RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 augustus 2011
[verzoekster]
te Geldrop,
verzoekster,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop-Mierlo,
verweerder,
gemachtigde mr. G. Kamminga.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2011 heeft verweerder aan verzoekster een vergoeding van € 1.161,00 toegekend voor het leerlingenvervoer van [verzoeksters dochter] voor het schooljaar 2011-2012. Het betreft een vergoeding voor het openbaar vervoer met begeleiding.
Tegen dit besluit heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 12 juli 2011 heeft verzoekster tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 1 augustus 2011, waar verzoekster is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is onder meer het volgende gebleken.
3. Verzoekster is een alleenstaande moeder van twee kinderen, [dochter] van tien jaar oud en [zoon] van elf jaar oud. [Dochter] volgt speciaal onderwijs bij De Beemden, [adres]. [Dochter] is een meisje met een forse ontwikkelingsachterstand. [Zoon] is gediagnosticeerd met PDD-NOS, hetgeen zich uit in beperkingen op het gebied van sociale interactie en communicatie. [Dochter] werd voorheen met aangepast (taxi)vervoer naar school gebracht. Verzoekster heeft bij verweerder om verlenging van het taxivervoer gevraagd.
4. Bij de behandeling van de aanvraag van verzoekster heeft verweerder een vervoersindicatie opgevraagd. Deze vervoersindicatie is uitgevoerd door de onafhankelijke indicatieadviseur MO-zaak. Op 24 mei 2011 heeft verweerder de vervoersindicatie voor [dochter] ontvangen. De indicatie is gesteld op reizen met openbaar vervoer met begeleiding voor de periode van vier jaar.
5. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op de aanvraag van verzoekster, de door verzoekster verstrekte gegevens en de vervoersindicatie. Het toegekende vervoersbudget is gebaseerd op de kosten van openbaar vervoer over de afstand tussen de woning en De Beemden.
6. Verzoekster kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartegen het volgende aangevoerd. Verzoekster stelt dat de heenreis naar de school van [dochter] één uur en drie minuten duurt. De terugreis kost één uur en 13 minuten. Verweerder gaat derhalve met het bestreden besluit tegen haar eigen beleid in, omdat de enkele reistijd voor kinderen onder de twaalf jaar niet meer dan een uur mag bedragen. Daarnaast is het voor verzoekster praktisch niet haalbaar om haar dochter in het openbaar vervoer te begeleiden. Vanwege de problematiek van [dochter] en vanwege haar jonge leeftijd is zij aangewezen op speciaal vervoer. [Dochter] is volledig gewend aan- en vertrouwd geraakt met deze vorm van vervoer. Dit geeft haar de nodige rust en regelmaat. [Dochter] heeft in de ochtend extra begeleiding nodig bij de dagelijkse gang van zaken, hetgeen extra tijd kost. Indien [dochter] met het openbaar vervoer moet gaan, moet zij op een onmogelijk vroeg tijdstip opstaan om voldoende tijd te hebben voor het normale ochtendritueel. Dit zal niet gunstig zijn voor haar ontwikkeling en schoolprestatie, die door haar handicap al ernstige vertraging oplopen. Verder is het voor de [zoon van verzoekster], noodzakelijk dat verzoekster aanwezig is totdat hij naar school vertrekt en wanneer hij uit school komt. Door het besluit van verweerder is dit onmogelijk. [Zoon] zou ‘s ochtends 45 minuten alleen thuis zijn en na schooltijd bijna anderhalf uur. Dit is absoluut onwenselijk. Verder heeft het besluit ook grote gevolgen voor verzoekster zelf. Verzoekster is een alleenstaande werkende moeder. Zij heeft haar baan nodig om haar gezin te kunnen onderhouden. Het doorvoeren van het besluit zou voor verzoekster betekenen dat zij niet meer de benodigde werkuren kan maken. In de omgeving van verzoekster is niemand beschikbaar die [dochter] kan begeleiden.
7. Het wettelijk kader luidt als volgt.
8. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo) verstrekken burgemeester en wethouders aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek op aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden. Ingevolge het vierde lid voorziet de regeling erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is.
9. Ingevolge de algemene toelichting op de Verordening leerlingenvervoer van verweerders gemeente (hierna: de Verordening) heeft de gemeente Geldrop-Mierlo gekozen voor een leerlingenvervoerbeleid waarin zelfredzaamheid, eigen verantwoordelijkheid en cliëntgerichtheid centraal staan en waarbij het vervoersbudget zorgt voor het bieden van maatwerk. Centraal uitgangspunt is daarbij dat de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek van de leerling bij de ouders blijft liggen.
10. Om te kunnen bepalen welk vervoer passend is, wordt voor ieder kind een vervoersindicatie gesteld. Bij deze indicatiestelling wordt bekeken wat de mogelijkheden van een kind zijn en hoe deze zich ontwikkelen. Dit betekent dat de duur van de indicatie afhangt van de vooruitzichten op verandering in de situatie. Het college kan - als er zwaarwegende redenen zijn - afwijken van deze indicatie.
11. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Verordening, wordt onder afstand verstaan, de afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de voor de leerling voldoende begaanbare weg.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, wordt onder vervoer verstaan openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, wordt onder openbaar vervoer verstaan voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling per trein of bus.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder i, wordt onder aangepast vervoer verstaan vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, treintaxi of bustaxi.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder k, wordt onder reistijd verstaan: Heenreis, de totale tijd die ligt tussen het verlaten van de woning en de aankomst op het schoolplein. Terugreis, de totale tijd die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids, een eventuele wachttijd en de aankomst bij de woning.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder t, wordt onder vervoersindicatie verstaan een advies van deskundige die door gemeente Geldrop-Mierlo is aangesteld en die een advies voor vervoerssoort afgeeft van leerlingen waarvoor een aanvraag leerlingenvervoer is aangediend.
12. Ingevolge artikel 9 van de Verordening kan het college één van de drie vormen van vervoersvoorzieningen verstrekken aan ouders voor leerlingen van scholen voor speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs en gehandicapte leerlingen van scholen voor primair- en voortgezet onderwijs: a. een vervoersbudget te besteden aan een zelf te organiseren vervoersvoorziening;
b. een vervoersbudget waarbij gebruik wordt gemaakt van het aangepast vervoer dat door de gemeente Geldrop-Mierlo is geselecteerd;
c. een vervoersvoorziening in natura ten aanzien van aangepast vervoer in de vorm van een (taxi)busje.
13. Ingevolge artikel 10 van de Verordening zijn op het vervoersbudget de volgende voorwaarden van toepassing:
a. de omvang van de kosten voor het eigen vervoer is gebaseerd op de kilometervergoeding van Reisregeling binnenland over de afstand tussen woning en school;
b. de omvang van de kosten voor het openbaar vervoer is gebaseerd op het goedkoopste openbaar vervoer advies over de afstand tussen woning en school.
14. Ingevolge artikel 21 van de Verordening verstrekt het college aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan vier kilometer bedraagt.
15. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Verordening bekostigt het college als er recht bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 21, tevens de daarin bedoelde kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider (heen en terug), indien de leerling jonger dan twaalf jaar is of de vervoersindicatie de noodzakelijkheid van begeleiding aangeeft.
16. Ingevolge artikel 30 van de Verordening kan het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zonodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.
17. Ingevolge de algemene toelichting bij de Verordening is de hoogte van het budget voor openbaar vervoer al dan niet met begeleiding gelijkwaardig aan de kosten die de gemeente zou moeten maken bij een voorziening in natura (bijvoorbeeld een buskaart). Met hulp van www.9292ov.nl wordt berekend wat de kortste/goedkoopste voorziening in natura is. De kosten worden dan verstrekt in de vorm van een vervoersbudget. Ouders zijn vrij in de besteding van het budget, zo lang het maar aan leerlingenvervoer wordt besteed. Dit betekent dat ouders ervoor kunnen kiezen om hun kind zelf te brengen naar school, of gebruik te maken van het openbaar vervoer al dan niet met begeleiding.
18. Ingevolge de algemene toelichting bij de Verordening wordt onder reistijd in de Verordening verstaan, de tijd die ligt tussen het verlaten van het huis en het begin van de schooldag, en/of de tijd die ligt tussen het einde van de schooldag en de aankomst bij de woning. De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht of zij gebruikmaken van het leerlingenvervoer, zich vaak zo’n tien minuten voor het begin van de lessen op het schoolplein bevinden. Deze tijd wordt uitgesloten van de reistijd. Dit betreft enkel de wachttijd aan het begin van de schooldag. De eventuele wachttijd aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend bij de totale reistijd.
Voor het aangepast vervoer geldt dat er een uur enkele reistijd (exclusief wachttijd) wordt gehanteerd voor leerlingen die jonger zijn dan twaalf jaar. Voor leerlingen die ouder zijn dan twaalf jaar geldt een maximale reistijd van maximaal anderhalf uur per leerling (exclusief wachttijden).
19. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
20. Het betoog van verzoekster dat het openbaar vervoer geen passend vervoer is voor [dochter] faalt. De voorzieningenrechter - op voorhand oordelend - ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het advies van de indicatieadviseur van MO-zaak. Deze heeft zijn conclusies gebaseerd op zijn observaties tijdens een spreekuurbezoek. De indicatieadviseur heeft verder alle bij de aanvraag overgelegde medische gegevens, waaronder een neuropsychologisch en een psychologisch verslag van 21 december 2010 van het Spraak-taalteam van Kentalis en de indicatiestelling van het Regionaal Expertisecentrum ZeON bij het indicatieadvies betrokken. De door verzoekster overgelegde verklaring van de adjunct directeur SO Taalbrug de Beemden kan daar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan afdoen, nu daaruit niet expliciet blijkt dat [dochter] niet met het openbaar vervoer kan reizen.
21. Het betoog van verzoekster dat het bestreden besluit niet conform het beleid van verweerder is opgesteld, nu de reis voor [dochter] - die jonger is dan twaalf jaar - met het openbaar vervoer langer dan een uur duurt, treft evenmin doel. In de toelichting bij de Verordening staat aangegeven dat voor het aangepast vervoer geldt dat er een uur enkele reistijd (exclusief wachttijd) wordt gehanteerd voor leerlingen die jonger zijn dan twaalf jaar. Deze maximale reistijd betreft echter enkel het aangepast vervoer, waar ingevolge artikel 1, aanhef en onder i, onder wordt verstaan het vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, treintaxi of bustaxi. Voor het openbaar vervoer geldt gelet op de tekst van de Verordening een enkele reistijd van anderhalf uur. Daarbij maakt de Verordening geen onderscheid tussen kinderen jonger of ouder dan twaalf jaar. Tussen partijen is niet in geschil dat de enkele reistijd met het openbaar vervoer voor [dochter] korter is dan anderhalf uur.
22. Met betrekking tot het beroep van verzoekster op de hardheidsclausule, waarbij zij onder meer aangeeft dat het voor haar praktisch onuitvoerbaar is haar dochter in het openbaar vervoer te begeleiden, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 27 januari 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder LJN: BL0738 en BL0714) is het uitgangspunt dat het in beginsel tot de verantwoordelijkheid van de ouders behoort om zorg te dragen voor de begeleiding van hun kinderen. Verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van gezinsomstandigheden die in betekenende mate verschillen van die, die vele andere gezinnen op het punt van het begeleiden van de kinderen naar en van school ondervinden, of anderszins sprake is van een bijzonder geval, op grond waarvan verweerder af had moeten wijken van de Verordening. Dat verzoekster nog een zoon heeft die verzorging behoeft waardoor geen sprake kan zijn van begeleiding is daartoe niet voldoende. Van ouders mag in dit soort gevallen worden verwacht dat zij zelf een oplossing zoeken voor het (laten) begeleiden van hun kinderen en in voorkomend geval aantonen dat die mogelijkheid niet aanwezig is.
23. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
24. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling of om te bepalen dat aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht moet worden vergoed.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. Otag-Kosman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2011.