RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2011
[eiser],
verblijvende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. A.M.J.M. Louwerse,
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. C.E.S. Clerx.
Bij brief van 30 oktober 2009 heeft eiser met een beroep op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) onder meer verzocht om een afschrift te verstrekken van de minuut, behorend bij het behorend bij het asielbesluit van 28 oktober 2009.
Bij besluit van 3 november 2009 heeft verweerder eisers aanvraag, voor zover deze aanvraag is gegrond op de Wbp, afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 november 2009 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 25 januari 2011. Eiser is niet verschenen in persoon, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.M.A. Scholten, kantoorgenote van zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. Aan de orde is of het besluit van 24 november 2009 in rechte kan standhouden.
2. Verweerder heeft zich, blijkens zijn verweerschrift, primair op het standpunt gesteld dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij geen procesbelang heeft, aangezien de motivering van het inwilligende asielbesluit van 28 oktober 2009 op verzoek van eiser reeds is gegeven in het primaire besluit van 3 november 2009. Verder heeft verweerder gesteld dat dit belang eerst ontstaat bij de intrekking van de hem op 28 oktober 2009 verleende asielvergunning.
Eiser heeft daartegen aangevoerd dat dit standpunt vanwege strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten omdat het eerst in het verweerschrift naar voren is gebracht.
3. De rechtbank is allereerst van oordeel dat eiser niet gevolgd kan worden in zijn stelling. Het betreft hier immers de beantwoording van de vraag of eiser procesbelang heeft bij het instellen van zijn beroep. De beantwoording van deze vraag is van openbare orde en de rechtbank dient deze vraag dan ook ambtshalve te toetsen. Bovendien heeft eiser ter zitting op verweerders standpunt kunnen reageren. Van strijd met een goede procesorde is dan ook geen sprake.
4. De rechtbank verwerpt verweerders stelling dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit. Aan onderhavige zaak ligt de Wbp ten grondslag. Anders dan verweerder meent, hoeft eiser geen persoonlijk belang aan te tonen als hij zich met een beroep op de Wbp wendt tot een bestuursorgaan. Voor zover verweerder in zijn verweerschrift heeft verwezen naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) inzake het voorkomen van doorprocederen in vreemdelingenrechtelijke zaken mist dat in deze zaak toepassing, reeds omdat het daarbij gaat om de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die niet in deze procedure toepasselijk recht behelst.
5. Gelet op het voorgaande heeft, naar het oordeel van de rechtbank, eiser procesbelang en gaat de rechtbank over tot de inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit.
6. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat bij brief van 3 november 2009 is aangegeven welke persoonsgegevens zijn opgenomen in de minuut en dat verweerder daarmee reeds tegemoet is gekomen aan eisers verzoek. De (juridische) analyse in de minuut valt niet onder het inzagerecht van de Wbp. Verweerder heeft er verder op gewezen, met een beroep op artikel 43, onder e, van de Wbp, dat met de inzage van de persoonsgegevens van eiser, de rechten en vrijheden van anderen in het geding zijn. Daaronder vallen, in de visie van verweerder, verweerder zelf, en in dit geval, alle onder de verantwoordelijkheid van verweerder werkzame personen. Ter ondersteuning heeft verweerder verwezen naar de Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel van de Vw 2000. Volgens verweerder zou het gevaar kunnen ontstaan dat in het intern ambtelijk verkeer van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet meer alle relevante gegevens kunnen worden vastgelegd en uitgewisseld, hetgeen wel noodzakelijk is in het kader van een goede besluitvorming. Voor zover eiser heeft verwezen naar het rapport 2003/450 van de Nationale Ombudsman leidt dat verweerder, kort gezegd, niet tot een ander standpunt.
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Eiser is van mening dat de analyse van de zaak, waaronder ook begrepen de gegevens die hebben geleid tot inwilliging van het asielverzoek, onder het begrip persoonsgegevens valt, zodat verweerder met de brief van 3 november 2009 geenszins aan zijn verzoek om inzage heeft voldaan. Evenmin had verweerder kunnen volstaan met het enkel aangeven van welke persoonsgegevens in de minuut waren opgenomen. Eiser heeft in dit verband verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: <a href="http://zoeken.rechtspraak.ro.minjus/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=AZ4663" target="_blank" >AZ4663</a>. Op basis van artikel 35 van de Wbp had verweerder een volledig overzicht dienen te verschaffen van de opgevraagde persoonsgegevens. Voor zover verweerder zich heeft beroepen op artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp is eiser van mening dat dit artikellid niet van toepassing is. Hetgeen verweerder in het bestreden besluit heeft geciteerd uit de Nota behoort bij een wetsartikel dat niet is aangenomen in de Vw 2000. Deze citaten kunnen verweerders standpunt niet onderbouwen. De uitspraak van 27 december 2005 van de rechtbank Den Haag waarnaar is verwezen door verweerder kan verweerders standpunt evenmin onderbouwen, omdat in die uitspraak een ander soort informatie aan de orde was. Evenmin valt in te zien waarom de persoonlijke vrijheid van de opsteller en de vrije gedachtewisseling in het geding zouden zijn. De verwijzing van verweerder naar het rapport van de Nationale Ombudsman mist relevantie, omdat dat rapport ziet op de bekendmaking van motivering van de beschikking, terwijl eisers verzoek ziet op de inzage van de minuut. Ten onrechte heeft verweerder eiser niet gehoord in bezwaar. Ten slotte vermeldt het bestreden besluit een verkeerde rechtsmiddelenclausule, hetgeen schending van artikel 6:23 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) oplevert.
8. Ingevolge artikel 1, onder a, van de Wbp wordt onder persoonsgegeven verstaan: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
9. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wbp, heeft betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
10. Ingevolge artikel 35, tweede lid, van de Wbp, voor zover hier van belang, bevat de mededeling, indien zodanige gegevens worden verwerkt, een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
11. Ingevolge artikel 43, onder e, van de Wbp, kan de verantwoordelijke artikel 35 buiten toepassing laten voor zover dit van belang is in het belang van de bescherming van betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.
12. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde minuut kennis genomen. In dit stuk zijn persoonsgegevens in de zin van de Wbp betreffende eiser opgenomen. Ter beoordeling staat of verweerder de persoonsgegevens, neergelegd in de minuut, diende te verstrekken. Daarbij wordt mede betrokken dat, naar het oordeel van de rechtbank, ook gegevens die een neerslag vormen van een over een bepaalde persoon genomen beslissing als een deze persoon betreffend persoonsgegeven worden beschouwd (Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3, blz. 46). De rechtbank volgt hierbij de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2011, LJN: <a href="http://zoeken.rechtspraak.ro.minjus/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BP2831" target="_blank" >BP2831</a>. Verweerders standpunt dat de juridische analyse van de zaak, zoals neergelegd in de minuut, niet valt onder de Wbp wordt door de rechtbank dan ook verworpen.
13. De rechtbank ziet, onder verwijzing naar de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling, evenmin grond voor verweerders standpunt dat het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, als bedoeld in artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp, zich ten tijde van het bestreden besluit tegen kennisneming van de minuut verzette. Niet ieder gewichtig belang van een ander dan de verzoeker kan worden aangemerkt als een recht of vrijheid in de zin van deze bepaling (Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3, blz. 171). Het door de verweerder aangevoerde belang van hemzelf als verantwoordelijke en van de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen waaronder begrepen de ambtenaren van de IND en de staatssecretaris, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een zodanig gewichtig belang, dat dit het buiten toepassing laten van artikel 35, tweede lid, van de Wbp in dit geval rechtvaardigt. Bij een recht of vrijheid van een ander dan de verzoeker als bedoeld in artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp gaat het om gewichtige belangen op grond waarvan het noodzakelijk is een uitzondering te maken op het recht van de betrokkene op kennisneming. Het belang van de ongestoorde gedachtewisseling tussen ambtenaren behoort daar niet toe. De verwijzing naar hetgeen is vermeld in de Nota leidt voorts niet tot het oordeel dat sprake is van een gewichtig belang dat het buiten toepassing laten van artikel 35, tweede lid, van de Wbp rechtvaardigt, reeds omdat het daarbij gaat om een Vreemdelingenwet die niet in deze procedure toepasselijk recht behelst. De stelling van verweerder dat sommige belanghebbenden minuten verkeerd interpreteren en daarin de motivering van een besluit zien leidt daar evenmin toe.
14. Het vorenstaande betekent echter niet dat verweerder zonder meer is gehouden de minuut aan eiser te verstrekken. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2007 (LJN: <a href="http://zoeken.rechtspraak.ro.minjus/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=AZ6853" target="_blank" >AZ6853</a>), voorziet de Wbp niet in een recht op inzage in stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen. Gegeven het aan de Wbp ten grondslag liggende transparantiebeginsel is inzage in stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen aan de orde indien niet op andere wijze adequaat kan worden voorzien in kennisgeving van die persoonsgegevens dan wel mededeling van de herkomst daarvan, behoudens toepasselijkheid van de in artikel 43 van de Wbp vervatte weigeringsgronden. Dat in dit geval niet anders dan door de integrale verstrekking van de minuut adequaat kan worden voorzien in kennisgeving van de daarin opgenomen persoonsgegevens dan wel mededeling van de herkomst daarvan, heeft eiser niet gesteld en is ook niet gebleken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de minuut is opgesteld ter voorbereiding van de besluitvorming in de vreemdelingenzaak van eiser en hij reeds in het bezit is van de processtukken in die zaak. Volstaan kan worden met het doen van mededeling van persoonsgegevens, voor zover de minuut deze bevat. Verweerder was op grond van de Wbp niet gehouden tot het verstrekken van een afschrift van de minuut. Dat verweerder voorheen op verzoek minuten heeft verstrekt, doet daar niet aan af.
15. Verweerder is in dit geval, behoudens toepasselijkheid van de in artikel 43 van de Wbp vervatte weigeringsgronden, gehouden tot verstrekking van een overzicht van de over eiser verwerkte persoonsgegevens, alsmede van informatie over het doel van de verwerking, de ontvangers en de herkomst van de gegevens. Hierbij kan rekening worden gehouden met de omstandigheid dat eiser in het bezit is van de processtukken in de vreemdelingenzaak en worden bezien in hoeverre kan worden volstaan met een verwijzing naar die stukken.
16. Verweerders stelling dat met de brief van 3 november 2009 aan eisers verzoek is voldaan, wordt door de rechtbank verworpen. Immers in deze brief wordt geen volledig overzicht gegeven van de verwerkte gegevens en evenmin wordt informatie verstrekt over de herkomst van deze gegevens zoals vereist in artikel 35, tweede lid, van de Wbp. De in het verweerschrift genoemde opsomming van de in de minuut verwerkte gegevens en de herkomst van die gegevens, acht de rechtbank eveneens onvoldoende. De opsomming in het verweerschrift betreft slechts een globale en algemene opsomming. Deze opsomming heeft niet specifiek betrekking op eiser en op de in de minuut verwerkte persoonsgegevens van eiser. Daarbij heeft verweerder, zoals in rechtsoverweging 12 is geoordeeld, ten onrechte de juridische analyse in de minuut buiten de Wbp gehouden zodat de opsomming in het verweerschrift ook op die grond niet voldoende is.
17. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en moet het bestreden besluit worden vernietigd.
18. Hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot schending van de hoorplicht en de vermelding van een onjuiste rechtsmiddelenclausule onder het bestreden besluit kan gelet op het voorgaande buiten beschouwing worden gelaten.
19. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
20. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
21. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 150,00 dient te worden vergoed.
22. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast verweerder aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 150,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. M.L.P. van Cruchten als rechter in tegenwoordigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>