RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 10/4111 en AWB 10/4112
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 februari 2011
Stichting Dental Select,
te Oss,
verzoekster,
gemachtigde mr. M. Bos,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss,
verweerder,
gemachtigden mr. E. Steemers en mr. I. Schoppema.
Bij besluit van 13 juli 2010 heeft verweerder verzoekster gelast om binnen drie maanden na het van kracht worden van dit besluit, - onder oplegging van een last onder dwangsom van € 2.500,00 per week met een maximum van € 15.000,00 het verlenen van tandheelkundige zorg (periodieke controles, preventief onderhoud, tandheelkunde, mondhygiëne, chirurgie, planologie en orthodontie) aan de [adres] te gemeente Oss te beëindigen en beëindigd te houden.
Het door verzoekster tegen dit besluit ingediende bezwaar van 5 augustus 2010 is door verweerder bij besluit van 6 december 2010 ongegrond verklaard, waarna verweerder de begunstigingstermijn heeft opgeschort tot drie maanden na het besluit op bezwaar.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft verzoekster op 20 december 2010 beroep ingesteld.
Bij brief van 20 december 2010 heeft verzoekster tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 januari 2011, waar [A] is verschenen voor verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, onder meer indien tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien de voorzieningenrechter in een dergelijk geval van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak kan worden gedaan in de hoofdzaak. In de uitnodiging voor de zitting zijn partijen op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter gewezen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bedoelde situatie zich hier voordoet en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de aanhangige hoofdzaak.
4. Aan de orde is de vraag of naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het bestreden besluit op bezwaar in stand zal kunnen blijven en of in verband hiermee al dan niet een voorlopige voorziening als verzocht dient te worden getroffen.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften (de commissie) van 23 november 2010, zakelijk weergegeven op het standpunt gesteld dat het verlenen van medische (tandheelkundige) en cosmetische zorg in strijd is met de gebruiksvoorschriften van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Elzenburg Zuid I”. Daarnaast is verweerder van mening dat het illegale gebruik niet kan worden gelegaliseerd, omdat ingevolge het voorontwerp bestemmingsplan “Elzenburg – De Geer” het verlenen van tandheelkundige zorg onder “maatschappelijke voorzieningen” valt, welke voor het perceel van verzoekster niet zijn toegestaan. Voorts is verweerder niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van handhavend optreden.
6. Verzoekster heeft haar verzoek om voorlopige voorziening onderbouwd met een verwijzing naar haar gronden van beroep van 20 december 2010. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder een onjuiste interpretatie van het begrip “ handel en/of bedrijf” aan het besluit ten grondslag legt door - onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 28 oktober 2010, LJN: BK1340 - te stellen dat voor de uitleg daarvan aansluiting moet worden gezocht bij de plantoelichting en de systematiek van het bestemmingsplan. Verweerder concludeert ten onrechte dat hieruit volgt dat is beoogd alleen industriële handel en/of bedrijvigheid toe te staan. In het bestemmingsplan is immers - anders dan in de voormelde Afdelingsuitspraak - geen sprake van een geregelde bestemming “maatschappelijke doeleinden”. Voorts is de plantoelichting te summier en gaat deze nergens expliciet in op de beoogde afbakening van de begrippen “handel en/of bedrijf”. Tot slot is verzoekster van mening dat artikel 5 onder II.B van de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan, en de daarbij behorende Staat van Inrichtingen, de randvoorwaarden levert voor de toelaatbaarheid van haar bedrijfsactiviteiten.
7. Het wettelijk kader, ten tijde hier van belang, luidt als volgt.
8. Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet, is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang
9. Ingevolge artikel 5:52, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
10. Ingevolge het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “ Elzenburg Zuid I” en de daarbij behorende plankaart, rust op het perceel de bestemming “Bedrijfdoeleinden III”.
11. Ingevolge artikel 5 onder I, van de bij dit plan behorende voorschriften, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor doeleinden van handel en/of bedrijf, uitgezonderd detailhandel, alsmede voor de bijbehorende voorzieningen als toegangs- en ontsluitingspaden, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
12. Ingevolge artikel 5 onder II.B, eerste lid, van de bij dit plan behorende voorschriften, is het verboden de gronden en de opstallen te gebruiken op een wijze en tot een doel strijdig met de aan deze gronden gegeven bestemming.
13. Ingevolge artikel 5 onder II.B, vijfde lid van de planvoorschriften, voor zover relevant, is het voorts niet toegestaan de gronden en opstallen te gebruiken voor enige andere vorm van bedrijvigheid dan die ten dienste van de exploitatie van een bedrijf of inrichting genoemd in de categorieën 1 tot en met 3 van de Staat van Inrichtingen.
14. Ingevolge artikel 5 onder II.B, zesde lid, van de voornoemde planvoorschriften, voor zover relevant, verlenen burgemeester en wethouders, na ter zake advies te hebben ingewonnen van de Regionaal Inspecteur van de Volksgezondheid belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu, vrijstelling van het bepaalde onder 5 ten behoeve van bedrijfsactiviteiten en inrichtingen, welke niet genoemd worden in de categorieën 1 tot en met 3 van de Staat van Inrichtingen, maar naar aard en omvang daarmede zijn gelijk te stellen.
15. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
16. Tussen partijen is in geschil de vraag of sprake is van een overtreding waartegen verweerder bevoegd is handhavend op te treden. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
17. Op basis van het verhandelde ter zitting alsmede de gedingstukken is niet in geschil dat ingevolge het vigerende bestemmingsplan “Elzenburg Zuid I” op het perceel de bestemming “Bedrijfsdoeleinden III” berust. De voorzieningenrechter stelt voorop dat ingevolge artikel 5 onder I van de planvoorschriften de gronden met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden III” zijn bestemd voor “handel en/of bedrijf”. Ter beantwoording van de vraag of de tandheelkundige activiteiten van verzoekster op grond van de voornoemde bestemming worden toegestaan, zal eerst moeten worden onderzocht of deze activiteiten onder de in het artikel genoemde doeleinden valt. Pas wanneer deze vraag bevestigend wordt beantwoord, zal kunnen en moeten worden beoordeeld of de Staat van Inrichtingen aan het beoogde gebruik in de weg staat.
18. Vast staat dat in het bestemmingsplan geen definitie is gegeven van het begrip “handel en/of bedrijf”. Verweerder heeft derhalve betoogd dat uit de plantoelichting en de systematiek van het bestemmingsplan, in hun onderlinge samenhang bezien, volgt dat de planwetgever in ieder geval niet heeft bedoeld dat de gronden met de bestemming “Bedrijfdoeleinden III” worden gebruikt voor het aanbieden van tandheelkundige zorg. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder, bij gebrek aan duidelijkheid op grond van de plankaart en planvoorschriften terecht aansluiting heeft gezocht bij de plantoelichting. Hieruit volgt dat de planwetgever het gebied heeft willen reguleren als industrieterrein, omdat de uitbreiding van het bestaande industrieterrein Elzenburg in zuidelijk richting van wijkpark Schadewijk is beperkt tot een dunne schil aansluitend aan de bestaande bedrijven. Ter zitting is namens verweerder voorts nog toegelicht dat verweerder de visie is toegedaan dat in de tandheelkundige zorg dicht bij de burgers dat wil zeggen in de woonwijken dient te worden voorzien. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de begrippen “handel en of bedrijf” in relatie tot die industrie moet worden bezien en dat de tandheelkundige activiteiten van verzoekster daar naar hun aard niet onder vallen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een overtreding van de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder punt 17 wordt aan een toetsing aan de Staat van Inrichtingen niet meer toegekomen. Verweerder is bevoegd tot handhavend optreden.
19. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
20. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nu niet meer kan worden toegekomen aan een aan de vraag of het gebruik ingevolge de Staat van Inrichtingen is toegestaan, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen vrijstelling kan worden verleend op grond van artikel 5 onder II.B, zesde lid van de planvoorschriften. Nu tussen partijen overigens niet in geschil is dat ingevolge het toekomstige bestemmingsplan “Elzenburg – De Geer” de tandheelkundige activiteiten van verzoekster vallen onder de bestemming “maatschappelijke doeleinden”, welke niet zijn toegestaan op het perceel van verzoekster, heeft verweerder op juiste gronden vastgesteld dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie.
21. Tussen partijen is voorts niet in geschil, en ook de voorzieningenrechter is niet gebleken, dat sprake is van bijzondere omstandigheden die er toe nopen om van handhavend optreden af te zien.
22. Voor zover verzoekster ter zitting nog heeft aangevoerd dat een eventuele verhuizing van haar activiteiten vijf a zes maanden in beslag neemt, hetgeen de voorzieningenrechter opvat als een beroep gericht tegen de begunstigingstermijn, slaagt dit evenmin.
23. Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de gevraagde voorlopige voorziening zal worden afgewezen
24. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Evenmin ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar gestorte griffierecht dient te vergoeden.
25. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
Aldus gedaan door mr. A.H.N. Kruijer als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. G.J. Krens als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2011.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op de beslissing in de hoofdzaak, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>