vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/825598-10
Parketnummer vordering: 01/825695-08
Datum uitspraak: 02 september 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats + datum] 1982,
wonende te [woonplaats], [adres]
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 maart 2011, 24 mei 2011 en 19 augustus 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 februari 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 16 november 2010 tot en met 17 november
2010 in de gemeente Helmond, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermaals)
opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of
een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open
vuur
- (incident 5) op/aan het Speelhuisplein een (papier)container in brand
gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten
(een) zich in of in de nabijheid van theater Het Speelhuis aanwezige
perso(o)n(en) te duchten was en/of terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen, te weten (een) zich in de nabijheid van die (papier)container
bevindend(e) gebouw(en), te duchten was; en/of
- (incident 15) op de Helmondselaan een personenauto (Volkswagen Transporter,
wit, [kenteken 1]) in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander
of anderen, te weten een zich in de nabijheid van die auto bevindende
persoon/fietser en/of gemeen gevaar voor goederen, te weten (een) andere in de
nabijheid van die Volkswagen geparkeerde auto ('s), te duchten was; en/of
- (incident 17) op de Waart een personenauto (Opel Corsa, blauw, [kenteken 2]) in
brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een
(houten) schutting, te duchten was; en/of
- (incident 13) op de Markt (bij café/restaurant De Waard) een parasol in
brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor
terrasmeubilair en/of gebouwen te duchten was; en/of
- (incident 16) op de Matthijs Vermeulenstraat een onder een
overkapping/carport(s) geparkeerd staande personenauto, merk Peugeot, [kenteken 3]
kleur grijs, in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of
anderen, te weten een of meer zich in boven die overkapping/carport(s)
bevindende woningen bevindende personen te duchten was en/of terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen, te weten die woningen en de zich in die woningen
bevindende goederen te duchten was en/of (een) in de nabijheid van die Peugeot
geparkeerde andere auto('s); en/of
- (incident 18) een op een parkeerterrein gelegen aan de Torenstraat
geparkeerde personenauto Peugeot (306, blauw, [kenteken 4]) in brand gestoken,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meer andere op
dat parkeerterrein geparkeerde personenauto('s), te duchten was;
(artikel 157 Wetboek van Strafrecht)
hij in of omstreeks de periode van 16 november 2010 tot en met 17 november
2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
- (incident 5) op/aan het Speelhuisplein een (papier)container, geheel of den
dele toebehorende aan Het Speelhuis; en/of
- (incident 15) op de Helmondselaan een personenauto (Volkswagen Transporter,
wit, [kenteken 1]), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer2]
en/of [slachtoffer 3]; en/of
- (incident 17) op de Waart een personenauto (Opel Corsa, blauw, [kenteken 2]),
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1]; en/of
- (incident 13) op de Markt (bij café/restaurant De Waard) een parasol, geheel
of ten delen toebehorende aan Restaurant De Waard; en/of
- (incident 16) op de Matthijs Vermeulenstraat een personenauto, merk Peugeot,
[kenteken 3] kleur grijs, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2]; en/of
- (incident 18) een op een parkeerterrein gelegen aan de Torenstraat
geparkeerde personenauto Peugeot (306, blauw, [kenteken 4]), geheel of ten dele
toe behorende aan [slachtoffer 4];
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan in elk geval een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door (dit)
deze goed(eren) in brand te steken, althans in aaraking te brengen met vuur;
(artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 08 november 2010 in de gemeente Helmond, althans in het
arrondissement 's-Hertogenbosch, (meermaals) tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht,
immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen
aldaar opzettelijk door middel van open vuur
- (incident 2) op De Wiel een parasol in brand gestoken, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een zich in de directe nabijheid
van die parasol gelegen pand/café, te duchten was; en/of
- (incident 10) op de Torenstraat een personenauto Citroen (Ax First Class,
groen, [kenteken 5]) in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen,
te weten voor (een) zich in de nabijheid van die auto bevindende andere
geparkeeerde auto('s) te duchten was;
(artikel 157 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 08 november 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
- (incident 2) op De Wiel een parasol (t.w.v. omstreeks 800 euro); en/of
- (incident 10) op de Torenstraat een personenauto Citroen (Ax First
Class,groen, [kenteken 5]);
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
- [slachtoffer 5]; en/of
- en/of [slachtoffer 6],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt door deze parasol en/of personenauto in brand te steken;
(artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 3 november 2010 tot en met 4 november 2010
in de gemeente Helmond, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermaals)
opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of
een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open
vuur
- (incident 8) op de Torenstraat een personenauto Opel(type Kadet, rood,
[kenteken 6]) in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te
weten voor (een) in de nabijheid van die auto geparkeerde andere auto('s) te
duchten was; en/of
- (incident 9) op de Torenstraat een personenauto Suzuki (Alto, blauw,
[kenteken 7])in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te
weten voor (een) in de nabijheid van die auto geparkeerde (andere) auto('s) te
duchten was;
(artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht)
hij in of omstreeks de periode van 3 november 2010 tot en met 4 november 2010
te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk
- (incident 8) op de Torenstraat een personenauto Opel(type Kadet, rood,
[kenteken 6]), geheel of ten dele toe behorende aan [slachtoffer 7]; en/of
- (incident 9) op de Torenstraat een personenauto Suzuki (Alto, blauw,
[kenteken 7]), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8];
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door deze (dit) goed(eren) in brand te
steken, althans in aanraking te brengen met vuur;
(artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 24 oktober 2010 in de gemeente Helmond, althans in het
arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers
heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar
opzettelijk door middel van open vuur
- (incident 7) een in de Torenstraat geparkeerd staande personenauto merk Opel
Frontera-B Van ([kenteken 8]) in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar
voor goederen, te weten voor andere ter plaatse geparkeerd staande auto's te
duchten was;
(artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 oktober 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een
personenauto, merk Opel Fontera-B Van ([kenteken 8]), in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door deze in brand te steken, althans in
aanraking te brengen met vuur;
(artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/825695-08 is aangebracht bij vordering van 4 februari 2011. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch d.d. 1 april 2009. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de navolgende tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen ten aanzien van verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Verdachte en [medeverdachte] zijn in de nacht van 16 op 17 november 2010 tezamen op een soort rooftocht door Helmond gegaan. De hele avond en nacht zijn ze samen geweest en hebben ze diverse goederen in brand gestoken, dan wel vernield, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd. Noch verdachte noch [medeverdachte] heeft zich op enig moment gedistantieerd. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat er met betrekking tot de incidenten 5, 15, 13, 16 en 18 sprake is van brandstichting. Er was immers sprake van gemeen gevaar voor personen en/of goederen. Bij incident 17 is er geen sprake van brandstichting, omdat onvoldoende blijkt van gemeen gevaar, maar er is wel sprake van vernieling. De officier van justitie acht feit 2 eveneens wettig en overtuigend bewezen ten aanzien van verdachte en [medeverdachte]. Ten aanzien van incident 2 is er sprake van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en ten aanzien van incident 10 is er sprake van vernieling. Met betrekking tot feit 3 concludeert de officier van justitie dat verdachte tezamen met [medeverdachte] een tweetal auto's heeft vernield. Zowel bij incident 8 als bij incident 9 blijkt immers niet van gemeen gevaar voor personen en/of goederen. Ten aanzien van feit 4 acht de officier van justitie ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met [medeverdachte] op 24 oktober 2010 brand heeft gesticht waarbij er gemeen gevaar voor goederen was.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit een vrijspraak ten aanzien van de tenlastegelegde brandstichtingen. Bij geen van de incidenten is immers sprake geweest van gemeen gevaar voor personen en/of goederen. Er is enkel sprake van beschadiging, dan wel vernieling van goederen. Verdachte heeft erkend bij alle incidenten betrokken te zijn geweest.
Het oordeel van de rechtbank.
De onderstaande incidenten zijn opgenomen in de volgorde zoals ze in de tenlastelegging staan vermeld. Dit is echter niet op chronologische volgorde. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat de incidenten ten aanzien van feit 1 in de navolgende volgorde hebben plaatsgevonden: incident 5, 13, 16, 18, 15 en 17.1
Feit 1
Incident 5
[ ] heeft aangifte gedaan omdat er op 16 november 2010 omstreeks 23.30 uur aan het Speelhuisplein te Helmond een papiercontainer in brand was gestoken. Hij zag vanuit de keuken van theater Het Speelhuis dat er vlammen van ongeveer één meter hoog voor het keukenraam uit kwamen. Vervolgens heeft een collega met een brandslang de brand geblust. De brand had echter vele gevaren kunnen opleveren, aangezien de buitenkant van het theater grotendeels uit hout bestaat. Hierdoor had het gebouw zelf ook vlam kunnen vatten. Op het moment van de brand waren er zeker nog zeventig bezoekers plus personeel aanwezig in het theater. Rond het tijdstip van de brand heeft aangever een jongen en een meisje zien lopen.2
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte op 16 november 2010 een blauwe papiercontainer in brand heeft gestoken.3
Verdachte heeft verklaard dat zij in de avond/nacht van 16 op 17 november 2010 achter het hek naast het Speelhuis te Helmond een grote container zagen staan. [medeverdachte] wilde deze aan steken, maar verdachte vond dat niet verstandig omdat het nog best druk was in het Speelhuis en op straat. Vervolgens hebben ze gewacht totdat het rustiger werd op straat. Daarna heeft [medeverdachte] de container open gemaakt en het papier dat erin zat aangestoken. Omdat het binnen in het theater nog druk was, zijn ze daarna snel weggelopen. Verdachte zag wel dat de container snel begon te roken.4
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande hetgeen onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten aanzien van incident 5 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen. Gelet op hetgeen in de aangifte is vermeld, alsmede hetgeen verdachte heeft verklaard, is de rechtbank van oordeel dat er gevaar voor personen en goederen te duchten was. Volgens aangever had het vuur over kunnen slaan op het nabijgelegen gebouw. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat de container naast het theater stond. In dit gebouw bevonden zich op het moment van de brand veel mensen, dit heeft verdachte zelf ook verklaard. Het feit dat de gevolgen van de brand uiteindelijk beperkt zijn gebleven is te danken aan het tijdig signaleren van de brand door medewerkers en het kordate handelen hierna. Het verweer van de verdediging dat er geen sprake is van gemeen gevaar voor personen en/of goederen, gaat dan ook niet op. Gelet op de verklaring van verdachte dat hij tezamen met [medeverdachte] bij de brandstichting betrokken is geweest, alsmede in aanmerking genomen de overige voornoemde feiten en omstandigheden ten tijde van de brandstichting, acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van medeplegen.
Incident 15
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan omdat zijn Volkswagen, type Transporter, kleur wit met kenteken [kenteken 1] tussen 16 en 17 november 2010 op de Helmondselaan te Helmond in brand had gestaan. Deze Volkswagen staat op naam van [slachtoffer 1] en aangever is mede-eigenaar van dit bedrijf. De taxibus had rechtsvoor brandschade aan de bumper, spatbord, gril, verlichting en wat bekabeling. Er was geen enkele mogelijkheid dat het voertuig uit zichzelf is gaan branden.5
[medeverdachte] heeft verklaard dat ze in de nacht van 16 op 17 november 2010 een bus op de Helmondselaan in brand heeft gestoken. Zij heeft toen de wielkast voor bij de bestuurderskant in de brand gestoken door met haar aansteker een vuur bij de bumper te houden. Het betrof en witte Volkswagen bus en deze was van [slachtoffer 1] De bus vatte meteen vlam, eerst een minivlam en vervolgens werd deze steeds groter.6
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] en hij in de avond/nacht van 16 op 17 november 2010 een busje [naam bus] zagen staan op de Helmondselaan. [medeverdachte] begon toen die bus in brand te steken. Het duurde erg lang en vervolgens is hij naar de bus toe gelopen. [medeverdachte] heeft door haar aansteker in de wielkast te houden de bus aangestoken. Vanaf een veilige afstand zagen ze dat de bus aan de voorzijde ook aardig brandde.7
De rechtbank acht hetgeen onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten aanzien van incident 15 ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank staat onvoldoende vast dat er sprake was van gemeen gevaar voor personen en/of goederen. De enkele verklaring van verdachte dat hij een persoon ter hoogte van de bus zag staan, levert onvoldoende bewijs op voor gemeen gevaar van die persoon. De rechtbank acht echter op grond van het vorenstaande hetgeen ten tweede cumulatief/alternatief ten laste is gelegd wel wettig en overtuigend bewezen ten aanzien van dit incident. De taxibus heeft immers brandschade opgelopen. Gelet op de verklaring van verdachte dat hij tezamen met [medeverdachte] bij de brandstichting betrokken is geweest, acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van medeplegen.
Incident 17
Verdachte en [medeverdachte] zijn ter plaatse aangetroffen. [medeverdachte] hield een vuurtje bij de wielkast en verdachte stond op de uitkijk. De rechtbank acht dit incident echter niet wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank staat allereerst onvoldoende vast dat er sprake was van gemeen gevaar voor personen en/of goederen. Daarnaast staat het naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast dat er sprake is van schade. Een verbalisant heeft immers kort na het incident geen bijzonderheden op die plek waargenomen. Weliswaar heeft aangever bij zijn auto een zwarte roetvlek geconstateerd, maar een roetvlek acht de rechtbank in dit geval onvoldoende om van beschadiging, dan wel vernieling te spreken.
Incident 13
[aangever 1] heeft namens Restaurant de Waard aangifte gedaan. Tussen 15 en 22 november 2010 heeft de parasol op de Markt te Helmond brandschade opgelopen. Deze parasol staat voor het restaurant "De Waard".8
[verballisant 1] heeft de camerabeelden van dit incident bekeken. Hij zag dat op 16 november 2010 omstreeks 23.36 uur verdachte en [medeverdachte] zich bij de parasol bevonden. In eerste instantie hield [medeverdachte] een vlam bij de onderkant van de parasol. Vervolgens liep verdachte naar de parasol en hij hield eveneens een vlam bij de parasol. De parasol vatte vlam en verdachte liep terug richting [medeverdachte].9
De parasol stond buiten op het terras voor restaurant de Waard.10
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte op De Markt een parasol in brand heeft gestoken die tegenover een café stond. Dit café stond tegenover de friettent op de Markt.11 Verdachte heeft de parasol in de brand gezet, onderaan de parasol.12
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] en hij in de avond/nacht van 16 op 17 november 2010 een grote parasol in brand hebben gestoken. Deze parasol bevond zich op de Markt voor een café. [medeverdachte] stak de parasol eerst aan, maar het vuur ging na enkele seconden weer uit. Vervolgens heeft verdachte de parasol op die plaats nog een keer aangestoken. Toen de parasol brandde, zijn ze samen weggelopen.13
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande hetgeen onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten aanzien van incident 13 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen. [Verbalisant 2] heeft waargenomen dat de parasol zich buiten op het terras bevond. Op de foto's die zich in het dossier bevinden is waar te nemen dat, zoals gebruikelijk, zich op dit terras eveneens terrasmeubilair in de nabijheid bevond. Door tweemaal een vuur te houden bij de parasol, was er gevaar te duchten voor het terrasmeubilair. Het verweer van de verdediging dat er geen sprake is van gemeen gevaar voor goederen, gaat ten aanzien van het terrasmeubilair dan ook niet op. Het verweer gaat wel op ten aanzien van gevaar voor gebouwen. Het staat immers onvoldoende vast op welke afstand de parasol van de gebouwen stond, hierdoor kan naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen worden dat er gevaar voor gebouwen te duchten was. De verdediging heeft betoogd dat de parasols blijkbaar geïmpregneerd waren omdat het vuur meteen doofde en dat er aldus sprake is van een relatief ondeugdelijke poging. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de parasols daadwerkelijk geïmpregneerd waren. Dit verweer van de verdediging gaat dan ook niet op. Gelet op de verklaring van verdachte en de camerabeelden, blijkt dat zowel verdachte als [medeverdachte] bij de brandstichting betrokken is geweest. De rechtbank acht dan ook bewezen dat er sprake is van medeplegen.
Incident 16
[aangever 2] heeft aangifte gedaan omdat zijn auto, een grijze Peugeot met kenteken [kenteken 9] in brand is gestoken. Deze auto had aangever op 6 november 2010 onder de carport geparkeerd op de Mathijs Vermeulenstraat te Helmond. Zijn auto was aan de voorzijde geheel uitgebrand en alle ramen lagen eruit. Vermoedelijk was de auto total loss.14
Verbalisanten zijn op 17 november 2010 omstreeks 0.38 uur ter plaatse gekomen en zagen dat de voorzijde van de Peugeot met kenteken [kenteken 9] brandde. Deze voorzijde stond in de richting van de gevel van het pand. De auto bevond zich onder een overkapping en er was veel rookontwikkeling. Op de Matthijs van Meulenstraat te Helmond zijn appartementen gelegen en onder deze appartementen zijn parkeergelegenheden. Onder de woningen voorzien van het [huisnummer] [huisnummer] stond het brandende voertuig geparkeerd. De bewoners van [pandnummers] waren uit de woning. De bewoners van [huisnummer], een man en een vrouw, bevonden zich nog steeds in de woning. Zij zijn uiteindelijk naar buiten gegaan. Naast de brandende auto stonden twee andere personenauto's geparkeerd. De personenauto direct naast het brandende voertuig, een rode Hyundai met kenteken [kenteken 10] was ook beschadigd.15
[medeverdachte] heeft verklaard dat ze samen met verdachte een auto op de Mathijs Vermeulen straat in brand heeft gestoken. Volgens [medeverdachte] was de kleur van de auto grijs en zou het een Peugeot kunnen zijn. [medeverdachte] en verdachte hielden ieder aan een kant van de auto in de wielkast een vuurtje. De auto stond geparkeerd onder een carport met de voorzijde naar de woning toe. Op een afstand van rond de 1,5 meter stonden andere auto's. Toen de auto vlam vatte zijn ze weggelopen.16
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] en hij in de avond/nacht van 16 op 17 november 2010 naar de Matthijs Vermeulenstraat te Helmond zijn gelopen. Daar zagen ze onder woningen carports waar auto's geparkeerd stonden. [medeverdachte] is met haar aansteker ter hoogte van een wielkast aan de voorzijde brand gaan steken. Verdachte zat onder diezelfde carport op twee meter afstand op de uitkijk. Vervolgens ging de auto in brand. Daarna zijn ze weggelopen.17
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande hetgeen onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten aanzien van incident 16 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de situatie ter plaatse, zoals deze in het proces verbaal van de verbalisanten die ten tijde van de brand ter plaatse aanwezig waren is vermeld, is de rechtbank van oordeel dat er gevaar voor personen en goederen te duchten was. Het vuur had immers over kunnen slaan op nabijgelegen auto's en de bovenliggende woningen waarin zich op dat moment mensen bevonden. De personenauto direct naast het brandende voertuig was ook beschadigd. Het verweer van de verdediging dat er geen sprake is van gemeen gevaar voor personen en/of goederen, gaat dan ook niet op. Gelet op de verklaring van verdachte en van [medeverdachte], acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van medeplegen.
Incident 18
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van brandstichting van haar auto, een blauwe Peugeot 306 met kenteken [kenteken 4]. Hij had zijn auto geparkeerd op het parkeerterrein bij de Torenstraat te Helmond. Toen hij zijn auto wilde ophalen, zag hij op de plek waar zijn auto had gestaan zwarte schroeiplekken.18
Verbalisanten hebben op 17 november omstreeks 0.55 uur op het parkeerterrein bij de Torenstraat te Helmond een Peugeot met kenteken [kenteken 4] in brand zien staan.19
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte een auto in brand heeft gestoken op de parkeerplaats bij de Torenstraat. Vervolgens kwam verdachte naar haar toe en zei dat de auto in brand stond.20
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] en hij in de avond/nacht van 16 op 17 november 2010 op de parkeerplaats bij de Torenstraat aankwamen. Verdachte heeft toen met zijn aansteker ter hoogte van de rechter voorzijde van de wielkast van de auto deze auto in brand gezet. Toen de auto brandde zijn ze verder gelopen.21
De rechtbank acht hetgeen onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten aanzien van incident 18 ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank staat immers onvoldoende vast dat er sprake was van gemeen gevaar voor personen en/of goederen. De rechtbank acht echter op grond van het vorenstaande hetgeen ten tweede cumulatief/alternatief ten laste is gelegd wel wettig en overtuigend bewezen ten aanzien van dit incident. Verdachte heeft de auto in brand gezet en verbalisanten hebben de auto in brand zien staan. Het is een feit van algemene bekendheid dat een auto door een dergelijke brand beschadigd raakt. Hoewel [medeverdachte] heeft verklaard zich niet bij de auto te hebben opgehouden, acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van medeplegen. Verdachte en [medeverdachte] zijn die nacht samen op pad gegaan en hebben voorafgaand aan dit incident in Helmond tezamen diverse goederen in brand gestoken, zie incident 5, 13 en 16. Vervolgens zijn ze zijn tezamen bij de parkeerplaats aangekomen. Verdachte heeft de auto in brand gezet en [medeverdachte] heeft zich naar eigen zeggen achter een bosje opgehouden. Vervolgens zijn verdachte en [medeverdachte] wel weer tezamen weggelopen en ook na dit incident hebben verdachte en [medeverdachte] samen nog twee voertuigen (geprobeerd) in brand te steken, zie incident 15 en 17. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte] dat zij er niets mee te maken wilde hebben niet aannemelijk.
Feit 2
Incident 2
[slachtoffer 5] heeft aangifte gedaan omdat op 8 november 2010 tussen 22.43 en 22.46 uur een parasol in brand is gestoken. Deze parasol bevond zich bij een horecagelegenheid gelegen op De Wiel te Helmond. Hij zag dat de parasol aan de kant van het pand brandschade vertoonde. In totaal staan er vier parasols op het terras en deze hebben een doek met een doorsnede van circa 4 meter. Deze parasols staan op een afstand van minder dan 3 meter van het gebouw. Het gebouw is gezien de oude bouwmaterialen uiterst kwetsbaar. Bij het uitkijken van de camerabeelden zag aangever dat een persoon zijn hand bij de parasol hield en hij zag daarboven een vlam. Toen de parasol niet doorbrandde werd door de andere persoon wederom een brandend voorwerp bij het doek van de parasol gehouden.22
Verbalisanten hebben eveneens voornoemde camerabeelden bekeken. Zij zagen dat in eerste instantie [medeverdachte] de parasol middels een aansteker in brand stak op 8 november 2010. De parasol bevond zich op ongeveer 2,5 meter van het gebouw. De parasol vatte licht vlam. Vervolgens liep verdachte naar de parasol en hield op dezelfde plek nogmaals een aansteker erbij. Verdachte liep weg en even later fietste [medeverdachte] weg in dezelfde richting. De parasol is naar schatting 3 a 4 meter hoog. Als de parasol volledig in brand was gegaan was het niet ondenkbaar dat het vuur over had kunnen slaan naar het naastgelegen café.23
[medeverdachte] heeft verklaard dat ze op 8 november 2010 getracht heeft een parasol in brand te steken. Toen het haar niet lukte, heeft verdachte de parasol in brand gestoken. Daarna is [medeverdachte] achter verdachte aan gefietst.24
Verdachte heeft verklaard dat hij een parasol in brand heeft gestoken een terras. In eerste instantie probeerde [medeverdachte] de parasol in brand te steken. Toen het vuur uit was gegaan is verdachte teruggelopen en heeft hij de parasol op dezelfde plek aangestoken. Toen begon deze goed te branden. Verdachte begreep op het moment van het verhoor dat het best mogelijk was geweest dat het café ook in brand was gegaan.25
De rechtbank acht hetgeen onder 2 eerste cumulatief/alternatief ten aanzien van incident 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen. Uit de aangifte, alsmede uit het proces verbaal van het uitkijken van de camerabeelden blijkt dat de parasol op korte afstand van het gebouw stond. Zowel de verbalisanten als verdachte hebben verklaard dat het mogelijk was dat het naastgelegen café in vlammen op was gegaan. Er was aldus gemeen gevaar voor goederen. Het verweer van de verdediging dat er geen sprake is van gemeen gevaar voor goederen, gaat dan ook niet op. De verdediging heeft voorts betoogd dat de parasols blijkbaar geïmpregneerd waren omdat het vuur meteen doofde en dat er aldus sprake is van een relatief ondeugdelijke poging. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de parasols daadwerkelijk geïmpregneerd waren. Dit verweer van de verdediging gaat dan ook niet op. Gelet op de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] en de camerabeelden, blijkt dat zowel verdachte als [medeverdachte] bij de brandstichting betrokken is geweest. De rechtbank acht dan ook bewezen dat er sprake is van medeplegen.
Incident 10
[slachtoffer 6] heeft aangifte gedaan omdat zijn auto op 9 november 2010 omstreeks 2.20 uur uitgebrand was aangetroffen door de politie. Aangever had zijn groene auto, een Citroen AX First Class met kenteken [kenteken 5] geparkeerd op de parkeerplaats bij de [adres]
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij de auto niet in brand heeft gestoken. Zij was immers rond 0.00 uur thuis.27
Verdachte heeft echter verklaard dat [medeverdachte] en hij weer naar de parkeerplaats bij de watertoren zijn gelopen. Eerst heeft [medeverdachte] getracht de auto in brand te steken door een aansteker ter hoogte van de wielkast te houden. De auto pakte vlam, maar ging meteen daarna weer uit. Meteen daarna heeft verdachte de auto op dezelfde plaats nog een keer aangestoken. Hierna begon de auto te branden.28 Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de parkeerplaats bij de Torenstraat te Helmond was gelegen.29
De rechtbank acht hetgeen onder 2 eerste cumulatief/alternatief ten aanzien van incident 10 ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank staat immers onvoldoende vast dat er sprake was van gemeen gevaar voor personen en/of goederen. De rechtbank acht echter op grond van het vorenstaande hetgeen ten tweede cumulatief/alternatief ten laste is gelegd wel wettig en overtuigend bewezen ten aanzien van dit incident. Verdachte heeft bekend dat hij de auto in brand heeft gezet en verbalisanten hebben de auto uitgebrand aangetroffen. Er is naar het oordeel van de rechtbank echter geen wettig en overtuigend bewijs dat er sprake is van medeplegen. [medeverdachte] heeft immers verklaard dat zij de auto niet in brand heeft gestoken en dat zij thuis was op dat moment. Het enige bewijs dat [medeverdachte] wel ter plaatse was, is de verklaring van verdachte. Op basis van het dossier kan de rechtbank dan ook niet uitsluiten dat [medeverdachte] daadwerkelijk thuis was op het moment dat de auto in brand werd gestoken door verdachte.
Feit 3
Incident 8
[aangeefster 3] heeft aangifte gedaan omdat de auto van haar broer [slachtoffer 7] in brand is gestoken. Zij had de auto, een rode Opel Kadett met kenteken [kenteken 6], geparkeerd op de parkeerplaats bij de Torenstraat te Helmond. Vervolgens vernam zij op 4 november 2010 van de politie dat er in de auto brand was gesticht. Zij heeft gezien dat de ruit aan de passagierskant was gebroken en dat de zitting van de passagiersstoel was verbrand. Het dashboard was gesmolten en de bekleding van de vloer was uitgebrand.30
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte op 4 november 2010 een steen door de ruit van een rode Poolse auto heeft gegooid die geparkeerd was op de parkeerplaats bij de Torenstraat te Helmond. Vervolgens is verdachte naar [medeverdachte] toegelopen en daarna is verdachte alleen teruggelopen naar de auto. Verdachte heeft toen spiritus in de auto gegooid en er een vuurtje bij gehouden. De auto vloog in de brand en vervolgens heeft [medeverdachte] de fles met spiritus in de bosjes gegooid.31
Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 3 op 4 november 2010 op een parkeerplaats bij de watertoren een steen door het raam aan de achterzijde van die auto gegooid. Het betrof een rode auto. Vervolgens heeft hij brandspiritus in de auto gegooid en heeft [medeverdachte] de auto in brand gestoken. [medeverdachte] heeft vervolgens ook de bus met spiritus weggegooid.32
De rechtbank acht hetgeen onder 3 eerste cumulatief/alternatief ten aanzien van incident 8 ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank staat immers onvoldoende vast dat er sprake was van gemeen gevaar voor personen en/of goederen. De rechtbank acht echter op grond van het vorenstaande hetgeen ten tweede cumulatief/alternatief ten laste is gelegd wel wettig en overtuigend bewezen ten aanzien van dit incident. Door het in brand steken van de auto heeft deze immers aanzienlijke schade opgelopen. Gelet op de verklaring van verdachte en [medeverdachte], acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van medeplegen.
Incident 9
[slachtoffer 8] heeft op 4 november 2010 aangifte gedaan van het in brand steken van zijn blauwe Suzuki Alto met kenteken [kenteken 7]. Deze auto had hij op 3 november 2010 geparkeerd op de parkeerplaats bij de Torenstraat te Helmond.33
[medeverdachte] heeft verklaard in de nacht van 4 november 2010 verdachte de ruit heeft ingegooid van een auto die geparkeerd was op de parkeerplaats bij de Torenstraat te Helmond. Daarna heeft [medeverdachte] de spiritus naar binnen gegooid. Verdachte heeft er vervolgens vuur bij gehouden en de auto is toen gaan branden.34
Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 4 op 5 november 2010 een steen door de raam van de passagiersportier heeft gegooid van een auto die op de parkeerplaats bij de Torenstraat te Helmond stond. Deze auto was donker van kleur. Vervolgens heeft hij brandspiritus over de passagiersstoel gegooid en heeft [medeverdachte] er een vuurtje bij gehouden. Deze stoel vatte toen vlam.35
De rechtbank acht hetgeen onder 3 eerste cumulatief/alternatief ten aanzien van incident 9 ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank staat immers onvoldoende vast dat er sprake was van gemeen gevaar voor personen en/of goederen. De rechtbank acht echter op grond van het vorenstaande hetgeen ten tweede cumulatief/alternatief ten laste is gelegd wel wettig en overtuigend bewezen ten aanzien van dit incident. Het is een feit van algemene bekendheid dat een auto door een dergelijke brand aanzienlijk beschadigd raakt. Gelet op de verklaring van verdachte en [medeverdachte], acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van medeplegen.
Feit 4
Incident 7
[slachtoffer 9] heeft aangifte gedaan omdat op 24 november 2010 zijn auto, een Opel Frontera -B Van met kenteken [kenteken 8] in brand had gestaan. Hij had zijn auto die dag geparkeerd op de parkeerplaats bij de Torenstraat te Helmond.36
[medeverdachte] heeft verklaard dat ze het zich niet kan herinneren dat ze voornoemde auto samen met verdachte in brand heeft gezet. Het zou kunnen kloppen, maar ze kan het zich niet herinneren.37
Verdachte heeft verklaard dat hij op 24 oktober 2010 samen met [medeverdachte] een auto die geparkeerd stond op de parkeerplaats bij de Torenstraat te Helmond in brand heeft gestoken. Eerst heeft [medeverdachte] de voorzijde van de auto in brand proberen te steken. Toen dat echter niet lukte, heeft verdachte het op dezelfde plaats gedaan. Op enig moment begon de auto ter hoogte van de wielkast aan de rechter voorzijde te branden. Ze zijn vervolgens samen weggelopen.38
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair onder 4 ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat er sprake was van gemeen gevaar voor personen en/of goederen. Het is onvoldoende duidelijk op wat voor een afstand de auto zich van de bosjes bevond. De rechtbank acht echter op grond van het vorenstaande hetgeen onder 4 subsidiair ten laste is gelegd wel wettig en overtuigend bewezen. De verklaringen van verdachte acht de rechtbank geloofwaardig. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte] ook haar aandeel had in dit incident. [medeverdachte] heeft niet ontkend bij dit incident betrokken te zijn geweest, ze heeft enkel verklaard dat ze het zich niet kan herinneren. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van medeplegen. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat een auto door een dergelijke brand aanzienlijk beschadigd raakt.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 16 november 2010 tot en met 17 november 2010 in de gemeente Helmond, tezamen en in vereniging met een ander, (meermaals) opzettelijk brand heeft gesticht, immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur
- (incident 5) aan het Speelhuisplein een papiercontainer in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor anderen, te weten zich in theater Het Speelhuis aanwezige personen te duchten was en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten (een) zich in de nabijheid van die (papier)container bevindend gebouw, te duchten was; en
- (incident 13) op de Markt (bij café/restaurant De Waard) een parasol in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor terrasmeubilair te duchten was; en
- (incident 16) op de Matthijs Vermeulenstraat een onder een overkapping geparkeerd staande personenauto, merk Peugeot, [kenteken 3] kleur grijs, in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor anderen, te weten zich in boven die overkapping bevindende woningen bevindende personen te duchten was en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die woningen en de zich in die woningen bevindende goederen te duchten was en in de nabijheid van die Peugeot geparkeerde andere auto('s).
in de periode van 16 november 2010 tot en met 17 november 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk
- (incident 15) op de Helmondselaan een personenauto (Volkswagen Transporter, wit, [kenteken 1]), toebehorende aan [slachtoffer2] en/of [slachtoffer 3]; en
- (incident 18) een op een parkeerterrein gelegen aan de Torenstraat geparkeerde personenauto Peugeot (306, blauw, [kenteken 4]), toebehorende aan [slachtoffer 4];
heeft vernield en/of beschadigd door deze goed(eren) in brand te steken, althans in aanraking te brengen met vuur.
2.
op 08 november 2010 in de gemeente Helmond, tezamen en in vereniging met een
ander, opzettelijk brand heeft gesticht, immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur
- (incident 2) op De Wiel een parasol in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een zich in de directe nabijheid van die parasol gelegen pand, te duchten was.
op of omstreeks 08 november 2010 te Helmond, opzettelijk en wederrechtelijk
- (incident 10) op de Torenstraat een personenauto Citroen (Ax First Class, groen, [kenteken 5]), toebehorende aan [slachtoffer 6], heeft vernield door deze personenauto in brand te steken.
3.
in of omstreeks de periode van 3 november 2010 tot en met 4 november 2010
te Helmond tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk
- (incident 8) op de Torenstraat een personenauto Opel (type Kadet, rood, [kenteken 6]), toebehorende aan [slachtoffer 7]; en
- (incident 9) op de Torenstraat een personenauto Suzuki (Alto, blauw, [kenteken 7]), toebehorende aan [slachtoffer 8];
heeft vernield door deze goed(eren) in brand te steken, althans in aanraking te brengen met vuur.
4.
op of omstreeks 24 oktober 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een
ander, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, merk Opel Fontera-B Van ([kenteken 8]), toebehorende aan [slachtoffer 9], heeft vernield door deze in brand te steken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft hierbij allereerst de ernst van de feiten in aanmerking genomen. Verdachte en [medeverdachte] hebben zeer grote risico's genomen bij de diverse brandstichtingen, de branden hadden mensenlevens kunnen kosten. De brandstichtingen hebben voorts een grote onrust veroorzaakt in Helmond en hebben de maatschappij veel geld gekost. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een rapportage van het Pieter Baan Centrum. Hierdoor is niet inzichtelijk geworden wat verdachte er toe heeft gebracht de tenlastegelegde feiten te plegen. Tevens is niet duidelijk wat verdachte ervan zal weerhouden om in de toekomst soortgelijke feiten te gaan plegen. Indien hij meegewerkt had aan het onderzoek dan had hieromtrent meer duidelijkheid kunnen worden verkregen en zou een mogelijk behandeltraject voor verdachte kunnen worden uitgewerkt. Mede gezien de onduidelijkheid omtrent de risico's indien verdachte zich weer in de maatschappij zal begeven, is ter beveiliging van de maatschappij een lange gevangenisstraf op zijn plaats. Hierbij is het ook van belang dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Voorts heeft verdachte toegegeven dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten die "ad informandum" zijn vermeld op de inleidende dagvaarding, voor welke feiten verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van oordeel dat de eis van de officier van justitie ontzettend hoog is. De verdediging verzoekt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor maximaal twee jaar. Voorts verzoekt de verdediging de rechtbank het navolgende in overweging te nemen. Het Pieter Baan Centrum concludeerde dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en dat verdachte een laag IQ heeft. Verdachte overziet de gevolgen van zijn acties vaak niet en is sociaal minder vaardig. De verdediging wijt het aan de beperkte vermogens van verdachte dat hij niet in staat is inzicht te geven in de oorzaken van zijn handelen. Hij staat onder curatele en was woonachtig bij zijn vader die zelf eveneens onder bewind staat. Verdachte zou erg gebaat zijn bij een begeleid woontraject, een lange gevangenisstraf zet weinig zoden aan de dijk.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Strafverzwarende omstandigheden.
In het nadeel van verdachte heeft de rechtbank de navolgende omstandigheden meegewogen. Verdachte heeft onafhankelijk van de risico's willekeurige goederen die hij tegenkwam bewust in brand gestoken. Hierbij heeft hij geen rekening gehouden met de zich in de nabijheid bevindende mensen en goederen. Branden als deze kunnen zich snel verspreiden en laten zich in de regel niet gemakkelijk controleren. Verdachte heeft hierdoor diverse malen gevaar voor mensen en goederen in het leven geroepen. Zijn gedragingen hebben materiële schade veroorzaakt en grote onrust teweeggebracht in de plaatselijke gemeenschap. Verdachte heeft op geen enkel moment oog gehad voor de belangen van de willekeurig door hem gekozen slachtoffers. Daarnaast heeft verdachte gedurende een langere periode te weten van ongeveer 24 oktober tot en met 17 november 2010 diverse branden gesticht. Bovendien zijn deze branden gesticht tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling, voor brandstichting. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting toegegeven dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten die "ad informandum" zijn vermeld op de inleidende dagvaarding, voor welke feiten verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd. Doordat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek bij het Pieter Baan Centrum, is er geen inzicht verkregen in de beweegredenen van verdachte. Verdachte zelf heeft de rechtbank hieromtrent ook geen duidelijkheid verschaft. Mede gelet op het strafblad van verdachte acht de rechtbank het recidiverisico dan ook hoog.
Welke straf of maatregel?
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de maatschappij tegen verdachte goed beschermd dient te worden. Een lange gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie geëist, biedt de maatschappij een aantal jaren bescherming tegen verdachte, maar een wezenlijke beperking van het recidiverisico wordt hiermee naar verwachting niet bewerkstelligd. De rechtbank acht het van groot belang voor de maatschappij maar ook voor verdachte zelf dat hij een adequate behandeling krijgt voor de bij hem aanwezige problematiek die wordt beschreven in het rapport van het Pieter Baan Centrum van 25 juli 2011 en de hierin verwerkte informatie uit eerdere over verdachte uitgebrachte rapportages. Ondanks de weigering van verdachte om aan de rapportage mee te werken, heeft het Pieter Baan Centrum op basis van de observaties en de beschikbare informatie uit andere bronnen bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vastgesteld.
De in het rapport vermelde conclusie luidt:
Hoewel wij geen intelligentietest hebben kunnen afnemen, kunnen wij echter wel op basis van de korte contacten met betrokkene en de observaties van de groepsleiding van zijn functioneren op de afdeling, de in een eerder Pro Justitia rapportage gestelde diagnose van zwakbegaafdheid, met aan zekerheid grenzende stelligheid onderschrijven. Wellicht (deels) hiermee samenhangend is zijn geconstateerde behoefte aan structuur. Onderzoekers aarzelen ten aanzien van de (prognostische en behandelinhoudelijk cruciale) vraag of er sprake is van een ontwikkelingsstagnatie dan wel van een defect in de persoonlijkheid, of er met andere woorden alleen sprake is van een de zwakbegaafdheid overstijgende sociaal emotionele onrijpheid of dat er sprake is van een fundamenteel, in aanleg gegeven dan wel verworven tekort. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het, bij gebrek aan voldoende onderzoek, niet mogelijk is een deskundig onderbouwd diagnostisch oordeel te vellen over betrokkene met uitzondering van de conclusie dat er sprake is van zwakbegaafdheid, en dus een gebrekkige ontwikkeling.
Uit voornoemd rapport blijkt dat verdachte reeds eerder Pro Justitia is onderzocht. Dit heeft geleid tot de Pro Justitia rapportage d.d. 23 februari 2009, opgesteld door [psycholoog 1]. Hierin werd geconcludeerd dat bij betrokkene met name sprake is van een verstandelijke beperking in de vorm van zwakbegaafdheid, met een totaal IQ van 81. Er wordt over zijn beïnvloedbaarheid gerapporteerd en hij wordt als licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd. Ook in het huidige rapport wordt geconcludeerd dat er sprake is van zwakbegaafdheid, en dus een gebrekkige ontwikkeling. De rechtbank is van oordeel dat vastgesteld kan worden dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde leed aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De rechtbank komt tot dit oordeel gelet op de bevindingen van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum, die op basis van klinische observatie van de verdachte en na kennisneming van alle over de verdachte opgemaakte rapporten en het dossier, een dergelijke stoornis hebben vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de bij verdachte vastgestelde stoornis zodanig is dat het tegen de achtergrond van de bewezenverklaarde feiten vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld in de maatschappij te laten terugkeren. Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, de recidive van verdachte en het door de weigering van verdachte om aan een rapportage mee te werken ontbreken van reële alternatieve behandelmogelijkheden, ziet de rechtbank geen andere optie dan het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging. De rechtbank overweegt in dit kader dat een aantal van de hierna te kwalificeren feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist en het misdrijven betreft die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom de terbeschikkingstelling gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist.
De rechtbank is voorts van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving, naast de TBS maatregel een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. De rechtbank zal een aanzienlijk lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank van oordeel is dat een langere gevangenisstraf de behandeling van verdachte in de weg staat. De aan verdachte op te leggen gevangenisstraf is hoger dan de aan medeverdachte [medeverdachte] opgelegde gevangenisstraf. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte tien jaar ouder is dan [medeverdachte]. Daarnaast wordt verdachte veroordeeld voor een groter aantal feiten (inclusief ad informandum feiten) en heeft hij een groter strafblad dan zijn medeverdachte [medeverdachte].
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] (feit 1, incident 16).
Het standpunt van de officier van justitie.
Niet ontvankelijk verklaring, primair omdat het afzonderlijke incident niet op de tenlastelegging is vermeld. Subsidiair omdat de vordering niet onderbouwd is.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het afzonderlijke incident niet op de tenlastelegging staat vermeld.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor een beoordeling van deze vordering heeft de rechter onderliggende stukken nodig, die thans ontbreken.
De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 1, incident 18).
Het standpunt van de officier van justitie.
De schade die geleden is aan de auto en de mp3 speler, te weten € 730,- is voor toewijzing vatbaar. De €100,- voor de radio is echter niet onderbouwd en ten aanzien van dit deel van de vordering dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Onderliggende stukken ter staving van de waarde van de auto ontbreken immers. Voorst blijkt uit de aangifte niet dat zich ten tijde van de brand een mp3 speler en een radio in de auto bevonden.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het volgende deel van de vordering te weten materiële schadevergoeding voor de auto ter waarde van € 700,-. Uit de bijgevoegde factuur blijkt immers dat de auto korte tijd voor het incident aangekocht was voor € 700,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het resterende deel van de vordering, te weten € 130,-, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit deel van de vordering acht de rechtbank immers onvoldoende onderbouwd.
De benadeelde partij kan het resterende deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid:
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] (feit 2, incident 10).
Het standpunt van de officier van justitie.
Deze officier van justitie stelt dat de dagwaarde van de auto niet is onderbouwd en dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De benadeelde partij dient niet ontvankelijk te worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, het volgende deel van de vordering te weten materiële schadevergoeding voor de auto, tot een bedrag van € 500,-. Bij gebreke van onderliggende stukken heeft de rechtbank, op basis van de gebruikelijke aanschafwaarde van dergelijke auto's, de geleden schade begroot op voornoemd bedrag.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het resterende deel van de vordering, te weten € 300,-, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De heer [slachtoffer 6] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij onderliggende stukken heeft toegezonden, ter onderbouwing van de waarde van zijn auto. De rechtbank heeft deze stukken echter niet ontvangen en daarom ook niet kunnen betrekken in haar oordeel.
De benadeelde partij kan het resterende deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] (feit 3, incident 9).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, de vordering is immers niet onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging.
De benadeelde partij dient niet ontvankelijk te worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het volgende deel van de vordering te weten materiële schadevergoeding voor de auto, tot een bedrag van € 500,-. Bij gebreke van onderliggende stukken heeft de rechtbank, op basis van de gebruikelijke aanschafwaarde van dergelijke auto's, de geleden schade begroot op voornoemd bedrag.
De rechtbank zal het resterende deel van de vordering, te weten € 2.375,-, afwijzen. Het bestaan van deze schade is immers niet aannemelijk geworden.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid:
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9] (feit 4, incident 7).
Het standpunt van de officier van justitie.
De gevorderde schade ziet op de in een periode van drie jaar voorafgaand aan het incident gemaakte onderhouds- en verbeterkosten. De benadeelde partij heeft reeds een total loss uitkering van de verzekering verkregen. De hoogte van die uitkering zal mede bepaald zijn door de staat van de auto op het moment van de brand. Indien het onderhoud en/of de verbeteringen niet hadden plaatsgevonden, dan was de uitkering van de verzekering vermoedelijk lager geweest. Daarnaast heeft de benadeelde partij enige tijd profijt gehad van het gepleegde onderhoud. De benadeelde partij dient niet ontvankelijk te worden verklaard omdat de daadwerkelijk geleden schade niet eenvoudig is vast te stellen.
Het standpunt van de verdediging.
De benadeelde partij dient niet ontvankelijk te worden verklaard, omdat de vordering niet eenvoudig van aard is.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 150,- voor het eigen risico. Ter terechtzitting heeft de heer [slachtoffer 9] naast het reeds gevorderde bedrag van € 3.406,22, eveneens deze schade als gevolg van het eigen risico gevorderd. Uit de reeds overlegde stukken blijkt ook dat dit bedrag op de uitkering aan de heer [slachtoffer 9] is ingehouden.
De rechtbank zal het resterende deel van de vordering, te weten € 3.406,22, afwijzen. De verzekering van de heer [slachtoffer 9] heeft een uitkering gedaan omdat het voertuig total loss was. De ingediende vordering ziet met name op verbeteringen en onderhoud aan de auto. De rechtbank is van oordeel dat dit reeds in de dagwaarde van de auto is opgenomen. Het is niet vast komen te staan dat de daadwerkelijke schade hoger zou zijn dan het door de verzekeraar uitgekeerde bedrag ter grootte van de dagwaarde.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid:
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/825695-08.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie persisteert bij zijn vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer te leggen. Verdachte was reeds met reclasseringstoezicht begonnen en dat verliep goed. Zodra verdachte in vrijheid wordt gesteld kan deze straf als stok achter de deur gelden. In dat kader stelt de verdediging zich op het standpunt dat enkel een verlenging van de proeftijd aan de orde zou moeten zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 47, 57, 60a, 157, 350.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd.
en
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen/beschadigen, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
T.a.v. feit 3:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 4 subsidiair:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 subsidiair:
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
T.a.v. feit 1:
Niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 10] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 700,00 subsidiair 14 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] van een bedrag van EUR 700 (zegge:
zevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14
dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 700 materiële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededader is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van een bedrag van EUR 700
(zegge: zevenhonderd euro), te weten EUR 700 materiële schade. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet
ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde
verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 2:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] van een bedrag van EUR 500 (zegge:
vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10
dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 500 materiële
schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6], van een bedrag van EUR 500 (zegge: vijfhonderd euro), te weten EUR 500 materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet
ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde
verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 3:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 8] van een bedrag van EUR 500 (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 500 materiële schadevergoeding.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededader is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag
en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 8] van
een bedrag van EUR 500 (zegge: vijfhonderd euro), te weten EUR 500 materiële
schadevergoeding. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde
verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 4 subsidiair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 150,00 subsidiair 3 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 9] van een bedrag van EUR 150 (zegge:
honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3
dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 150 materiële
schadevergoeding. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag
en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 9]
van een bedrag van EUR 150 (zegge: honderdvijftig euro), te weten EUR 150
materiële schadevergoeding. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde
verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij
vonnis van de rechtbank te' s-Hertogenbosch d.d. 1 april 2009, gewezen onder
parketnummer 01/825695-08, te weten:
Gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.Th. van Vliet, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Eijk, griffier,
en is uitgesproken op 2 september 2011.
mr. W.T.A.M. Verheggen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Verklaring van verdachte d.d. 25 november 2010, einddossier p. 497-499 en verklaring van [medeverdachte] d.d. 18 november 2010, einddossier p. 530-531.
2Verklaring van [ ] d.d. 17 november 2010, einddossier p. 154.
3Verklaring van [medeverdachte] d.d. 24 november 2010, einddossier p. 538.
4Verklaring van verdachte d.d. 25 november 2010, einddossier p. 498.
5Verklaring van [slachtoffer 3] d.d. 22 november 2010, einddossier p. 383.
6Verklaring van [medeverdachte] d.d. 25 november 2010, einddossier p. 550.
7Verklaring van verdachte d.d. 25 november 2010, einddossier p. 499.
8Verklaring van [aangever 1] d.d. 22 november 2010, einddossier p. 332.
9Relaas van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 23 november 2010, einddossier p. 341-342.
10Relaas van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 22 november 2010, einddossier p. 338.
11Verklaring van [medeverdachte] d.d. 18 november 2010, einddossier p. 530.
12Verklaring van [medeverdachte] d.d. 25 november 2010, einddossier p. 549.
13Verklaring van verdachte d.d. 25 november 2010, einddossier p. 498.
14Verklaring van [aangever 2] d.d. 1 december 2010, einddossier p. 401-402.
15Relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 18 november 2010, einddossier p. 43.
16Verklaring van [medeverdachte] d.d. 25 november 2010, einddossier p. 549.
17Verklaring van verdachte d.d. 25 november 2010, einddossier p. 498-499.
18Verklaring van [slachtoffer 4] d.d. 8 december 2010, einddossier p. 446-447.
19Relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 18 november 2010, einddossier p. 43.
20Verklaring van [medeverdachte] d.d. 24 november 2010, einddossier p. 538.
21Verklaring van verdachte d.d. 25 november 2010, einddossier p. 499.
22Verklaring van [slachtoffer 5] d.d. 18 november 0201, einddossier p. 89-90.
23Relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] d.d. 18 november 2010, einddossier p. 93.
24Verklaring van [medeverdachte] d.d. 18 november 2010, einddossier p. 530.
25Verklaring van verdachte d.d. 25 november 2010, einddossier p. 496.
26Verklaring van [slachtoffer 6] d.d. 9 november 2010, einddossier p. 277-278.
27Verklaring van [medeverdachte] d.d. 25 november 2010, einddossier p. 548.
28Verklaring van verdachte d.d. 25 november 2010, einddossier p. 496.
29Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 19 augustus 2011.
30Verklaring van [[aangeefster 3] d.d. 22 november 2010, einddossier p. 215-217.
31Verklaring van [medeverdachte] d.d. 25 november 2010, einddossier p. 547.
32Verklaring van verdachte d.d. 24 november 2010, einddossier p. 493.
33Verklaring van [slachtoffer 8] d.d. 4 november 2010, einddossier p. 246-247.
34Verklaring van [medeverdachte] d.d. 25 november 2010, einddossier p. 546-547.
35Verklaring van verdachte d.d. 24 november 2010, einddossier p. 492-493.
36Verklaring van [slachtoffer 9] d.d. 25 oktober 2010, einddossier p. 198-199.
37Verklaring van [medeverdachte] d.d. 25 november 2010, einddossier p. 546.
38Verklaring van verdachte d.d. 24 november 2010, einddossier p. 492.
28
Parketnummer: 01/825598-10
Parketnummer vordering: 01/825695-08
[verdachte]