ECLI:NL:RBSHE:2011:BR4204

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845167-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en levering van cocaïne, teelt van hennep, diefstal van elektriciteit en voorhanden hebben van een wapen

In deze strafzaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 8 augustus 2011 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder de verkoop van cocaïne, de teelt van hennep, diefstal van elektriciteit en het voorhanden hebben van een wapen. De verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd, werd op 24 juni 2011 gedagvaard. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen en afleveren van cocaïne in de periode van 1 januari 2011 tot en met 27 april 2011, alsook het telen van hennepplanten in een pand in Liessel. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de verdenkingen, onder andere op basis van getuigenverklaringen en tapgesprekken. De verdachte had cocaïne verkocht aan verschillende getuigen, die allen bevestigden dat zij de drugs bij hem hadden gekocht. Daarnaast werd in een woning een hennepkwekerij aangetroffen, waar illegaal elektriciteit werd afgetapt. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de feiten en legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werden er verbeurdverklaringen en onttrekkingen aan het verkeer uitgesproken voor de in beslag genomen goederen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de gezondheid van zijn vrouw, maar benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de schadelijke gevolgen van de drugshandel voor de samenleving.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845167-11
Datum uitspraak: 08 augustus 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: [PI].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 juli 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 juni 2011.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari
2011 tot en met 27 april 2011 te Uden en/of elders in Nederland
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens)
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid/hoeveelheden (van een materiaal bevattende) cocaine, zijnde
cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 van de Opiumwet)
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2011 tot en met 28 april 2011 te
Liessel, gemeente Deurne,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres])
554, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval
een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2011 tot en met 28 april 2011 te
Liessel, gemeente Deurne,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
hoeveelheid stroom / elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan energiebedrijf Enexis, in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
4.
hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2011 tot en met 28 april 2011 te Uden
een busje CS-gas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen
met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of
traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft
gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten onder 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte dient van het onder 1 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Enkel de CIE-infomatie zonder enige andere concrete feiten en omstandigheden levert geen verdenking op in de zin van artikel 67a (de rechtbank begrijpt dat kennelijk wordt bedoeld 67) lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Om die reden ontbreekt de grondslag om telecommunicatie te vorderen op basis van artikel 126n Sv Dit vormverzuim dient op grond van artikel 359a Sv te leiden tot uitsluiting van al het daardoor verkregen bewijs en de vruchten daarvan.
Mocht de rechtbank deze redenering niet volgen dan is nog de vraag of het voor wat betreft feit 1 wel om cocaïne gaat. Niet valt uit te sluiten dat het om een andere stof gaat.
Verder is niet duidelijk wie met [alias 1 verdachte] of [alias 2 van verdachte] wordt bedoeld.
De verklaring van [getuige 1] is volstrekt onbetrouwbaar en de raadsman verzoekt deze verklaring van het bewijs uit te sluiten.
Voor wat betreft feit 2 is er geen sprake van medeplegen, wellicht medeplichtigheid maar dat is niet ten laste gelegd. Dit geldt ook voor feit 3. Ook van de feiten 2 en 3 verzoekt de raadsman verdachte vrij te spreken.
Feit 4 heeft verdachte bekend. Voor wat betreft een bewezenverklaring van dit feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Is er sprake van een verdenking van een misdrijf omschreven in artikel 67, lid 1 Sv?
Uit het CIE proces-verbaal d.d. 18 januari 2011 blijkt het navolgende.
In de maand januari 2011 is bij de Criminele Inlichtingen Eenheid van een informant de navolgende informatie binnengekomen.
Eigenaar [alias 1 van verdachte] van de [horecagelegenheid] aan de [adres] in [gemeente] verkoopt vanuit zijn zaak cocaïne. Per gram betaal je 50 euro. [alias 1 van verdachte] maakt gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer van verdachte]. [alias 1 van verdachte] komt de coke aan huis bezorgen in de auto waar anders de doner mee wordt gebracht. De verstrekte informatie kon als betrouwbaar worden aangemerkt.
In voornoemd CIE-proces-verbaal is tevens vermeld dat met [horecagelegenheid] wordt bedoeld [horecagelegenheid], [adres] te [gemeente].
Op 21 januari 2011 wordt de officier van justitie verzocht een vordering ex artikel 126n van het Wetboek van Strafvordering in te stellen betreffende het mobiele nummer [telefoonnummer van verdachte] over de periode 1 november 2010 tot 15 januari 2011, wat de officier van justitie ook op 21 januari 2011 heeft gedaan. Het doel was inzicht te krijgen wie gebruik maakte van het telefoonnummer en of het telefoonnummer nog actief was. Een dergelijke vordering kan worden gedaan in geval van verdenking van een misdrijf omschreven in artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank stelt voorop dat een redelijk vermoeden van schuld kan worden aangenomen op basis van een anonieme melding. De beantwoording van de vraag of dergelijke informatie toereikend is voor de toepassing van de bij art. 126n Wetboek van Strafvordering voorziene bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
In onderhavige zaak is de -anonieme- melding afkomstig van "een CIE-informant". De informatie van deze informant is "als betrouwbaar aangemerkt" en is relatief kort voor de vordering tot verstrekking van verkeersgegevens binnengekomen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden voldoende redenen waren voor een verdenking van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, waarbij gebruik werd gemaakt van het nummer [telefoonnummer van verdachte]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er een wettelijke basis was voor de vordering 126n van het Wetboek van Strafvordering. De uit deze vordering verstrekking verkeersgegevens voortvloeiende bewijsmiddelen mogen daarom voor het bewijs worden gebruikt. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaring van de getuige [getuige 1] onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs mag worden gebruikt. Nu de rechtbank
deze verklaring niet voor het bewijs zal gebruiken, gaat de rechtbank niet in op dit verweer.
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer van verdachte] bij hem in de tenlastegelegde periode in gebruik was en dat hij de enige gebruiker van de telefoon met dit nummer was. Verdachte maakte in die periode gebruik van een groene personenauto van het merk Citroen, Xsara Picasso. Verdachte verrichtte regelmatig werkzaamheden voor de [horecagelegenheid] te [gemeente].1
Op 29 april 2011 verklaart [getuige 2] bij de politie het navolgende.
Het nummer [telefoonnummer van verdachte] is van de persoon die ik ken als [alias 1 van verdachte].
[alias 1 van verdachte] heeft een [horecagelegenheid] op de [adres] in [gemeente]. [alias 1 van verdachte] is van Turkse afkomst.
Ik ben geen vriend van [alias 1 van verdachte]. Ik spreek af en toe met hem.
Voor het laatst, ik denk, anderhalve week geleden telefonisch contact met hem gehad.
Naar aanleiding van de tapgesprekken van 14 april 2011 tot en met 18 april 2011 verklaart [getuige 2] het navolgende.
Ik heb met [alias 1 van verdachte] afgesproken dat ik hem bij het gemeentehuis in Uden wilde ontmoeten.
De reden was dat ik cocaïne bij hem wilde kopen. Die avond heb ik voor 50 euro cocaïne bij [alias 1 van verdachte] gekocht. Dat was voor 1 gram. Ik heb hooguit twee keer cocaïne bij [alias 1 van verdachte] gekocht.
De eerste keer was ik denk drie maanden geleden. Ik heb toen 1 gram gekocht. Ik heb geen klachten gekregen van degene waarvoor ik haalde over de kwaliteit van de cocaïne.2
In tapgesprekken tussen verdachte [verdachte] en nummer [telefoonnummer van getuige 2] in gebruik bij [getuige 2] (hier genoemd NN-man) d.d. 18 april 2011 wordt gesproken over:
NN-man vraagt of [verdachte] in de buurt is. [verdachte] komt naar het gemeentehuis.
[verdachte] is aan het bezorgen en komt er zo aan.3
Op 30 april 2011 verklaart [getuige 3] bij de politie het navolgende.
Ik gebruik af en toe cocaïne. Mijn nummer is [telefoonnummer van getuige 3].
Nummer [telefoonnummer van verdachte] heb ik wel eens gebruikt om cocaïne te bestellen. Het nummer is van een Turk of een Marokkaan. Ik noem hem altijd [alias 2 van verdachte]. Ik weet dat hij vaak in de [horecagelegenheid] in [gemeente] is. Hij rijdt in een groene Citroen Xsara Picasso.
Als ik cocaïne nodig heb dan bel ik [alias 2 van verdachte] op zijn 06-nummer.
De eerste keer dat ik cocaïne heb gekocht, is denk ik het begin van dit jaar.
Voor het laatst gekocht ik denk zo'n 2 weken geleden. Ik heb ongeveer 10 keer cocaïne gekocht, iedere keer 1 gram.
Naar aanleiding van de tapgesprekken tussen 6 april 2011 en 12 april 2011 verklaart [getuige 3] dat deze gesprekken over het kopen van cocaïne gingen.4
De tapgesprekken/sms-berichten tussen verdachte [verdachte] en nummer [telefoonnummer van getuige 3] in gebruik bij [getuige 3] (hier genoemd NN-man) van 6 april 2011 tot en met 16 april 2011 houden onder meer in:
4 sms-berichten d.d. 9 april 2011 dat ze elkaar willen ontmoeten.
Op 10 april 2011 zegt [verdachte] dat hij op de parkeerplaats is. NN-man vraagt of dit bij Jumbo is en zegt dat hij er aan komt.
Op 12 april 2011 spreken [verdachte] en NN-man met elkaar af. [verdachte] is in het centrum.5
Op 1 mei 2011 verklaart [getuige 4] bij de politie het navolgende.
Ik gebruik cocaïne. Ik ben een gelegenheidsgebruiker.
Ik koop mijn drugs bij ene [alias 1 van verdachte]. Volgens mij is [alias 1 van verdachte] de eigenaar van de [horecagelegenheid]. Ik spreek altijd ergens af in Uden. Vaak is dat in het sportpark te Uden.
Mijn nummer is [telefoonnummer van getuige 4]. Het nummer [telefoonnummer van verdachte] is van [alias 1 van verdachte]. [alias 1 van verdachte] is een Turkse man en rijdt in een groene Citroen.
Ik bel [alias 1 van verdachte] op zijn 06 en dan spreken we af bijvoorbeeld in het sportpark. De cocaïne wordt aangeleverd in een wit sealtje. Ik heb voor het eerst gekocht bij [alias 1 van verdachte], rond januari 2011. Voor het laatst is ongeveer 2 weken geleden. Ik heb ongeveer 5 à 10 keer bij hem cocaïne gekocht. Per keer ongeveer 1 gram.
[getuige 4] worden de tapgesprekken tussen 31 maart 2011 en 16 april 2011 voorgelezen. [getuige 4] verklaart dat deze gesprekken meestal om drugs gingen. Ik heb [alias 1 van verdachte] ook wel eens gebeld voor een broodje drum.6
De tapgesprekken tussen verdachte [verdachte] en nummer [telefoonnummer van getuige 4] in gebruik bij [getuige 4] (hier genoemd NN-man) tussen 31 maart 2011 en 16 april 2011 houden onder meer het volgende in.
NN-man vraagt aan [verdachte] of hij naar het sportpark kan komen. [verdachte] belt daarna NN-man en zegt dat er iets tussen is gekomen en dat hij niet kan komen.
Op 4 april 2011 spreken [verdachte] en NN-man af bij het sportpark.
Op 9 april 2011 vraagt NN-man [verdachte] of hij naar hem kan komen. [verdachte] zegt dat hij alleen op de zaak is en zegt dat NN-man naar de zaak moet komen. NN-man zegt dat hij langs komt.7
De vraag dient te worden beantwoord of de persoon die in voornoemde verklaringen [alias 1 verdachte] of [alias 2 van verdachte] wordt genoemd verdachte [verdachte] betreft.
De getuigen verklaren dat [alias 1 van verdachte]/[alias 2 van verdachte] gebruik maakte van het mobiele nummer [telefoonnummer van verdachte]. Verdachte heeft erkend als enige gebruik te maken van dit mobiele nummer.
[verbalisant 1] herkent de stem van verdachte voor 100% op de door hem beluisterde tapgesprekken betreffende het mobiele nummer [telefoonnummer van verdachte].8
Voorts blijkt uit bevindingen van [verbalisant 2] dat verdachte [verdachte] op 8 maart 2011 door een manspersoon [alias 1 van verdachte] wordt genoemd.9
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in de hiervoor weergegeven verklaringen genoemde [alias 1 van verdachte]/[alias 2 van verdachte] is.
De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat de stof die verdachte aan [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] heeft geleverd cocaïne betreft.
[getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] spreken allemaal over de levering van cocaïne.
[getuige 3] en [getuige 4] gebruikten al langere tijd en met enige regelmaat cocaïne.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat zij bekend waren met het gebruik en de effecten van deze drugs. De rechtbank acht bewezen dat waar deze gebruikers verklaren over cocaïne er ook sprake was van cocaïne.
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte cocaïne heeft verkocht aan [getuige 2], mede gelet op de verklaring van [getuige 2] dat hij geen klachten heeft gekregen over de kwaliteit van de cocaïne van degene voor wie hij de cocaïne haalde.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 27 april 2011 te Uden cocaïne heeft verkocht en afgeleverd.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
Op 27 april 2011 wordt in een woning aan de [adres] te Liessel een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met in teelruimte 1 182 hennepplanten van ongeveer 2/3 weken oud en in teelruimte 2 372 hennepplanten/stekken van ongeveer 1 / 2 weken.
In de ruimten hingen in werking zijnde assimilatielampen.10
Uit kweekruimten I en II werd een kleine hoeveelheid plantenmateriaal veiliggesteld.11
Het plantenmateriaal uit de kweekruimten is door middel van een M.M.C. Internationaal B.V. cannabis test onderzocht en bleek vermoedelijk hennep te betreffen.12
Uit onderzoek bleek dat de stroom via een aansluiting vanuit de
kwekerij werd weggenomen uit de aansluitkast van het naastgelegen garagebedrijf.13
Op 29 april 2011 doet [aangever] aangifte. Deze aangifte houdt onder meer het navolgende in.
Ik ben eigenaar van [bedrijf] te Liessel, [adres].
Ik huur het bedrijfspand van [eigenaar bedrijfspand].
Het naast mijn bedrijf gelegen woonhuis wordt gehuurd door de mij bekende [medeverdachte 1].
In die woning is een tussenmeter aanwezig die aangesloten is op de aansluitkast in mijn kantoor. Die tussenmeter registreert het verbruik van de elektriciteit in de woning. Elektriciteit liep via mij. Ik controleerde dus regelmatig de meterstanden.
De huurders van de woning betalen mij een voorschot voor gas, water en licht. Daarna wordt het daadwerkelijk verbruik verrekend.
De hoofdaansluiting van de elektriciteit zit in mijn kantoor.
De medewerker van Enexis die onderzoek heeft gedaan in de aansluitkast gaf aan dat er in die aansluitkast een aansluiting was gemaakt ten behoeve van de aangetroffen hennepkwekerij in de woning [adres].14
Er werd mij medegedeeld dat de meter in de woning dus het verbruik van elektriciteit niet registreerde maar dat mijn meter de elektriciteit registreerde. Door deze illegale aansluiting, die zonder mijn toestemming is geplaatst, heeft er diefstal van stroom plaatsgevonden door de betrokkenen van de hennepkwekerij. Ik wist niets van het aftappen van stroom.
Ik heb gisteren van [eigenaar bedrijfspand] gehoord dat hij in goed vertrouwen de sleutel van mijn garage en de code van het alarm heeft gegeven aan de huurder van de woning, te weten [medeverdachte 1]. Hij had een hogedrukreiniger uit de garage nodig.
Ik heb niemand toestemming of het recht gegeven de stroom weg te nemen en zich toe te eigenen.
Op 29 april 2011 heeft [eigenaar bedrijfspand] onder meer het navolgende verklaard.
Ik ben eigenaar van perceel [adres] te Liessel. De garage verhuur ik aan [aangever] en het woonhuis aan [medeverdachte 1] officieel vanaf 1 maart 2011. Vanaf half februari 2011 is hij er in getrokken.
In de woning zit een aparte tussenmeter van de elektriciteit. [medeverdachte 1] wilde de hogedrukreiniger. Ik heb hem de code van het alarm en de sleutel gegeven zodat hij de hogedrukreiniger kon gebruiken. [medeverdachte 1] kende de weg naar de hoofdmeterkast.
Ik heb niks te maken met de hennepkwekerij.15
Op 29 april 2011 heeft [medeverdachte 1] onder meer het navolgende verklaard
Ik gebruik het 06-nummer [telefoonnummer van medeverdachte 1].
[eigenaar bedrijfspand] is eigenaar van woonhuis en garage [adres] te Liessel.
Ik besloot om een hennepkwekerij te starten.
In mijn woning was een tussenmeter in de aansluitkast aanwezig. Deze stroomaansluiting kon niet gebruikt worden t.b.v. de kwekerij.
In de aansluitkast van de ernaast gelegen garage moesten ze een aansluiting maken naar de hennepkwekerij. Ik zou regelen dat zij toegang zouden krijgen in de garage. Ik heb tegen [eigenaar bedrijfspand] gezegd dat ik de hogedrukreiniger nodig had die in de garage stond. Hij gaf mij de sleutel en de code.
Een man is bezig geweest in de aansluitkast en een man in het huis.
Ik had van niemand het recht of de toestemming de elektriciteit weg te nemen.
De huurbaas en garage-eigenaar hebben er niets mee te maken.16
Op 23 mei 2011 heeft [medeverdachte 2] onder meer het navolgende verklaard.
Mijn mobiele nummer is [telefoonnummer van medeverdachte 2].
Ik weet dat [verdachte] de eigenaar van [horecagelegenheid] in [gemeente] is. Het gesprek van 20 april 2011 gaat over het volgende. Ik werd door [verdachte] gebeld die vroeg of ik een extra groep wilde aansluiten. Ik heb alleen de kabels boven de meterkast aangesloten.
Sms '[adres] liesel' dit is het adres waar ik heen moest gaan.
Op 22 april 2011 21:31:02 belde hij waar ik bleef.
In de woning, [adres], heb ik bij een stopcontact een kabel aangesloten. In de garage heb ik kabels in de meterkast aangesloten. De kabels hingen boven de meterkast. Ik moest stroom aanleggen. Ik heb daar een man ontmoet, ik denk dat het een Turkse man is geweest, maar ik ben daar niet zeker van. Ik ben denk ik een week voor 22 april daar voor het eerst geweest.17
Op 12 april 2011 vinden er diverse telefoongesprekken plaats tussen verdachte ([telefoonnummer van verdachte]) en 06-54320563, in gebruik bij [medeverdachte 1]. Deze tapgesprekken houden onder meer het volgende in:
12 april 2011 20.09.54 uur. 18
[medeverdachte 1] belt naar [verdachte].
[medeverdachte 1] zegt dat alles is uitgedroogd. [verdachte] vraagt of hij geen water heeft gegeven.
[medeverdachte 1] zegt, natuurlijk wel 100 liter. [verdachte] zegt dat hij het langzaam had moeten geven.
Als je 10 hebt gegeven mag dat niet gebeuren.
[medeverdachte 1] zegt dat het ook zou kunnen dat de wekker niet heeft uitgeschakeld.
[medeverdachte 1] zegt dat alles naar beneden is gevallen.
12 april 2011 20.14.26 uur.19
[medeverdachte 1] belt naar [verdachte].
[medeverdachte 1] zegt dat de grote allemaal goed zijn. [verdachte] zegt, geef ze maar voldoende en kom.
[verdachte] zegt dat de kleine weinig opnemen. De grote nemen voldoende op. [verdachte] zegt dat ze de fout gemaakt hebben door de kleine te plaatsen. Ik heb op andere plek ook op deze wijze gedaan, daar groeit het heel goed. Maar het is niet nodig om over de telefoon te praten.
12 april 2011 22.11.49 uur.20
[medeverdachte 1] belt naar [verdachte].
[medeverdachte 1] is net gestopt met het werk. De helft is gered. De helft is verloren.
[verdachte] denkt dat het goed komt als je voldoende hebt gegeven.
Tussen 20 april 2011 en 22 april 2011 vinden er diverse telefoongesprekken plaats tussen verdachte ([telefoonnummer van verdachte]) en 06-43033151, in gebruik bij [medeverdachte 2] (hierna NN-man). Deze tapgesprekken houden onder meer het volgende in:
22 april 2011 17:55:17 uur.21
NN-man belt naar [verdachte].
[verdachte] vond dat ze samen moesten gaan.
NN gaat het verhogen.
NN wil dat [verdachte] akkoord gaat met het bedrag.
[verdachte] zegt dat het goed komt. [verdachte] zegt dat hij moet nemen wat hij verdient.
[verdachte] zegt dat als ze door de hoofingang gaan, dan kan er niets meer gebeuren.
NN zegt dat ze het samen gebruiken en dat het daarom te zwaar is.
[verdachte] wil niet dat ze een tweede keer komen, als ze bij een te hoge weer springen.
NN gaat het verhogen.
NN vraag hem het adres te sturen.
Op 22 april 2011 om 19:43:07 uur 22 vraagt NN [verdachte] wederom het adres te sturen.
[verdachte] zegt dat hij het meteen zal sturen.
Op 22 april 2011 19:46:16 uur 23 stuurt [telefoonnummer van verdachte] een sms bericht naar NN-man met de inhoud:
'[adres] te liesel'.
Op 22 april 21:31:02 uur 24 belt [verdachte] naar NN-man en zegt dat hij (NN-man) er nog niet is. NN-man is onderweg. [verdachte] heeft iemand anders gestuurd. [verdachte] zegt: regel het daar zoals ik zei.
22 april 2011 23.33.44 uur 25 [verdachte] belt naar NN-man
[verdachte] heeft gehoord dat het waarschijnlijk niet is gelukt. NN zegt dat het risicovol is. Hij heeft broer alles uitgelegd.
Het is afgesteld op 25, NN wilde het verhogen naar 63.Vervangen kan wel maar te risicovol
Broer heeft het gezien. NN zegt dat de zekeringen sprongen.
De stem van de persoon die in de taps telkens als [verdachte] wordt genoemd, wordt door verbalisant Yazici voor 100% herkend als de stem van verdachte.26
Uit de tapgesprekken en voornoemd sms-bericht naar [medeverdachte 2] leidt de rechtbank af dat verdachte nauw betrokken was bij de hennepkwekerij en de aanleg van de stroom in de woning te Liessel. Verdachte had contact met de persoon die de stroom moest aansluiten. Hij gaf hem daartoe ook opdrachten en had zeggenschap over de betaling van deze persoon. Daarnaast had verdachte contact met medeverdachte [medev[medeverdachte 1]hte 1] over planten en gaf hem daarbij adviezen. Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de telefoongesprekken over hennepplanten heeft. Verdachte heeft geen redelijke alternatieve verklaring gegeven voor de telefoongesprekken.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte enerzijds en [medeverdachte 1] en/of anderen anderzijds.
De rechtbank acht dan ook de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien 4:
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting27, het aantreffen van het wapen28 en de bevindingen over het onderzoek naar het aangetroffen wapen29 acht de rechtbank het hierna onder 4 genoemd feit wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 27 april 2011 te Uden telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid/hoeveelheden (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
in de periode van 1 maart 2011 tot en met 28 april 2011 te
Liessel, gemeente Deurne, tezamen en in vereniging met een ander of anderen
opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres], 554 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3.
in de periode van 1 maart 2011 tot en met 28 april 2011 te
Liessel, gemeente Deurne, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
hoeveelheid stroom / elektriciteit, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte.
4.
in de periode van 28 maart 2011 tot en met 28 april 2011 te Uden
een busje CS-gas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen
met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of
traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft
gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4:
- een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- verbeurdverklaring van de goederen vermeld op de beslaglijst onder de nummers:
1, 4, 12, 13, 31, 32, 35, 38, 39, 40, 42
- onttrekking aan het verkeer van de goederen vermeld op de beslaglijst onder de nummers: 6, 7 en 30;
- teruggave aan verdachte van de goederen vermeld op de beslaglijst onder de
nummers: 2, 3, 5, 8, 9, 10, 11, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27
28, 29, 33, 34, 36, 37;
- teruggave aan de rechthebbende van het goed vermeld op de beslaglijst onder nummer: 41.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Bij het bepalen van zijn eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de volgende omstandigheden. Verdachte had maar één doel en dat was het verdienen van geld. Het is algemeen bekend dat cocaïne schadelijk is voor de volksgezondheid. Desondanks heeft verdachte 4 maanden gehandeld in cocaïne.
Ten gunste van verdachte heeft de officier van justitie rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het inbeslaggenomen geld kan worden gerelateerd aan de handel in drugs. Derhalve kan dit geld verbeurd worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft, indien het tenlastegelege bewezen wordt verklaard, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest bepleit. Daarnaast heeft de raadsman verzocht een voorwaardelijk deel op te leggen. Voor de financiële situatie van het gezin is het van belang dat verdachte naar huis kan.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de ziekte van de vrouw van verdachte. Verder betreft het korte periodes, is de omvang van de delicten beperkt en heeft verdachte een blanco strafblad.
Het inbeslaggenomen geld betreft de opbrengst van de broodjeszaak. De raadsman heeft derhalve verzocht dit geld terug te geven aan verdachte of de eigenaar van [horecagelegenheid]. Ten aanzien van het overige beslag heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte.
Verdachte heeft gedurende een aantal maanden gehandeld in cocaïne. Daarbij heeft hij zich ook nog beziggehouden met het kweken van hennep. In de hennepkwekerij is stroom illegaal afgenomen. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag.
Verdachte heeft welbewust gehandeld in harddrugs terwijl van algemene bekendheid is dat die verdovende middelen grote gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan en die gebruikers hun drugsgebruik veelal door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden die tot matiging van de straf hebben geleid.
Verdachte werd terzake strafbare feiten soortgelijk aan de door hem gepleegde strafbare feiten niet eerder tot straf veroordeeld.
Tevens heeft de rechtbank rekening gehouden met de slechte gezondheid van de echtgenote van verdachte.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met betrekking tot en/of met behulp van welke de feiten zijn begaan en/of die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen wapen vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting dit een voorwerp is met betrekking tot welke feit 4 is begaan en het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is de wet.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen (vals paspoort en identiteitsbewijs) aan het verkeer onttrokken dienen te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane misdrijven zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan, en deze voorwerpen toebehoren aan verdachte en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan verdachte respectievelijk de rechthebbende, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.
Ten aanzien van het in beslag genomen geld merkt de rechtbank nog op dat dit geld aan verdachte kan worden teruggegeven nu niet kan worden vastgesteld dat dit geld afkomstig is van strafbare feiten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57,
310, 311;
Opiumwet 2, 3, 10, 11;
Wet wapens en munitie art. 2, 26, 55.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van
de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote
hoeveelheid van een middel
T.a.v. feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen
T.a.v. feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en
het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
Gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren.
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten de goederen
vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 13 juli 2011 onder de
nummers: 4, 12, 13, 31, 32, 35, 38, 39 en 40 (t.a.v. de feiten 1 en 2).
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten de
goederen vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 13 juli 2011
onder de nummers: 6,7 en 30
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten de goederen vermeld op de lijst
van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 13 juli 2011 onder de nummers: 1 (geld),
2, 3, 5, 8, 9, 10, 11, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28,
29, 33, 34, 36, 37 en 42 (geld), aan verdachte.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: het goed vermeld op de lijst van
inbeslaggenomen voorwerpen van 13 juli 2011 met nummer: 41,
aan de rechthebbende.
Voornoemde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen is aan dit vonnis gehecht en
dient als hier ingevoegd en herhaald te worden beschouwd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 8 augustus 2011.
Mr. Van Ginneken is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Verklaring verdachte ter terechtzitting
2 Verklaring [getuige 2], pag. 285-287
3 Tapgesprekken, pag. 293 en 295
4 Verklaring [getuige 3], pag. 297-298
5 Tapgesprekken, pag. 302-312
6 Verklaring [getuige 4], pag. 313-314
7 Tapgesprekken, pag. 316-330
8 Bevindingen verbalisant, pag. 474
9 Bevindingen verbalisant, pag. 231-232
10 Bevindingen verbalisanten, pag. 426-432
11 Bevindingen verbalisant, pag. 441
12 Bevindingen verbalisant, pag. 443-444
13 Bevindingen verbalisant, pag. 429-430
14 Verklaring [aangever], pag. 445-447
15 Verklaring [eigenaar bedrijfspand], pag. 449-453
16 Verklaring [medeverdachte], pag. 476-479
17 Verklaring [medeverdachte 2], pag. 465-472
18 Tapgesprek, pag. 355-356
19 Tapgesprek, pag 356
20 Tapgesprek, pag. 356
21 Tapgesprek, pag. 357-359
22 Tapgesprek, pag. 359-360
23 Sms-bericht, pag. 360
24 Tapgesprek, pag. 360
25 Tapgesprek, pag. 360-361
26 Bevindingen verbalisant, pag. 474
27 Verklaring verdachte ter terechtzitting
28 Bevindingen verbalisant, pag. 506
29 Bevindingen verbalisant, pag. 508