ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ7875

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
220513 - HA ZA 10-2488
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.M. Callemeijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdelingszaak inzake persoonsgebonden budget en huwelijksgemeenschap

In deze verdelingszaak, die voorlag bij de Rechtbank 's-Hertogenbosch, zijn partijen, die in gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest, betrokken bij een geschil over de verdeling van een persoonsgebonden budget dat aan hun minderjarige zoon is toegekend. Dit budget is op een bankrekening gestort die op naam van de vrouw staat. De rechtbank heeft geoordeeld dat het saldo van deze rekening toekomt aan de zoon en niet valt binnen de ontbonden huwelijksgemeenschap. De vrouw heeft het budget voor de zoon beheerd en de rechtbank concludeert dat de vrouw niet gerechtigd is tot het saldo van de rekening, omdat dit specifiek voor de zorg van de zoon is bedoeld. De man had gevorderd dat het saldo gemeenschappelijk zou blijven tot de meerderjarigheid van de zoon, maar deze vordering is afgewezen.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de partijen het eens zijn over de verdeling van de inboedelgoederen en de auto, waarbij de vrouw een vorderingsrecht toekomt. De fiscale verplichtingen zijn ook besproken, waarbij partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van belastingteruggaven en -aanslagen. De rechtbank heeft de overbedeling van de man vastgesteld en de wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag geregeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 15 juni 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 220513 / HA ZA 10-2488
Vonnis van 15 juni 2011
in de zaak van
[Partij A],
wonende te [adres],
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
advocaat mr. G.L. Brokking-van Alphen te Valkenswaard (voorheen mr. K.L.M. Kremer),
tegen
[Partij B],
wonende te [adres],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M. Burgers te Bladel (voorheen mr. C. Rooijakkers).
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 januari 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 11 april 2011
- de akte na comparitie van de vrouw
- de antwoordakte na comparitie van de man.
Voorts maken nog deel uit van de processtukken de brieven (met producties) van
mr. Brokking-van Alphen van 1 en 5 april 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn op [xxxxxxxxxx] met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Dit huwelijk is op [xxxxxx] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van [xx] in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. Uit het huwelijk van partijen zijn de nav[A]e thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [A];
- [B].
3. Het geschil
in conventie
3.1. De vrouw vordert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vast te stellen zoals nader in de dagvaarding omschreven en subsidiair de wijze van verdeling vast te stellen zoals nader in de dagvaarding omschreven althans op zodanige wijze als de rechtbank juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2. De man voert verweer.
in reconventie
3.3. De man vordert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. te bepalen primair dat ten aanzien van het saldo op de rekening met nummer [XX] als peildatum geldt 19 november 2008 en dat dit saldo bij helfte dient te worden gedeeld zodat de vrouw aan de man een bedrag van EUR 6.822,35 dient uit te keren, en subsidiair te bepalen dat de vordering op het Zorgkantoor in de huwelijksgemeenschap van partijen valt en dat zowel het saldo op de rekening met nummer [XX] als voormelde vordering op het Zorgkantoor bij helfte dient te worden gedeeld zodat de vrouw aan de man een bedrag van EUR 6.822,35 dient uit te keren;
b. te bepalen dat de vorderingen van de fiscus, zoals nader omschreven onder punt 29 tot en met 32 van de conclusie van antwoord, door partijen - ieder voor de helft - dienen te worden voldaan, zodat per saldo de man nog EUR 863,-- en de vrouw nog EUR 1.266,-- dient af te lossen;
c. te bepalen dat terzake van de vorderingen van de fiscus, zoals nader omschreven onder punt 15 tot en met 19 van de conclusie van antwoord, de vrouw de nog op haar naam openstaande vorderingen van EUR 1.183,-- voldoet en dat zij het resterende nog door haar af te lossen bedrag, zijnde EUR 314,50 aan de man voldoet, waarna de man voor aflossing van de nog op zijn naam openstaande vorderingen van de fiscus zorg dient te dragen,
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.4. De vrouw voert verweer.
3.5. Bij antwoordakte na comparitie heeft de man het onder punt a. gevorderde ingetrokken. Wel heeft de man gevorderd - zo begrijpt de rechtbank - te bepalen dat de rekening bij de Rabobank met nummer [xx] gemeenschappelijk blijft totdat de zoon van partijen meerderjarig is en voorts te bepalen dat de vrouw aan het eind van ieder kalenderjaar een kopie van de bankafschriften met de daarbij behorende facturen aan
de man dient te overleggen. Indien de rechtbank zou oordelen dat het saldo op voormelde rekening aan de vrouw verknocht is, vordert de man te bepalen dat ook eventuele vorderingen van derden die verband houden met het persoonsgebonden budget aan de vrouw verknocht zijn.
in conventie en in reconventie
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
peildatum
4.1. Partijen zijn het erover eens dat als peildatum voor de samenstelling en de waardering van de huwelijksgemeenschap wordt genomen [xxx] met uitzondering van de peildatum voor het saldo op de rekening bij de Rabobank met nummer [XX]. Dit laatste behoeft evenwel geen bespreking meer, omdat de man zijn vordering tot verdeling van het saldo op deze rekening heeft ingetrokken.
inboedel
4.2. Partijen hebben de inboedelgoederen in onderling overleg verdeeld. Zij zijn het erover eens dat in dat verband aan de vrouw een vorderingsrecht toekomt van EUR 300,--.
kleding en lijfsgoederen
4.3. Niet in geschil is dat de kleding en lijfsgoederen van ieder van partijen zonder nadere verrekening worden toegedeeld aan degene bij wie de betreffende goederen in gebruik zijn.
auto
4.4. Partijen zijn het erover eens dat de auto aan de man wordt toegedeeld en dat in verband met deze toedeling aan de vrouw een vorderingsrecht toekomt van EUR 600, .
bankrekeningen met nummers [xx] en [xx]
4.5. Partijen zijn het erover eens dat het saldo op de ten name van de man staande bankrekening bij de Rabobank met nummer [xx] aan de man wordt toegedeeld en dat het op [xxx] aanwezige debetsaldo ad EUR 34,94 bij helfte wordt gedragen. Voorts zijn zij het erover eens dat het saldo op de ten name van de vrouw staande bankrekening bij de Rabobank met nummer [xx] aan de vrouw wordt toegedeeld onder gehoudenheid aan de man uit te keren de helft van het op [xxx] op die bankrekening aanwezige saldo ad EUR 272,82. Per saldo komt dit, aldus partijen, neer op een aan de man toekomend vorderingrecht ad EUR 153,88.
bankrekening met nummer [xx]
4.6. De minderjarige zoon van partijen, [A], komt in aanmerking voor AWBZ-zorg. In dit verband is aan hem een persoonsgebonden budget toegekend. Het persoonsgebonden budget is een geldbedrag waarmee iemand zelf zorg of hulp kan inkopen. De rechtbank stelt voorop dat het budget toekomt aan [A]; hij is de budgethouder.
Het persoongebonden budget is telkens op een ten name van de vrouw staande rekening bij de Rabobank met nummer [xx] gestort. Dat een bankrekening op naam van de vrouw staat, zegt vooral of in ieder geval in de eerste plaats iets over de relatie van de vrouw tot de bank. Het betekent niet dat er tussen de vrouw en [A] niet een verhouding kan bestaan die voor [A] rechten en/of verplichtingen met betrekking tot het saldo van die rekening meebrengen. Dat kan zeer wel. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij het persoonsgebonden budget voor [A] beheert en dat een medewerker van “MEE”, een organisatie die ouders van kinderen met een beperking ondersteunt, speciaal voor dit doeleinde voormelde rekening heeft geopend. Voorts heeft de vrouw onvoldoende weersproken gesteld dat op deze rekening enkel het persoonsgebonden budget voor [A] wordt bijgeschreven en dat alleen kosten ten behoeve van [A] van deze rekening worden afgeschreven. Budget dat niet wordt besteed aan zorg voor [A] dient aan het Zorgkantoor te worden terugbetaald, aldus de vrouw. Het vorenstaande rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat [A] gerechtigd is tot het saldo van deze bankrekening. Dit impliceert dat het saldo niet in de ontbonden huwelijksgemeenschap valt en evenmin op bijzondere wijze aan de vrouw is verknocht. Reeds gelet hierop is de vordering van de man te bepalen dat het saldo op de bankrekening tot de meerderjarigheid van [A] gemeenschappelijk blijft, niet voor toewijzing vatbaar. Dit geldt eveneens voor de (voorwaardelijke) vordering van de man te bepalen dat ook eventuele vorderingen van derden die verband houdende met het persoonsgebonden budget aan de vrouw verknocht zijn. Ten slotte kan ook de vordering van de man met betrekking tot het jaarlijks overleggen van een kopie van de bankafschriften en de daarbij behorende facturen niet worden toegewezen. Ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening is het aan partijen afspraken over het beheer van het persoonsgebonden budget van [A] te maken. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat wanneer hierover geschillen rijzen partijen deze op de voet van artikel 1:253i lid 2 BW aan de kantonrechter kunnen voorleggen. Gezien het vorenstaande kan het gunnen van een nadere termijn aan de vrouw voor een reactie op de wijziging van eis
op dit punt dan ook achterwege blijven.
fiscus
4.7. Niet in geschil tussen partijen is dat de belastingteruggaves en -aanslagen
tot en met het jaar 2008 bij helfte worden verdeeld respectievelijk bij helfte worden gedragen. Zij zijn in dat verband overeengekomen dat ieder van partijen de nog op zijn of haar naam openstaande vorderingen van de fiscus (inkomstenbelasting, zorg- en huurtoeslag) zal voldoen en dat de vrouw terzake nog een bedrag van EUR 314,50 aan de man dient te betalen. Voor wat betreft de wettelijke rente verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 4.9. en 4.10. In confesso is ten slotte dat belastingaanslagen danwel teruggaven over 2009 (en volgende) zonder enige verrekening worden toebedeeld aan degene op wiens naam de betreffende belastingaanslag dan wel -teruggave staat.
opbrengst afkoop rechten uit kapitaalverzekering
4.8. Als niet langer betwist staat vast dat de opbrengst terzake de afkoop van de rechten uit de kapitaalverzekering is opgesoupeerd voor de peildatum van [xxx]. De vrouw heeft haar vordering op dit punt ingetrokken, zodat hierop niet meer behoeft te worden beslist.
overbedeling
4.9. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de man per saldo voor een bedrag van EUR 431,62 is overbedeeld (EUR 300,-- (inboedel) +/+ 600,-- (auto) -/- 153,88 (bankrekeningen -/- 314,50 (fiscus) = 431,62).
wettelijke rente
4.10. De wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag terzake van overbedeling kan slechts worden toegewezen als na te melden. Deze vordering is pas per heden opeisbaar
- bij het onderhavige vonnis wordt immers de verdeling vastgesteld - en er zijn geen omstandigheden gesteld en/of gebleken waaruit volgt per welke datum de man met de betaling van dit bedrag in verzuim is.
proceskosten
4.11. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1. stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast als overwogen in 4.1. tot en met 4.9., waarbij de onderlinge draagplicht van de schulden wordt bepaald als genoemd in 4.5. en 4.7. en waarbij wordt bepaald dat per saldo de man aan de vrouw is verschuldigd EUR 431,62, vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige betaling;
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Callemeijn en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2011.