamheden wenste te hervatten, anderzijds stelde zij zich op het standpunt dat het dienstverband diende te worden beëindigd. Voor [verweerster] is het inmiddels duidelijk dat [verzoekster] niet meer wenst te werken voor [verweerster] en refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot het verzoek van [verzoekster] om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Verder verzoekt [verweerster] om aan [verzoekster] geen ontbindingsvergoeding toe te kennen, daarbij rechtdoende aan het gegeven dat [verzoekster] zelf dit verzoek heeft ingediend terwijl zij aantoonbaar discriminerende opmerkingen heeft gemaakt, zij niet bereid is gebleken om het gesprek aan te gaan met [verweerster] en dat zij niet bereid is gebleken om te komen tot mediation. Tot slot verzoekt [verweerster] de door [verzoekster] gevorderde kosten van rechtsbijstand af te wijzen.
2.5. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 januari 2011 heeft de gemachtigde van [verzoekster] bericht dat er bandopnames voorhanden zijn, waaruit blijkt hoe [verzoekster] door [verweerster] is bejegend na haar werkhervatting op
13 december 2010. Hierop heeft de kantonrechter beslist de zaak aan te houden om [verweerster] de gelegenheid te geven deze opnames te beluisteren en zich hierover een oordeel te vormen. Vervolgens is er een nieuwe datum bepaald en zijn de geluidsopnames op 27 januari 2011 ter zitting beluisterd en hebben partijen dienaangaande hun zienswijze gegeven.
3. De beoordeling
3.1. De kantonrechter heeft zich er van vergewist of het verzoek verband houdt met een opzegverbod zoals bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW.
3.2 [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat zij geen enkel vertrouwen meer heeft in een voortzetting van zijn dienstverband met [verweerster]. Ter zitting heeft [verzoekster] desgevraagd verklaard dat zij hoe dan ook geen mogelijkheden ziet voor een vruchtbare voortzetting van het dienstverband en dat zij wenst dat dit tot een einde komt. Dat [verzoekster] die opvatting heeft en daarbij volhardt, moet worden aangemerkt als een verandering van omstandigheden die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. De nakoming van de arbeidsovereenkomst door [verzoekster] is in hoge mate afhankelijk van haar persoonlijke inzet en als zij meent dat van haar niet langer gevergd kan worden om die beschikbaar te stellen, is een vruchtbare voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet te verwachten. De kantonrechter zal daarom de arbeidsovereenkomst ontbinden per
15 februari 2011.
3.3. Voor toekenning van een vergoeding aan [verzoekster] is alleen plaats indien moet worden geoordeeld dat aan [verweerster] een verwijt te maken valt van de door [verzoekster] ervaren vertrouwensbreuk. In dit verband overweegt het volgende.
3.3.1 Partijen verschillen van mening over de feitelijke gang van zaken en met name over wat zich op 8 oktober 2010 heeft voorgedaan. Het komt er op neer dat beide partijen feitelijkheden aanvoeren die haaks op elkaar staan en die bij gebreke van bewijslevering niet voor vaststaand gehouden kunnen worden.
Uitgaande echter van de (minst vergaande) verklaring van [verweerster] betreffende het gesprek op 8 oktober 2010, ingebracht bij verweerschrift de dato 12 januari 2011, kan - mede bezien in het licht bezien van de verklaringen van [verzoekster] en de in het geding gebrachte stukken - worden aangenomen dat het een voor [verzoekster] confronterend gesprek is geweest, waarin zij, naar [verweerster] stelt, door de directeur van [verweerster] en haar direct leidinggevende [Y] "streng is aangesproken" op haar gedrag en functioneren. Als onweersproken staat verder vast dat [verzoekster] na afloop van dit gesprek op non-actief is gesteld (door [verweerster] wordt dit verwoord als "een tijdje thuis blijven") en dat door partijen inderdaad gesproken is over beëindiging van het dienstverband. Partijen verschillen van mening over de vraag in welke context dit is gebeurd, maar de kantonrechter begrijpt dat een en ander [verzoekster] ernstig heeft aangegrepen, te meer nu [verzoekster] onvoorbereid dit gesprek is ingegaan, zij is overvallen door de strenge woorden van [verweerster] en tot slot in alle onzekerheid naar huis is gestuurd. Verder heeft [verzoekster] verklaard dat zij (direct na afloop van het gesprek op
8 oktober 2010) heeft gevraagd om een schriftelijke bevestiging van het gesprek, hetgeen door [verweerster] is geweigerd. Wat hiervan ook zij, vaststaat in ieder geval dat het gesprek van 8 oktober 2010 niet is vastgelegd, hetgeen aan [verweerster] kan worden verweten. Van een goed werkgever mag in beginsel worden verlangd dat dergelijke gesprekken schriftelijk worden vastgelegd, juist om miscommunicatie te voorkomen.
3.3.2. [verzoekster] heeft ook betoogd dat de kritiek geheel ongefundeerd was, maar de kantonrechter is mede gelet op de gedingstukken en de (schriftelijke) verklaringen van [verweerster] van oordeel dat dit niet aannemelijk is geworden.
3.3.3. [verzoekster] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij na haar werkhervatting op
13 december 2010 door [verweerster] het leven zuur is gemaakt. Op de ter zitting beluisterde bandopnames waren inderdaad twee gesprekken tussen Samuel en [Y] te horen, waarbij door beiden soms scherpe bewoordingen werden gebruikt, maar deze gesprekken acht de kantonrechter, gezien de situatie, niet illustratief voor de stelling van [verzoekster] "dat zij door [verweerster] het leven zuur is gemaakt in de hoop en verwachting dat [verzoekster] zelf zou vertrekken". Het valt de kantonrechter op dat de scherpte van de gesprekken met name aan de zijde van [verzoekster] ligt. Dat [verzoekster] ook gesprekken met collega's heeft opgenomen en overgelegd, acht de kantonrechter niet passend.
3.3.4 Daar komt bij dat [verzoekster] - bij monde van haar gemachtigde - steeds heeft geweigerd om in te gaan op uitnodigingen voor een gesprek met [verweerster] en zij is evenmin bereid om mee te werken aan mediation. [verzoekster] heeft [verweerster] aldus geen enkele kans gegeven om de door haar ervaren vertrouwensbreuk te herstellen. Dat, naar (de gemachtigde van) [verzoekster] stelt, de houding van [verweerster] en met name haar weigering om iets op schrift te zetten, voor [verzoekster] de reden is geweest om niet verder te praten, kan hieraan niet afdoen.
3.3.5. De stelling van [verzoekster] tenslotte, dat mede gelet op haar gezondheidstoestand niet van haar kan worden gevergd het dienstverband met [verweerster] nog (gedurende enige tijd) voort te zetten, heeft zij niet onderbouwd met enige (medische) stukken die deze conclusie kunnen dragen. Zodoende is niet aannemelijk geworden dat [verzoekster] geen andere keuze had dan een ontbindingsverzoek in te dienen, bijvoorbeeld door vanuit haar bestaande dienstverband op zoek te gaan naar een andere baan.
3.3.6. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het vooral de eigen keuze van [verzoekster] is om thans ontbinding van haar arbeidsovereenkomst te verzoeken.
3.3.7. Het hiervoor besprokene, rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter wel een beperkte vergoeding. Immers, door miscommunicatie (vóór en na het bewuste gesprek op
8 oktober 2010) die door [verweerster] deels voorkomen had kunnen worden, heeft [verzoekster] geen kans gekregen om haar functioneren als filiaalmanager te verbeteren.
In deze situatie acht de kantonrechter het, mede gelet op de duur van het dienstverband, de hoogte van het aan [verzoekster] toekomende salaris, de kansen van [verzoekster] op de arbeidsmarkt, alsmede haar leeftijd in aanmerking nemend, billijk om aan [verzoekster] een vergoeding met correctiefactor 0,25 toe te kennen. Dit leidt tot een bruto vergoeding van afgerond
€ 6.550,00.
3.4. Hetgeen partijen voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in deze beschikking is overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
3.5. [verzoekster] heeft een hogere vergoeding verzocht dan wordt toegewezen, zodat zij ingevolge artikel 7:685 lid 10 BW in de gelegenheid wordt gesteld haar verzoek desgewenst in te trekken.
3.6. De kantonrechter ziet aanleiding de kosten van de procedure zo te compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt, ook indien [verzoekster] haar verzoek intrekt.
4. De beslissing
De kantonrechter:
stelt [verzoekster] tot en met 14 februari 2011 in de gelegenheid haar verzoek in te trekken door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de rechtbank, sector kanton, locatie
's-Hertogenbosch, onder onverwijlde mededeling daarvan aan [verweerster];
compenseert de proceskosten zo, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
beslist, voor het geval [verzoekster] haar verzoek handhaaft, thans reeds als volgt:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 15 februari 2011;
- kent aan [verzoekster] ten laste van [verweerster] een vergoeding toe van € 6.550,00 bruto, en veroordeelt [verweerster], voor zoveel nodig, tot betaling van dit bedrag aan [verzoekster].
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2011 door mr. W.P.C.G. Derksen, kantonrechter te 's-Hertogenbosch, in tegenwoordigheid van de griffier.
Zaaknummer: 731639 blad 5
beschikking