RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 20 april 2011
Stichting Vughts Landschap,
te Vught,
eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught,
verweerder,
gemachtigde mr. T.I. van Term en mr. R.P. Randewijk.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen [vergunninghouder], vergunninghouder, te Vught.
Bij besluit van 28 juli 2005 heeft verweerder aan vergunninghouder bouwvergunning verleend voor het oprichten van een hotel op het perceel, kadastraal bekend gemeente Vught, [kadastergegevens], plaatselijk bekend Boulevard 1.
Bij besluit van 23 mei 2006 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Daarbij heeft verweerder, onder verlening van een binnenplanse vrijstelling, de bouwvergunning in stand gelaten.
Bij uitspraak van 21 december 2007 (AWB 06/3578, AWB 06/3552 en AWB 06/3561) heeft deze rechtbank het daartegen door eiseres ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 oktober 2008 (200800846/1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep van eiseres gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover daarbij het beroep van eiseres ongegrond is verklaard, het door eiseres bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van verweerder van 23 mei 2006 vernietigd.
Bij besluit van 4 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres wederom gegrond verklaard en het primaire besluit met aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 maart 2011, waar eiseres is verschenen bij drs. W.J.R.J. Punte. Verweerder is verschenen bij gemachtigden. Vergunninghouder is niet verschenen.
1. In deze zaak is aan de orde of verweerders besluit van 4 juni 2009 in rechte kan standhouden.
<u>Feiten</u>
2. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een hotel aan de recreatieplas “De IJzeren Man” in Vught. Het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd is gelegen in het geldende bestemmingsplan “De IJzeren Man”.
3. Het door eiseres tegen de uitspraak van deze rechtbank ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bij uitspraak van 1 oktober 2008 gegrond verklaard. Eiseres had in hoger beroep betoogd dat de rechtbank had miskend dat verweerder niet bevoegd was om met toepassing van artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften vrijstelling te verlenen, omdat de nokhoogte van het bouwplan hoger is dan 12,10 m en verweerder bij het meten van de hoogte van het bouwplan ten onrechte is uitgegaan van de kruin van de Boslaan. De Afdeling heeft ter zake overwogen dat het hotel uitsluitend toegankelijk zal worden vanaf het verlengde van de Loonsebaan, waar nu een dichtgegroeid zandpad ligt. Ten behoeve van het bouwplan zal dit worden geasfalteerd en de toegangsweg vormen naar het hotel. Omdat op grond van artikel 2, aanhef en onder d, van de planvoorschriften gemeten moet worden van de kruin van de weg ter plaatse waar de gebouwen voornamelijk toegankelijk zijn, had verweerder bij het meten van de hoogte van het bouwplan moeten uitgaan van de kruin van het verlengde van de Loonsebaan. Vaststaat dat verweerder bij het meten is uitgegaan van de kruin van de Boslaan. De kruin van deze weg ligt echter hoger dan de kruin van het verlengde van de Loonsebaan. Nu is gebleken dat verweerder niet heeft onderzocht of en hoeveel het verlengde van de Loonsebaan zal worden verhoogd, staat niet vast dat verweerder bij het meten van de hoogte van het bouwplan van het juiste peil is uitgegaan. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat niet wordt toegekomen aan het betoog van eiseres dat de rechtbank niet heeft onderkend dat verweerder bij het verlenen van de vrijstelling ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat het gebied waarin het perceel is gelegen op grond van het streekplan “Brabant in Balans” is aangewezen als Regionale natuur- en landschapseenheid met als specifieke aanduiding GHS-natuur en in het gemeentelijke groenbeleidsplan is aangemerkt als bos- en natuurgebied dat behoort tot het structuurbepalend groen van de gemeente Vught, nu het bestreden besluit om voormelde reden vanwege de verleende vrijstelling moet worden vernietigd.
<u>Standpunten partijen</u>
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit –zakelijk weergegeven– ten grondslag gelegd dat vergunninghouder bij brief van 10 maart 2009 heeft aangegeven dat hij zich zal houden aan het opgegeven peil van 5,98 m boven NAP, zijnde de bovenzijde van het verlengde van de Loonsebaan, en dat de bovenzijde van de begane grondvloer van het hotel ook op 5,98 m boven NAP komt te liggen. De hoogte van het hotel voldoet daarmee volgens verweerder aan de verleende vrijstelling van 12,10 m. Volgens verweerder gaat het om een geringe overschrijding van de hoogte, voor een klein deel van het gebouw, dat voor een zeer beperkte groep omwonenden zichtbaar is en zijn er geen overwegende (ruimtelijke) bezwaren tegen het verlenen van vrijstelling. Ook worden door het verlenen van vrijstelling volgens verweerder de natuurwaarde van het gebied en flora en fauna niet onevenredig benadeeld.
5. Eiseres heeft zich in beroep –zakelijk weergegeven– op het standpunt gesteld dat het niet juist is dat de hoogte van het gebouw wordt bepaald door een artificiële verhoging van de omgeving. In dit verband heeft eiseres gesteld dat voor de aanleg van de verlenging van de Loonsebaan een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Ook indien alleen een aanlegvergunning nodig is, dan dient advies te worden ingewonnen van de hoofdingenieur-directeur voor Landinrichting, Grond- en Bosbeheer en vervolgens een verklaring van geen bezwaar van GS te worden ontvangen. Voor de noodzakelijke vervangende ontsluiting, het zogenoemde rondje IJzeren Man, is bovendien een kap- en aanlegvergunning noodzakelijk. Het rooien van bomen en het aanleggen van een weg maakt inbreuk op de bestemming “Natuurgebied”. Volgens eiseres kan een dergelijke aanlegvergunning niet worden verleend en is een wijziging van het bestemmingsplan nodig. Gezien de bouwmassa van het hotel is eiseres van mening dat de belangen van derden wel degelijk worden geschaad. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat het gebied waarin het perceel is gelegen op grond van het streekplan is aangewezen als Regionale natuur- en landschapseenheid met als specifieke aanduiding GHS-natuur en in het gemeentelijk groenbeleidsplan is aangemerkt als bos- en natuurgebied dat behoort tot het structuurbepalend groen van de gemeente Vught. Tot slot heeft eiseres gesteld dat er binnen de gemeenschap van de gemeente Vught grote weerstand bestaat tegen het bouwplan.
<u>Wettelijk kader</u>
6. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder d, van de planvoorschriften wordt de hoogte/nokhoogte van gebouwen als volgt gemeten: van het hoogste punt der gebouwen tot aan de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse waarvan die gebouwen voornamelijk toegankelijk zijn, dan wel tot aan de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, indien de eerstgenoemde hoogte meer dan 0,2 m boven of onder laatstgenoemde hoogte gelegen is.
7. Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften mag de goothoogte van gebouwen niet meer dan 6,6 m en de nokhoogte niet meer dan 11 m bedragen.
8. Ingevolge artikel 12, aanhef en eerste lid, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de voorschriften van het plan tot een maximum van 10% van de in het plan voorgeschreven maten voor gebouwen, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
<u>Oordeel van de rechtbank</u>
9. Op 1 oktober 2008 heeft de Afdeling uitspraak gedaan in hoger beroep. Deze uitspraak staat in rechte vast, zodat deze als uitgangspunt heeft te gelden bij verweerders nadere besluitvorming en de thans te verrichten beoordeling. De rechtbank begrijpt het bestreden besluit aldus dat het, hoewel dit niet expliciet is vermeld, mede de verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 12, aanhef en eerste lid, van de planvoorschriften behelst met betrekking tot de nokhoogte van het bouwplan. Partijen zijn hier ook vanuit gegaan.
10. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat met de brief van vergunninghouder van 10 maart 2009 voldoende vaststaat dat bij het meten van de hoogte van het bouwplan van het juiste peil is uitgegaan. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Uit bedoelde brief blijkt slechts dat vergunninghouder zich bij het realiseren van het bouwplan zal houden aan het door verweerder opgegeven peil van 5,98 m boven NAP, zijnde de bovenzijde van het paadje ‘verlengde van de Loonsebaan’. Het paadje ‘verlengde van de Loonsebaan’, dat als toegangsweg gaat dienen voor het hotel, is evenwel nog niet gerealiseerd, zodat op dit moment het peil niet feitelijk in het veld kan worden vastgesteld. Dat de kruin van deze weg, na realisatie, op 5,98 m boven NAP zal liggen, is geenszins zeker. Op dit moment ligt er geen besluit dat voorziet in de aanleg van deze weg. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de daartoe strekkende aanvraag inmiddels is ingetrokken en dat er door vergunninghouder nog geen nieuwe aanvraag is gedaan. Daar komt nog bij dat niet zeker is dat medewerking aan de aanleg van de weg kan worden verleend, nu hiervoor -in het geval de aanleg ervan strijdig is met het bestemmingsplan- een belangenafweging is vereist en tegen een dergelijk besluit rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Als gevolg hiervan is het onzeker wat het peil van de weg zal zijn. Het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied”, waarin het bouwplan en de toegangsweg volgens verweerder zullen worden opgenomen, kan reeds vanwege de omstandigheid dat dit nog niet is vastgesteld, geen soelaas bieden.
11. Uit het vorenstaande vloeit voort dat niet met zekerheid vaststaat dat verweerder bij het meten van de hoogte van het bouwplan van het juiste peil is uitgegaan. Daarmee is het verlenen van onderhavige vrijstelling en bouwvergunning in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep van eiseres is daarom gegrond.
12. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de vraag of verweerder in dit concrete geval in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid binnenplanse vrijstelling te verlenen. Dit betekent dat niet wordt toegekomen aan het betoog van eiseres met betrekking tot het streekplan “Brabant in Balans” en de natuurwaarde van het gebied.
<u>Conclusie</u>
13. Op grond van vorenstaande overwegingen zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Voor herroeping van het primaire besluit ziet de rechtbank geen aanleiding, nu niet op voorhand is uit te sluiten dat het geconstateerde gebrek in bezwaar kan worden hersteld. Gelet op het voorgaande is onduidelijk hoeveel tijd herstel van het gebrek zal vergen. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid ingevolge artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verweerder gelegenheid te bieden het gebrek te herstellen.
14. Nu het primaire besluit niet wordt herroepen en dit ook niet wordt aangetast door de vernietiging van het bestreden besluit, ziet de rechtbank wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verweerders besluit van 28 juli 2005 wordt geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar.
15. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
16. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 297,00 dient te vergoeden.
17. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 4 juni 2009;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- schorst, met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, het primaire besluit van 28 juli 2005 tot en met zes weken na bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 297,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00.
Aldus gedaan door mr. A.H.N. Kruijer als voorzitter en mr. R.J.A. Schaaf en mr. M.J.H.M. Verhoeven als leden in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2011.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>