vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/995014-10
Datum uitspraak: 12 september 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [adres] op 21 oktober 1970,
wonende te [woonplaats en adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 augustus 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 november 2010.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 augustus 2011 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 27 april 2010, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [bedrijfsadres 1] en [bedrijfadres 3] gelegen inrichting voor het houden van dieren en/of het opslaan en/of bewerken van mest, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 7 en/of 8 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I en/of een bij categorie R en/of S bij het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer aangewezen inrichting, waarvoor de verboden vervat in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer gelden ten aanzien van
- de hygiënisering van mest en/of de aanwezigheid van een mesthygiëniseringsinstallatie en/of
- het aantal voedersilo's en/of
- de aanwezigheid van units voor bewoning en/of kantoor en/of
- de aanwezigheid van een te groot aantal tanks en/of bassins voor mestopslag en/of
- de aanwezigheid van een extra dieseltank met een inhoud van ongeveer 10.000 liter en/of
- de aanvoer en/of de bewerking van mest afkomstig van buiten de inrichting en/of
- de inrichting van de stallen genummerd 4, 6 en/of 7 en/of
- de aanwezigheid van aantallen dieren en/of diersoorten in de stallen genummerd 5 en/of 6 en/of
- het aantal transportbewegingen van en naar de inrichting heeft veranderd of de werking daarvan heeft veranderd en/of ten aanzien van die verandering in werking heeft gehad;
(Artikel 8.1 van de Wet milieubeheer)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf 1], [bedrijf 2], [bedrijf 3], [bedrijf 4], [bedrijf 5] en/of een of meer andere rechtspersonen, in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 27 april 2010, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [bedrijfsadres 1] gelegen inrichting voor het houden van dieren en/of het opslaan en/of bewerken van mest, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 7 en/of 8 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I en/of een bij categorie R
en/of S van de bijlage I bij het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer aangewezen inrichting, waarvoor de verboden van artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer gelden, ten aanzien van
- de hygiënisering van mest en/of de aanwezigheid van een mesthygiëniseringsinstallatie en/of
- het aantal voedersilo's en/of
- de aanwezigheid van units voor bewoning en/of kantoor en/of
- de aanwezigheid van een te groot aantal tanks en/of bassins voor mestopslag en/of
- de aanwezigheid van een extra dieseltank met een inhoud van ongeveer 10.000 liter en/of
- de aanvoer en/of de bewerking van mest afkomstig van buiten de inrichting
- de inrichting van de stallen genummerd 4, 6 en/of 7 en/of
- de aanwezigheid van aantallen dieren en/of diersoorten in de stallen genummerd 5 en/of 6 en/of
- het aantal transportbewegingen van en naar de inrichting heeft/hebben veranderd of de werking daarvan heeft/hebben veranderd en/of
ten aanzien van die verandering in werking heeft/hebben gehad, hebbende hij, verdachte, toen en daar, opdracht gegeven tot dat/die feit(en) en/of feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
(Artikel 8.1 van de Wet milieubeheer)
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 27 april 2010 te [pleegplaats], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, terwijl aan [vader verdachte] door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Someren bij besluit van 2 februari 1996 een vergunning en/of bij besluit van 14 maart 2001 een veranderingsvergunning beide krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het [bedrijfsadres 1] en [bedrijfsadres 3], oprichten, veranderen en/of in werking hebben van een inrichting als bedoeld in categorie 7 en/of 8 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit zich al dan niet opzettelijk heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning(en), immers
- bevonden zich, in strijd met voorschrift A.1.12 (pag 480), meer producten (te weten dieselolie en of gevaarlijke stoffen) in de inrichting dan toegestaan en/of
- werden in strijd met voorschrift B.1.1 (pag 490), tegelijkertijd meer dieren gehouden dan toegestaan en/of
- waren in strijd met voorschrift B.3.1 (pag 491), onderdelen en/of mestkanalen van een of meer stallen niet uitgevoerd en onderhouden conform de vereisten van de voorgeschreven Groen-Label systemen en/of
- werd in strijd met voorschrift A.4.1 (pag 528) in een of meer waterbasssins drijfmest opgeslagen en/of
- werd in strijd met de van de genoemde veranderingsvergunning deeluitmakende aanvraag (p 501) mest van buiten de inrichting aangevoerd en/of bewerkt;
(Artikel 18.18 van de Wet milieubeheer)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf 1], [bedrijf 2], [bedrijf 3], [bedrijf 4], [bedrijf 5] en/of een of meer andere rechtspersonen, in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 27 april 2010 te [pleegplaats], terwijl aan [vader verdachte] door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Someren bij besluit van 2 februari 1996 een vergunning en/of bij besluit van 14 maart 2001 een veranderingsvergunning beide krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het [bedrijfsadres 1] en [bedrijfsadres 3],
oprichten, veranderen en/of in werking hebben van een inrichting als bedoeld in categorie 7 en/of 8 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit zich al dan niet opzettelijk heeft/hebben gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning(en), immers
- bevonden zich, in strijd met voorschrift A.1.12 (pag 480), meer producten (te weten dieselolie en of gevaarlijke stoffen) in de inrichting dan toegestaan en/of
- werden in strijd met voorschrift B.1.1 (pag 490), tegelijkertijd meer dieren gehouden dan toegestaan en/of
- waren in strijd met voorschrift B.3.1 (pag 491), onderdelen en/of mestkanalen van een of meer stallen niet uitgevoerd en onderhouden conform de vereisten van de voorgeschreven Groen-Label systemen en/of
- werd in strijd met voorschrift A.4.1 (pag 528) in een of meer waterbasssins drijfmest opgeslagen en/of
- werd in strijd met de van de genoemde veranderingsvergunning deeluitmakende aanvraag (p 501) mest van buiten de inrichting aangevoerd en/of bewerkt,
hebbende hij, verdachte, toen en daar, opdracht gegeven tot dat/die feit(en) en/of feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
(Artikel 18.18 van de Wet milieubeheer)
hij op of omstreeks 9 maart 2010 te [pleegplaats], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, varkens heeft gehuisvest en/of verzorgd op een bedrijf gelegen aan of nabij [bedrijfsadres 1] [bedrijfadres 3], terwijl dat
- huisvesten niet geschiedde overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van het Varkensbesluit, immers beschikten ongeveer 1273, althans een groot aantal, varkens niet permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en/of mee te spelen en/of
- verzorgen niet geschiedde overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van het Varkensbesluit immers beschikten ongeveer 5427, althans een groot aantal, varkens ouder dan twee weken niet permanent over voldoende vers water;
(Artikel 2 gelet op artikel 9, tweede lid en 13, tweede lid van het Varkensbesluit)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden dat
[bedrijf 4] op of omstreeks 9 maart 2010 te [pleegplaats], al dan niet opzettelijk, varkens heeft/hebben gehuisvest en/of verzorgd op een bedrijf gelegen aan of nabij [bedrijfsadres 1] en [bedrijfsadres 3], terwijl dat
- huisvesten niet geschiedde overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van het Varkensbesluit, immers beschikten ongeveer 1273, althans een groot aantal, varkens niet permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en/of mee te spelen en/of
- verzorgen niet geschiedde overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van het Varkensbesluit immers beschikten ongeveer 5427, althans een groot aantal, varkens ouder dan twee weken niet permanent over voldoende vers water,
hebbende hij, verdachte, toen en daar, opdracht gegeven tot dat/die feit(en) en/of feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
(Artikel 2 gelet op artikel 9, tweede lid en 13, tweede lid van het Varkensbesluit)
hij op of omstreeks 9 maart 2010 te [pleegplaats], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, één of meerdere dieren, te weten ongeveer 457 varkens, heeft gehouden (zulks) terwijl dat/die varken(s) niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren was/waren geïdentificeerd en/of geregistreerd, immers heeft hij, verdachte en/of voornoemde ander(en) als houder van dat/die varken(s) waarbij merkverlies was opgetreden, niet binnen 3 werkdagen te
rekenen vanaf de dag na de dag waarop het merkverlies was opgetreden, hermerkt;
(artikel 39 gelet op artikel 29 lid 5 van de Regeling identificatie en
registratie van dieren)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] op of omstreeks 9 maart 2010 te [pleegplaats], al dan niet opzettelijk, één of meerdere dieren, te weten ongeveer 457 varkens, heeft/hebben gehouden (zulks) terwijl dat/die varken(s) niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren was/waren geïdentificeerd en/of geregistreerd, immers heeft/hebben zij als houder van dat/die varken(s) waarbij merkverlies was opgetreden, niet binnen 3 werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het merkverlies was opgetreden,
hermerkt, hebbende hij verdachte, toen en daar opdracht gegeven tot dat/die feit(en) en/of feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
(artikel 39 gelet op artikel 29 lid 5 van de Regeling identificatie en
registratie van dieren)
hij op of omstreeks 6 mei 2010 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [bedrijfsadres 2] gelegen inrichting voor het houden van dieren, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 8 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I en/of een bij categorie R en/of S van de bijlage I bij het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer aangewezen inrichting, waarvoor de verboden vervat in artikel 8.1 eerste lid van de Wet milieubeheer gelden, ten aanzien van het bewerken van mest, heeft veranderd of de werking daarvan heeft veranderd en/of ten aanzien van die verandering in werking heeft gehad;
(parketnummer 995045/10)
(Artikel 8.1 van de Wet milieubeheer)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf 2] op of omstreeks 6 mei 2010 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [bedrijfsadres 2] gelegen inrichting voor het houden van dieren, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 8 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I en/of een bij categorie R en/of S van de bijlage I bij het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
aangewezen inrichting, waarvoor de verboden vervat in artikel 8.1 eerste lid van de Wet milieubeheer gelden, ten aanzien van het bewerken van mest, heeft veranderd of de werking daarvan heeft veranderd en/of ten aanzien van die verandering in werking heeft gehad hebbende hij verdachte toen en daar feitelijk leiding gegeven aan die
verboden gedraging(en) en/of opdracht gegeven tot dat/die feit(en);
(parketnummer 995045/10)
(Artikel 8.1 van de Wet milieubeheer)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding nietig is ten aanzien van feit 1 en feit 2 voor een deel, te weten 'een of meer andere rechtspersonen'. De tenlastelegging is naar de mening van de verdediging te onbepaald. De raadsman doelt daarbij kennelijk op het onder subsidiair tenlastegelegde deel van voornoemde feiten.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de tenlastelegging voldoende bepaald is.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. In het licht van de inhoud van het procesdossier is voldoende duidelijk welke rechtspersonen worden bedoeld.
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 5 primair en feit 5 subsidiair. De raadsman heeft zich daarbij op het gelijkheidsbeginsel beroepen omdat uit het procesdossier niet blijkt dat de houder van de vergunning op het perceel [bedrijfsadres 2] te [pleegplaats] de heer [getuige 6], wordt vervolgd.
De officier van justitie heeft zich beroepen op het opportuniteitsbeginsel en heeft daarnaast aangevoerd dat de heer [getuige 6] wordt vervolgd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel mist feitelijke grondslag nu de officier van justitie ter terechtzitting van 29 augustus 2011 heeft medegedeeld dat de heer [getuige 6] wordt vervolgd.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is ook overigens niet gebleken dat de dagvaarding niet geldig is. Voorts is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair, feit 4 primair en feit 5 primair wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten.
De verdediging is daarbij onder meer van mening dat de doorzoeking d.d. 9 maart 2010 onrechtmatig was. De resultaten van deze doorzoeking moeten daarom worden uitgesloten van het bewijs.
De verdediging stelt voorts dat niet de vergunning van 1996 met aanpassingen, maar die van 2005 met aanpassingen de geldende vergunning is, waardoor verdachte van een aantal feiten onder 1 en 2 zal moeten worden vrijgesproken.
Voorts stelt de verdediging dat verdachte als huurder van een loods op de inrichting van een ander geen onderzoeksplicht heeft aangaande de milieuvergunning van de verhuurder, zodat ten aanzien van feit 5 vrijspraak moet volgen.
Het oordeel van de rechtbank.1
Ten aanzien van de doorzoeking d.d. 9 maart 2010.
De raadsman stelt op een aantal in zijn pleitnota weergegeven gronden dat het onderzoek op de [bedrijfsadres 1] en [bedrijfsadres 3] onrechtmatig is.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De rechtbank stelt voorop dat er geen doorzoeking is geweest op perceel [bedrijfsadres 1]. Daar zijn door de opsporingsambtenaren enkel controlebevoegdheden gebruikt.
Ten grondslag aan de doorzoeking op het perceel [bedrijfsadres 3] ligt de vordering doorzoeking van 24 februari 2010. Deze vordering doorzoeking strekt tot een onderzoek in de woning en het vanuit de woning te bereiken kantoor op het perceel [bedrijfsadres 3]. De vordering richt zich tot verdachte [verdachte], die zoals niet betwist op dat adres een inrichting drijft, waarbij de verdenking is gerezen dat binnen die inrichting milieuovertredingen werden gepleegd.
Het gegeven dat op laatstgenoemd adres meerdere besloten vennootschappen zijn gevestigd, maakt de op de persoon gerichte vordering niet van onwaarde.
De rechtbank ziet geen reden tot de door de verdediging verzochte bewijsuitsluiting.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2.
De inrichting.
Op de locatie [bedrijfsadres 1] is een woonhuis gevestigd met daarbij diverse bijgebouwen. Het terrein is afgescheiden, deels door een hekwerk, deels door een aarden wal en deels door een sloot. De grenzen van het perceel zijn duidelijk herkenbaar.
Het merendeel van de bijgebouwen is ingericht voor het houden van varkens. Verder was op het terrein een opslag gerealiseerd voor het opslaan van vaste mest.
Gelet hierop is sprake van een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer.
Tevens betreft het een inrichting voor het bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van dierlijke of overige organische meststoffen en het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren. Dergelijke inrichtingen zijn krachtens artikel 1.3 van de Wet milieubeheer in respectievelijk categorie 7 en 8 van bijlage I van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer benoemd als inrichtingen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken.2
Historie vergunning Wet milieubeheer.
Voor de percelen aan de [bedrijfsadres 4] en [bedrijfsadres 3] was een milieuvergunning verleend en werd bij besluit van 2 februari 1996 (nummer 1995-030) door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Someren aan [vader verdachte] een revisievergunning Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij met mestbewerking en opslag van bijproducten, gelegen aan [bedrijfsadres 1] en [bedrijfadres 3]. Aan deze vergunning zijn voorschriften verbonden.
Op 10 april 1996 werd de melding op grond van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer geaccepteerd ten aanzien van het aaneensluitend maken van de stallen 5 en 6.
Op 9 december 1996 werd de melding op grond van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer en in verbinding met het Besluit mestbassins geaccepteerd voor plaatsen van een mestbassin van 1000 m3.
Op 14 maart 2001 werd een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor veranderen/uitbreiden van de inrichting met een mestbewerkingsinstallatie (mestverwerkingsruimte en mestbassin en waterbassin) voor mest afkomstig uit het eigen bedrijf. Aan deze vergunning zijn voorschriften verbonden.
Op 5 november 2001 is een revisievergunning verleend krachten de Wet milieubeheer (nummer: R/2/1999-155).
Op aanvraag van 23 december 2003 door [bedrijf 6] en daarna aanvullende aanvragen bij Gedeputeerde Staten is bij besluit van 18 januari 2005 (nummer: 1061891) een revisievergunning voor opslag van 655 ton bijproducten en het mengen van deze afvalstromen verleend voor een periode van 10 jaar en voor het overige deel van de inrichting voor onbepaalde tijd.
Actuele milieuvergunning.
In 2007 en 2008 werd tijdens controlebezoeken door de provincie geconstateerd dat een aantal bouwwerken die ingevolge de vergunning van 5 november 2001 en 18 januari 2005 binnen de inrichting gerealiseerd dienden te worden nog niet gerealiseerd waren. Tevens bleek dat de betreffende bouwvergunningen niet waren verleend.3
Ten aanzien van het verweer van de raadsman met betrekking tot de vigerende vergunning.
De verdediging heeft aangevoerd dat de revisievergunning van 18 januari 2005 geldend is. In de beschikking van de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van 18 januari 2005 ten aanzien van de inrichting gelegen aan de [bedrijfsadres 1] is als beschrijving van de aanvraag het volgende opgenomen:
Ten opzichte van de vigerende vergunning worden de volgende veranderingen aangevraagd:
a. nieuwbouw van de stallen 32 tot en met 36 voor kraamzeugen, guste en dragende zeugen, een dekbeer, gespeende biggen en vleesvarkens. Voor de bouw van de stallen 32 en 33 is al een vergunning verleend, maar tot nu toe zijn deze stallen nog niet gebouwd. Thans is een andere situering en uitvoering van deze stallen aangevraagd. Al deze stallen worden voorzien van een chemisch luchtwassysteem met 95 procent emissiereductie;
b. de stallen 2, 10 en 11 voor vleesvarkens vervallen. Het gaat hier om vergunde stallen die nog niet zijn gebouwd en ook niet meer worden gebouwd;
c. aanpassing van het huisvestingssysteem in de bestaande stallen. De stallen 1, 3, 4, 8, 9 en 12 gedeeltelijk worden niet voorzien van het vergunde biologisch luchtwassysteem, maar blijven thans traditioneel uitgevoerd. De stallen 12 gedeeltelijk, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20 worden voorzien van een chemisch luchtwassysteem met 95 procent emissiereductie in plaats van het vergunde biologische luchtwassysteem.
In de beschikking van de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van 5 november 2001 ten aanzien van de inrichting gelegen aan de [bedrijfsadres 1]-[bedrijfsadres 3] te [pleegplaats] is als beschrijving van de aanvraag het volgende opgenomen:
Stal 1, vleesvarkens, Hepaq BB93.06.010;
Stal 2, vleesvarkens, Hepaq BB93.06.010;
Stal 3, vleesvarkens, Hepaq BB93.06.010;
Stal 4, vleesvarkens, Hepaq BB93.06.010;
Stal 5, vleesvarkens, Hepaq BB93.06.010;
Stal 5, gespeende biggen, WX-spoelgoten voll.r. BB94.06.021;
Stal 6, kraamzeugen, WX-spoelgoten BB93.11.012;
Stal 6, dekberen gedeeltelijke roostervloer TR;
Stal 6/7, guste-/dragende zeugen, WX-spoelgoten BB95.10.030;
Stal 7, opfokzeugen, Hepaq BB93.06.010.
Alle stallen zijn gebouwd. De kraamzeugenstal (nr. 6) is, anders dan vergund, met het Groen Labelsysteem BB95.12.032 uitgevoerd. Voor dit systeem is nadien de Groen Label-erkenning ingetrokken.
De aanvraag houdt verband met een gedeelte nieuwbouw (stallen 2, 10, 11, 27, 32 en 33), verbouwingen (stallen 15, 16, 28 en 29) en gedeeltelijke renovatie (stallen 22, 24, 30 en 31) van de inrichting waardoor meer dieren kunnen worden gehouden.
Ten opzichte van de vigerende vergunningen worden de volgende veranderingen aangevraagd:
* alle vleesvarkens-, vleesvarkens-/opfokzeugen- en gespeende biggenstallen worden voorzien van een biologische luchtwasser;
* de kraamzeugen zijn gehuisvest in een stal met een vervallen Groen labelsysteem, waarvoor eerder een ander GL-systeem was vergund;
* het aantal vleesvarkens/opfokzeugen wordt uitgebreid met 1942 stuks, de dekberen met 8 stuks en de guste-/dragende zeugen met 392 stuks. Het aantal kraamzeugen neemt af met 11 stuks.
Partijen verschillen van mening over de vraag welke vergunning vigerend is.
De officier van justitie is van oordeel dat de vergunning van 2 februari 1996 met de aanvullende vergunning van 14 maart 2001 de geldende vergunning is.
De verdachten stellen zich op het standpunt dat de vergunning van 18 januari 2005 geldt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De aangevraagde vergunning van 18 januari 2005 bepaalt onder meer dat een aantal (bestaande) stallen zullen worden voorzien van een chemisch luchtwassysteem 'met 95% emissiereductie' in plaats van het vergunde biologische luchtwassysteem.
Gelet op het feit dat voor het aanbrengen van een dergelijk systeem een bouwvergunning is vereist, is artikel 20.8 van de Wet milieubeheer van toepassing. Deze bouwvergunning is nooit verleend door de gemeente Someren. Nu het gevraagde luchtwassysteem als een onzelfstandig onderdeel van de inrichting is te beschouwen, is op grond van artikel 20.8 van de Wet milieubeheer de vergunning van 18 januari 2005 in haar geheel niet in werking getreden.
Vervolgens rijst de vraag of de vergunning van 5 november 2001 geldend is. Ook hier is artikel 20.8 van de Wet milieubeheer van toepassing. Hier geldt hetzelfde ten aanzien van het luchtwassysteem. Daarom is ook deze vergunning niet in werking getreden. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat als geldende vergunning de vergunningen van 2 februari 1996 en 14 maart 2001 zijn.
De gestelde overtredingen zullen derhalve worden beoordeeld in het licht van de vergunningen van 2 februari 1996 en 14 maart 2001. Ook de geaccepteerde meldingen van 10 april 1996 (op grond van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer) en van 9 december 1999 (op grond van het Besluit mestbassins, plaatsen één mestbassin) zullen hierbij worden betrokken.
De relevante voorschriften in de vergunningen.
De vergunning van 2 februari 1996 omvat onder meer de volgende vergunningvoorschriften:
A.1. Algemeen.
12. In de inrichting mogen zich niet meer produkten bevinden dan de maximale hoeveelheden zoals deze op de bij het verzoek behorende bescheiden staan aangegeven.
B. Houden van dieren.
B.1. Algemeen.
1. In de inrichting mogen gelijktijdig niet meer dieren gehouden worden dan de aantallen, en op een wijze worden gehuisvest dan de huisvestingwijze, vermeld op de tot de vergunning behorende bescheiden die als zodanig zijn gewaarmerkt.
B.3. Aanvullende eisen t.a.v. de huisvesting.
Stallen 1, 2, 3, 4 (geheel), stal 5 (gedeeltelijk) betreffende vleesvarkens, stal 7 (gedeeltelijk) betreffende opfokzeugen volgens BB.93.06.010:
1. Alle onderdelen van de stallen en mestkanalen dienen te worden uitgevoerd en onderhouden conform de beschrijving - waaraan op 16 juni 1993 een Groen Label nummer 93.06.010 is toegekend - en welke onderdeel uitmaakt van deze vergunning; alle onderdelen dienen in een goede staat van onderhoud te verkeren; het mestkanaal moet geschikt zijn om:
- de spoelvloeistof vast te houden;
- tijdens het spoelen het mest/spoelvloeistofmengsel goed af te voeren.
De vergunning van 14 maart 2001 omvat onder meer het volgende vergunningvoorschrift:
A.4. Waterbassin (nummer 34 op tekening, inhoud 2000 m3).
1. In het waterbassin mag uitsluitend een waterige fractie worden opgeslagen welke voldoet aan de normen voor waterige fracties overeenkomstig de "Vrijstellingsregeling waterige fracties en reinigingswater 1998".
Ten aanzien van het (functioneel) daderschap van medeverdachte [vader verdachte].
De verdediging heeft aangevoerd dat deze medeverdachte zich niet bezighield met de activiteiten binnen de inrichting aan de [bedrijfsadres 1] en [bedrijfsadres 3] te [pleegplaats] en niet kan worden aangemerkt als medepleger.
De officier van justitie is van mening dat de rol van medeverdachte [vader verdachte], naast die van verdachte [verdachte], van wezenlijk belang is en leidt tot medeplegen van de feiten. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking in de bedrijfsvoering van dit familiebedrijf en daarmee in het plegen van de strafbare feiten.
De rechtbank overweegt het volgende.
De heer [vader verdachte] stelt dat hij niet actief bezig is binnen de inrichting.
[vader verdachte] is via de besloten vennootschap [bedrijf 7] de bestuurder van [bedrijf 6].4 Deze besloten vennootschap heeft de bedrijfsgebouwen en gronden in eigendom en verhuurt deze aan een aantal vennootschappen van [vader verdachte] en van [verdachte]. Daarbij is [vader verdachte] (mede-)bestuurder van [bedrijf 8]. Hieronder vallen onder andere de besloten vennootschap [bedrijf 3] en [bedrijf 4]. [vader verdachte] is zelfstandig bevoegd bestuurder van [bedrijf 3]..5
Tijdens de doorzoeking op 9 maart 2010 werd een business plan 2010 in beslag genomen. Daarin staat onder 2 - interne analyse - vermeld dat het management van de groep wordt gevormd door de familie [familienaam verdachte], bestaande uit [vader verdachte] en [verdachte]. Beiden vormen de basis binnen het management. Zij nemen de strategische beslissingen binnen de groep en zijn met name commercieel actief en bepalen op technisch gebied het beleid. De overige leden van het management hebben een adviserende rol.6
Gelet op de inhoud van de bezoekverslagen van 1 april 2010 en van 14 april 2010 van [rapporteur 1] en [rapporteur 2] treedt [vader verdachte] op als contactpersoon van de houder van de inrichting richting de Provincie Noord-Brabant en richting de gemeente Someren waar het gaat om gesprekken met betrekking tot de aanvraag van een (nieuwe) milieuvergunning.7
Getuige [getuige 1] heeft onder meer verklaard:
Vader en zoon [familienaam verdachte] zijn mijn direct leidinggevenden. Beiden zijn dagelijks op het bedrijf aanwezig. De hele organisatie is een platte organisatie. Vader [familienaam verdachte] heeft hier wel degelijk wat te zeggen, maar hij laat veel over aan zijn zoon.8
[getuige 2] heeft bij zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris onder meer het volgende verklaard:
Ik ben vanaf 1996/1997 verbonden als adviseur aan het bedrijf van [familienaam verdachte]. Mijn aanspreekpunt met betrekking tot milieuvergunningen is [vader verdachte]. De vergunningen zijn een doorlopend onderwerp van bespreking tussen [vader verdachte] en mij, ook ten aanzien van de [bedrijfsadres 1]. In mei 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden met de Provincie, waarbij de uitbreidingsplannen zijn besproken. Bij dat gesprek waren aanwezig de jurist [jurist provincie], [rapporteur 1], [rapporteur 2], [vertegenwoordiger provincie], allen namens de Provincie, en namens het bedrijf advocaat [advocaat bedrijf verdachte], [vader verdachte] en ik.9
Gelet op het vorenstaande kan gezegd worden dat [vader verdachte] in de tenlastegelegde periode actief was binnen het bedrijf. Hij bepaalt samen met verdachte de strategie van het bedrijf en neemt samen met hem de voornaamste beslissingen. [vader verdachte] is gelet op zijn betrokkenheid bij de aanvraag van een nieuwe (milieu-)vergunning goed op de hoogte van de vergunningsituatie binnen de inrichting. Daarnaast is [vader verdachte] medebestuurder van [bedrijf 7] en is hij bestuurder van de verhuurder ([bedrijf 6]) van de grond met opstallen aan de besloten vennootschappen die zijn gevestigd op het perceel van de inrichting aan de [bedrijfsadres 1] en [bedrijfsadres 3] te [pleegplaats]. Omdat verdachte en zijn vader [vader verdachte] nauw en bewust samenwerken in hun bedrijfsvoering is er sprake van functioneel daderschap en merkt de rechtbank [vader verdachte] aan als medepleger van de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van feit 5.
Controles op de inrichting op het perceel aan de [bedrijfsadres 1] en [bedrijfsadres 3].
Het bezoekverslag van [rapporteur 2] en [rapporteur 1] van 3 september 2009.
In verband met de controle in het kader van de dwangsombeschikking van 3 augustus 2009 is het volgende bevonden.
- In strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer stond de dieseltank met inhoud 5000 liter naast de brijvoerkeuken en niet - zoals vergund - achter stal 2.
- In strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer stond een tweede dubbelwandige dieselolietank met een inhoud van 5000 liter binnen de inrichting, achter de mestbewerkingsruimte.
- Binnen de inrichting in de loods is een container met materialen aanwezig ten behoeve van het onderhouden van de vrachtwagens. De vrachtwagenonderdelen en autobanden zijn in dezelfde loods op de rekken opgeslagen. Deze activiteiten zijn niet voorzien in de vigerende milieuvergunning.
- In strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer waren er 16 units aanwezig die in gebruik zijn voor bewoning of als kantoor.
- Overtreding van artikel 18.18 van de Wet milieubeheer. In strijd met voorschrift A.1.12, behorende bij de vergunning van 2 februari 1996, is er meer dieselolie binnen de inrichting aanwezig dan vergund. Binnen de inrichting zijn 2 dieselolietanks van 5.000 liter aanwezig. Binnen de werkplaats zijn ook gevaarlijke stoffen aanwezig: 7 x 200 liter vaten met olie; 2 x 200 liter vaten met olie en antivries; 7 x 50 liter vaten met olie en vet.10
Het bezoekverslag van [rapporteur 2] en [rapporteur 1] van 6 oktober 2009.
Hierin wordt verwoord dat de op 3 september 2009 geconstateerde overtredingen nog van kracht waren.
Daarnaast werd het volgende geconstateerd.
- In strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is stal 4 opgesplitst door een centrale gang. Dit is in afwijking van de vigerende milieuvergunning.
- In stal 4 worden in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer 739 gespeende biggen gehuisvest, niet zijnde vleesvarkens.
- In de extra stal tussen stal 4 en stal 5 worden in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer 2.400 gespeende biggen, niet zijnde vleesvarkens, gehuisvest.
- In de bovenste helft van stal 5 worden in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer 661 guste en dragende zeugen gehuisvest.
- In de voormalige berging van stal 6 worden in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer 12 kraamzeugen gehuisvest en is deze voormalige berging überhaupt ingericht als een stal en zijn er kraamzeugen gehuisvest.
- In strijd met de vigerende vergunning zijn in stal 6 in totaal 1.037 dierplaatsen gerealiseerd in plaats van de in totaal 999 dierplaatsen die zijn vergund.
- In strijd met de vigerende vergunning is de centrale gang tussen stal 6 en stal 7 verlengd.
- In strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is aan de rechterbovenzijde van stal 7 een zeugenuitloop aanwezig.
- In strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer zijn binnen de inrichting, op het buitenterrein, 11 tanks voor de opslag van mest aanwezig.
- In strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is in de loods een smeerput aanwezig ten behoeve van het onderhouden van de vrachtwagens.
- In strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer zijn op het buitenterrein van de inrichting 8 voedersilo's meer aanwezig dan vergund in de vigerende milieuvergunning.
- In strijd met voorschrift B.1.1, behorende bij de vergunning van 2 februari 1996 en daarmee overtreding van artikel 18.18 van de Wet milieubeheer zijn een aantal gespeende biggen en een aantal guste-/dragende zeugen teveel aanwezig.
- Overtreding van artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, omdat in strijd met voorschrift A.4.1, behorende bij de vergunning van 14 maart 2001, in het waterbassin drijfmest danwel een waterige fractie welke niet voldoet aan de normen voor waterige fracties opgenomen in de "Vrijstellingsregeling waterige fracties en reinigingswater 1998" opgeslagen. Het bassin was afgedekt met folie. Bij navraag bij [betrokkene 1] is gebleken dat onder de folie drijfmest is opgeslagen.11
Het bezoekverslag van [rapporteur 2] en [rapporteur 1] van 4 december 2009.
Hierin wordt verwoord dat de op 3 september 2009 en op 6 oktober 2009 geconstateerde overtredingen nog van kracht waren.
Daarnaast is het volgende geconstateerd:
- in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is achter de mestbewerkingsruimte een ruimte aanwezig waarin de stoomketel is geplaatst.
- Overtreding van artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, omdat in strijd met voorschrift B.3.1, behorende bij de vergunning van 2 februari 1996, stal 1, stal 2, stal 3, stal 4, stal 5 en stal 7 niet waren uitgevoerd conform Groen label stalsysteem BB.93.06.010.
- Overtreding van artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, omdat in strijd met voorschrift B.3.50, behorende bij de vergunning van 2 februari 1996, het gedeelte van stal 5, waarin gespeende biggen worden gehuisvest, niet is uitgevoerd conform Groen label stalsysteem BB.94.06.021.
- Overtreding van artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, omdat in strijd met voorschrift B.3.1, behorende bij de vergunning van 2 februari 1996, het gedeelte van stal 6, waarin kraamzeugen en guste-/dragende zeugen worden gehuisvest, niet is uitgevoerd conform Groen label stalsysteem BB.93.11.012.12
Het bezoekverslag van [rapporteur 2] en [rapporteur 1] van 17 december 2009.
Hierin wordt verwoord dat de op 3 september 2009, op 6 oktober 2009 en op 4 december 2009 geconstateerde overtredingen nog van kracht waren.
Daarnaast is het volgende geconstateerd:
- op het buitenterrein van de inrichting is een mestscheidingsinstallatie geplaatst. Het bedrijf mag volgens de veranderingsvergunning van 14 maart 2001 mestbewerkende activiteiten uitvoeren in de loods naast de stoomketel. Deze loods wordt momenteel gebruikt voor de onderhoudswerkzaamheden aan de vrachtwagens. Voor de mestbewerkende activiteiten op het buitenterrein is geen vergunning verleend en voor deze activiteiten zijn ook geen bodembeschermende voorzieningen aanwezig.
- Binnen de inrichting is een nieuwe loods gebouwd die niet is opgenomen in de vigerende milieuvergunning. De hal is in gebruik genomen voor op- en overslag activiteiten van mest. De hal is ingedeeld in vakken en er is een mestvijzel geplaatst. Er was een loader aan het werk om de vaste fractie van mest uit de vakken over te laden in een vrachtwagen. Deze activiteiten zijn niet op deze plaats in de vigerende milieuvergunning opgenomen.13
Het bezoekverslag van [rapporteur 2] en [rapporteur 1] van 15 januari 2010.
Hierin wordt verwoord dat de op 3 september 2009, op 6 oktober 2009 en op 4 december 2009 geconstateerde overtredingen nog van kracht waren, met dien verstande dat de mestscheidingsinstallatie op het buitenterrein niet aanwezig was.
In de nieuwe loods wordt vaste mest opgeslagen en staan 19 IBC-containers met een inhoud van 1 m3.14
Het bezoekverslag van [rapporteur 2] en [rapporteur 1] van 27 januari 2010.
Hierin wordt verwoord dat de op 3 september 2009, op 6 oktober 2009 en op 4 december 2009 geconstateerde overtredingen nog van kracht waren, met dien verstande dat de mestscheidingsinstallatie op het buitenterrein niet aanwezig was.
In de nieuwe loods wordt vaste mest opgeslagen.15
Het bezoekverslag van [rapporteur 2] en [rapporteur 1] van 16 februari 2010. Hierin wordt verwoord dat de op 3 september 2009, op 6 oktober 2009 en op 4 december 2009 geconstateerde overtredingen nog van kracht waren.
In de nieuwe loods zijn grote hoeveelheden vaste mest opgeslagen. De loods is gevuld met vaste mest.16
Op 9 maart 2010 werd door verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] een onderzoek ingesteld op het adres [bedrijfsadres 1]. Zij werden daarbij geassisteerd door mw. [rapporteur 1] en [rapporteur 2].
De volgende wijzigingen ten opzichte van de vigerende vergunning zijn toen geconstateerd.
- Stal 4 was opgesplitst door een centrale gang. In stal 4 werden zowel gespeende biggen als vleesvarkens/opfokzeugen gehuisvest, terwijl enkel vleesvarkens zijn vergund.
- Tussen stal 4 en stal 5 was een extra stal gebouwd. Daarin werden ongeveer 1428 gespeende biggen gehuisvest.
- In de bovenste helft van stal 5 waren ongeveer 664 guste-/dragende zeugen gehuisvest, terwijl vleesvarkens waren vergund.
- In het onderste gedeelte van stal 6 was de voormalige berging ingericht als kraamafdeling waardoor 12 dierplaatsen extra zijn ontstaan. Er waren 6 kraamzeugen aanwezig.
- In het bovenste en linkse gedeelte van stal 6 waren 14 rijen met 31 guste-/dragende zeugen aanwezig. In het rechtse gedeelte waren 6 rijen van 33 guste-/dragende zeugen aanwezig en 3 rijen met 36 guste-/dragende zeugen. Hierdoor zijn 30 extra dierplaatsen ontstaan.
- Tussen stal 6 en stal 7 was de centrale gang verlengd.
- Naast de brijvoerkeuken was een dieselolietank geplaatst met een inhoud van 10.000 liter. Een tank met een inhoud van 5.000 liter achter stal 2 is vergund. Tijdens de controle was een vrachtwagenchauffeur aan het tanken. Deze chauffeur vertelde dat daar zes dagen per week telkens 10.000 liter diesel werd geleverd.
- De inrichting was uitgebreid met een dubbelwandige dieselolietank met een inhoud van 5.000 liter. Deze tank was achter de mestbewerkingsruimte geplaatst.
- Achter de mestbewerkingsruimte was een extra ruimte gebouwd. In deze ruimte stond een stoomketel.
- Buiten, achter de extra ruimte achter de mestbewerkingsruimte, stonden 9 opslagtanks. Drie tanks hadden een inhoud van ongeveer 70 m3, twee tanks hadden een inhoud van ongeveer 100 m3 en vier tanks hadden een inhoud van ongeveer 30 m3. In de tanks werd onbehandelde drijfmest opgeslagen.
- In de loods was een smeerput voor het onderhouden van vrachtwagens gerealiseerd.
- In de loods was één container aanwezig waarin zich kleding van werknemers bevond. Auto-onderdelen bevonden zich in een magazijn welke was gerealiseerd in de loods.
- Aan de achterzijde van stal 3 en stal 4 waren in totaal 11 losse units geplaatst.
- Binnen de inrichting waren in totaal 17 voedersilo's geplaatst, terwijl in totaal 10 voerdersilo's zijn vergund.
- Op het buitenterrein stonden twee vaten met zuren. Deze zijn vergund in de brijvoerkeuken.
- Op het achterterrein is een loods, zonder milieuvergunning gerealiseerd. In deze loods was een grote hoeveelheid kippenmest aanwezig. Tevens stond daar een vijzelinstallatie.
Voor bovengenoemde wijzigingen van de inrichting is geen vergunning verleend, zodat werd gehandeld in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
Ten aanzien van het naleven van de voorschriften werd geconstateerd.
De volgende voorschriften behorende bij de revisievergunning van 2 februari 1996 werden niet danwel onvoldoende nageleefd.
Voorschrift A.1.12
Ingevolge de vergunning mag binnen de inrichting 5.000 liter dieselolie aanwezig zijn. Binnen de inrichting bevond zich 10.000 liter in de dieseltank en circa 1.400 liter aan andere oliehoudende producten.
Voorschrift B.1.1
Tijdens het controlebezoek is geconstateerd dat binnen de inrichting 1.170 gespeende biggen meer werden gehuisvest dan vergund. Daarnaast werden binnen de inrichting 487 guste-/dragende zeugen meer gehuisvest dan op grond van de vigerende vergunning was toegestaan.
Voorschrift B.3.1
Alle onderdelen van de stallen 1, 2, 3, 4, 5 en 7 dienen te worden uitgevoerd conform Groen label stalsysteem BB 93.06.010. Tijdens het controlebezoek is geconstateerd dat dit niet het geval was.
Het volgende voorschrift behorende bij de veranderingsvergunning van 14 maart 2001 werd niet danwel niet voldoende nageleefd.
Voorschrift A.4.1
Tijdens het controlebezoek is geconstateerd dat in het waterbassin drijfmest werd opgeslagen.
Vorenstaande is in strijd met artikel 18.18 van de Wet milieubeheer.17
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met betrekking tot onderzoek op het bedrijf aan de [bedrijfsadres 1] op 7 april 2010.
Bij de mestsilo's is een loods gelegen met daarin een stoomketel die kennelijk in gebruik was geweest. Verbalisanten zagen dat enkele lampjes brandden en voelden dat de ketel nog warm was. De stoomleiding afkomstig van de ketel straalde erg veel hitte uit. Op het werkblad nabij de stoomketel lagen transportdocumenten voor het vervoer van mest klaar. Op het werkblad stond ook een monsterpot voor mest met de bijbehorende documenten.
In de loods naast de stoomketel was een ruimte welke kennelijk werd gebruikt voor het onderhoud van voertuigen. In de loods naast deze werkplaats was een opslag van vaste mest, ongeveer van dezelfde hoeveelheid als tijdens het onderzoek op 9 maart 2010.
Buiten op het terrein, naast de mestopslagtanks zagen wij een lege ruimte. Daar had een dieseltank gestaan. Een van de personeelsleden vertelde dat deze dieseltank door een bedrijf was opgehaald.
Op het buitenterrein waren verder geen gebouwen afgebroken of portable units verwijderd.
De heer [getuige] gaf uitleg hoe het mesthygiënisatie apparaat werkte. Het apparaat stond aan en het werd nog gebruikt om de op het terrein aanwezige mest te hygiëniseren voordat de mest afgevoerd zou worden naar het buitenland. Daarna zou de gehele installatie worden gedemonteerd. De werkzaamheden met betrekking tot mest zouden afgestoten worden op deze locatie.18
Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] met betrekking tot onderzoek op het bedrijf aan de [bedrijfsadres 1] op 27 april 2010.
Op het achterterrein in de loods was vaste mest opgeslagen. De hoeveelheid was een derde verminderd ten opzichte van de hoeveelheid mest die op 7 april 2010 daar was aangetroffen.
In de naastgelegen loods, met de smeerput, werd met een lasapparaat gewerkt aan een oplegger. Er lagen diverse stukken gereedschap nabij dit voertuig.
In de ruimte naast deze werkplaats bevond zich een stoomketel welke bestemd is voor het verwarmen van mest. Deze ketel was in gebruik. De brander van de ketel voelde warm aan.
Een chauffeur deelde mede dat de mesthygiëniseringsinstallatie nog dagelijks in gebruik was. Waargenomen werd dat er geen voersilo's waren verwijderd en dat dezelfde portable units aanwezig waren als op 7 april 2010. De eerder geconstateerde overtredingen van 8.1 van de Wet milieubeheer en overtredingen van de vergunningvoorschriften waren nog onveranderd ten opzichte van de controle op 7 april 2010.19
Ten aanzien van de hoeveelheid voertuigbewegingen.
Door de politie is in de periode van week 5 van 2010 tot en met week 9 van 2010 geobserveerd door middel van de inzet van een technisch hulpmiddel.20 Met behulp van dit technisch hulpmiddel werden beelden opgenomen van de transportbewegingen op- en vanaf de locatie [bedrijfsadres 1]. In de vergunning wordt alleen gesproken over voertuigbewegingen van vrachtwagens en landbouwvoertuigen. In de periode van 3 februari 2010 tot en met 4 maart 2010 (vier weken) zijn de volgende voertuigbewegingen waargenomen.
Er is 2416 keer een vrachtwagen gezien, waarbij 1199 maal het terrein af werd gereden en 1218 maal het terrein op werd gereden. Voorts is 243 keer een landbouwvoertuig gezien, waarbij 121 maal het terrein af werd gereden en 122 maal het terrein op werd gereden.21
Uit de gegevens van de Dienst Regelingen blijkt dat ongeveer 459 vervoersbewegingen per week plaatsvinden, terwijl 36 vervoersbewegingen per week zijn vergund.22
De verklaring van getuige [getuige 3].
Vanaf de locatie [bedrijfsadres 3] is na de politiecontrole in maart 2010 nog mest afgevoerd. Deze mest werd afgevoerd naar Duitsland en is daarom ook gehygiëniseerd. Ook na de politie acties zijn we doorgegaan met het hygiëniseren van de mest voor Duitsland. [verdachte] heeft daar ook opdracht voor gegeven. Per dag kunnen we met de installatie ongeveer 1600 m3 mest hygiëniseren. Dat is dus ongeveer 50 tot 55 vrachten per dag. Na de politie acties heeft de hygiëniserings installatie elke dag gewerkt. Ook de vaste mest die is afgevoerd is voortdurend gehygiëniseerd. Ik plan de vrachten. Ik moet zorgen dat de vrachtauto's blijven rijden.
De mest die in de loods is opgeslagen betreft stromest, koemest, kippenmest, kalkoenenmest en nertsenmest. Er zit waarschijnlijk ook nog gescheiden varkensmest vermengd in de partijen.23
Verklaring van [rapporteur 1], handhaver van de Provincie Noord-Brabant.
Ik ben sinds 2006 toezichthouder voor de provincie Noord Brabant voor inrichting [bedrijfsadres 1].
Op het perceel [bedrijfsadres 3] is een varkenshouderij / transportbedrijf / mestverwerkingsbedrijf gevestigd. [verdachte] woont op dit perceel. Zijn vader is op papier de eigenaar van de bedrijven, maar [verdachte] feitelijk. Hij stuurt ook het personeel van het kantoor, de stallen en het transportbedrijf aan. Ten opzichte van mij vertegenwoordigde [verdachte] het bedrijf altijd.
Ik ben nog nooit op het perceel [bedrijfsadres 1] geweest, zonder dat ik daar een overtreding constateerde.
Op 19 oktober 2009 stonden binnen de inrichting 10 varkensstallen, 2 mestbassins, 3 loodsen, 16 kantoor- en woonunits, een woning en tegen een van de loodsen stonden verschillende mestopslagtanks.
Voor deze inrichting is vergunning verleend en in werking getreden voor het houden van varkens en het scheiden van mest in een dikke en dunne fractie. Er mogen ten behoeve van de bedrijfsvoering wekelijks 36 transportbewegingen zijn.
Ik zeg met nadruk de vergunningen welke in werking zijn getreden, want nadien zijn nieuwe vergunningen verleend die niet in werking zijn getreden, omdat er bepaalde bouwvergunningen niet verleend waren.
Binnen de inrichting was de werking op 26 punten gewijzigd. Zie hiervoor het bezoekverslag. Ik heb gerelateerd dat het voorgeschreven emissie - arm stalsysteem ontbrak in de stallen 1, 2, 3 en 4. Het ammoniakplafond werd hierdoor met 3.000 kg NH3 belasting overschreden.
Op 3, 14 en 23 september 2009 en 6 en 19 oktober 2009 hebben [rapporteur 2] en ik hercontroles uitgevoerd met betrekking tot de overtreding van 8.1 van de Wet milieubeheer. Er was geen enkele overtreding beëindigd met uitzondering van de opslag van bestrijdingsmiddelen.
Alle overtredingen die ik heb geconstateerd, heb ik vermeld in de bezoekverslagen die in uw bezit zijn. Vanaf 2007 heb ik gezien dat het bedrijf op transportgebied en mestactiviteiten is gegroeid. De parkeermogelijkheden voor vrachtwagens zijn uitgebreid. Grote loodsen zijn gebouwd voor stalling en onderhoud van voertuigen. Toename van het aantal kantoor- woonunits.24
Verklaring van [rapporteur 2], handhaver van de Provincie Noord-Brabant.
Ik ben toezichthouder SRE en als repressief handhaver voor de inrichting aan de [bedrijfsadres 1] ingehuurd door de provincie Noord Brabant.
Door toezichthouder [rapporteur 1] werden voor 19 februari 2009 verschillende overtredingen geconstateerd. Mijn taak in dit traject was het vaststellen of eerder geconstateerde overtredingen wel of niet beëindigd waren. Op 19 februari 2009 ben ik alleen op het buitenterrein van de inrichting geweest, om te kijken of de inrichting nog in werking was en om te controleren of nog opslag bestond van gevaarlijke stoffen op de onbeschermde bodem. Die opslag bestond nog en er was een mestafscheidingsinstallatie in werking.
De inrichting is gelegen aan de [bedrijfsadres 3], een groot met hekwerk afgezet terrein. Binnen het hekwerk staan gebouwen, zoals verschillende varkensstallen, een kantoorruimte, een loods voor het verrichten van reparaties aan motorvoertuigen, mestbassins en een woning. Op 20 mei 2009 zag ik een loods in aanbouw. Op 17 december 2009 zag ik dat deze loods in gebruik was genomen als mestbewerkingsruimte.
Op 3 september 2009 ben ik de eerste categorie overtredingen gaan controleren.
Ik zag dat de vergunde dieseltank op een andere plaats stond dan was vergund, namelijk bij de brijvoerkeuken in plaats van achter stal 2. Ik zag dat er een tweede dieseltank binnen de inrichting stond, zonder dat deze vergund was.
Ik zag dat binnen de inrichting een werkplaats voor reparatie van motorvoertuigen in werking was, zonder dat dit vergund is.
Ik zag dat binnen de inrichting 16 kantoor- woonunits stonden, zonder dat dit vergund was.
Ik zag dat in de werkplaats veel meer gevaarlijke stoffen stonden dan was vergund.
Van de controles op het terrein van de inrichting zijn telkens bezoekverslagen opgemaakt.
Op 6 oktober 2009 heb ik wederom een controle binnen de inrichting uitgevoerd.
De overtredingen zoals geconstateerd op 3 september 2009 waren nog steeds niet hersteld. Verder zag ik het navolgende.
Stal 4 was gesplitst in twee delen door een centrale gang, dat is anders dan vergund.
In stal 4 waren 739 gespeende biggen gehuisvest. Dat was verboden. In deze stal mochten alleen vleesvarkens gehouden worden.
Tussen stal 4 en stal 5 was een extra stal gecreëerd en in de extra stal waren 2.400 gespeende biggen gehuisvest.
In stal 5 mochten volgens de vergunning vleesvarkens en gespeende biggen gehouden worden. In stal 5 werden 661 guste en dragende zeugen gehouden.
De berging van stal 6 was ingericht als ruimte voor het houden van varkens, in plaats van als berging. Hierin waren 12 kraamzeugen gehuisvest.
In stal 6 mogen 999 dieren gehouden worden, maar na telling bleek dat 1.037 dierplaatsen waren gerealiseerd.
Aan de bovenzijde van stal 7 is een onvergunde overdekte uitloop voor zeugen gerealiseerd.
Op het buitenterrein stonden 11 tanks voor opslag van drijfmest. Ik heb tijdens mijn controles wel eens gezien dat chauffeurs mest aan het lossen waren in die tanks.
Binnen de inrichting mogen 10 (brij-)voedersilo's staan, maar ik zag dat er 18 stonden op drie verschillende plaatsen binnen de inrichting.
Na telling waren er 4.311 gespeende biggen en 1.206 guste en dragende zeugen. Volgens de verleende vergunning stonden er 951 gespeende biggen en 389 zeugen teveel.
Er stonden twee bassins. In één bassin mocht geen drijfmest opgeslagen worden, maar dit vond wel plaats.
Op 19 oktober 2009 waren de geconstateerde overtredingen nog niet hersteld, alles was hetzelfde. Het aantal dieren was alleen veranderd. Na telling bleek dat er 229 gespeende biggen en 452 guste en dragende zeugen teveel werden gehouden.
Op 4 december 2009 heb ik een controle uitgeoefend binnen de inrichting. Tijdens deze controle zijn door mij alle punten van de dwangsombeschikking gecontroleerd. Naast de reeds geconstateerde overtredingen zag ik dat achter de mestbewerkingsruimte een stoomketel stond. Deze is niet vergund en dient voor het hygiëniseren van mest.
Ik zag dat de stallen 1, 2, 3, 4, 5 en 7 niet waren ingericht conform het voorgeschreven Groen label stalsysteem BB.93.06.010. De stallen waren nog uitgevoerd in het oude systeem.
Een deel van stal 5 moest volgens de vergunning zijn uitgevoerd conform Groen label stalsysteem BB.94.06.021, maar dit was niet gebeurd en het oude systeem was er nog.
Een deel van stal 6 moest volgens de vergunning zijn uitgevoerd conform Groen label stalsysteem BB.93.11.012, maar dit was niet gebeurd en het oude systeem was er nog.
Op 17 december 2009 heb ik wederom een controle uitgevoerd binnen de betreffende inrichting. Ik zag dat nog geen enkele eerder geconstateerde overtreding was beëindigd. Verder zag ik dat een nieuwe loods binnen de inrichting in gebruik was genomen, voor de op- en overslag van vaste mest, die vrijkomt na mestscheiding.
Op het buitenterrein stond een mestscheidingsinstallatie bedrijfsklaar opgesteld. Op dat moment was deze niet in gebruik, maar ik zag aan de hand van de materialen bij de installatie dat de installatie heel recent gebruikt was.
Het gebruik van de loods en de mestscheidingsinstallatie op het buitenterrein is niet vergund. De scheidingsinstallatie mag alleen gebruikt worden in de loods waarin de werkplaats is gevestigd.
Tijdens mijn controles werd ik meestal te woord ges[verdachte]or [verdachte], hij is volgens mij de baas daar.25
De verklaring van [rapporteur 2] als getuige bij de rechter-commissaris.
Ik ben vanaf 19 februari 2009 betrokken geweest bij het onderzoek naar het bedrijf van [familienaam verdachte]. Voorafgaande aan het eerste bezoek heb ik de bezoekverslagen van [rapporteur 1] gelezen.
Ik was betrokken bij een overleg tussen de provincie en het bedrijf voor het verzenden van de dwangsombeschikking, na het verzenden van de vooraankondiging. Daarbij waren aanwezig: een vertegenwoordiger van de gemeente Someren, een jurist van het bedrijf en [vader verdachte] alsmede een milieuadviseur van het bedrijf. Er is toen besproken dat de handhaving tijdelijk zou worden stilgelegd, als het bedrijf voor 1 juli 2009 bij de provincie een milieuvergunning zou aanvragen en de geconstateerde overtredingen zouden worden beëindigd.26
De verklaring van getuige [getuige 4]
Ik ben directeur/medevennoot van [bedrijf 10], [bedrijfsadres 2]. Ik ben medevennoot van [bedrijf 11]. Op beide adressen bevinden zich rundveebedrijven.
Ik ken de mestbonnen. Ik zie de code. Op 16 april 2010 is 42.940 kg vaste mest geladen in [bedrijf 11]; op 16 april 2010 is 41.680 kg vaste mest geladen in [bedrijf 11]; op 19 april 2010 is 43.280 kg gescheiden mest geladen in [bedrijfsadres 2]. Dit geschiedde telkens door het bedrijf van [familienaam verdachte]. Het betrof steeds rundveemest. Ik bel [familienaam verdachte] als ik mest heb af te voeren en dan komt hij het halen. Ik betaal rond de 30 euro per ton vaste mest. Ik ruilde dunne mest met dikke mest. Ik reed de dunne mest, zijnde varkensmest van[famileinaam verdachte], uit over mijn grond. Het ruilen geschiedde met gesloten beurzen. Ik heb vorig jaar een rekening van [bedrijf 16] ontvangen.27
De verklaring van getuige [getuige 6].
Ik ben eigenaar van [bedrijf 29]], een varkenshouderij. Ik heb alleen varkensmest. Voor de afvoer van het overschot van de mest doe ik zaken met [familienaam verdachte] uit [pleegplaats], nu zo'n twee tot drie jaar. Als ik het nodig vind dat er mest wordt afgevoerd, dan bel ik hem. Als ik in het voorjaar mest tekort kom, dan brengt hij die. Met betrekking tot de mestafvoer op 17 en 18 april 2010 moet [familienaam verdachte] hier zijn geweest. In 2008 heb ik een calamiteit gehad, de mestsilo scheurde en de mest liep op het land. De mest is toen in containers opgeslagen. Toen de mest droger was en de containers minder vol waren, heeft [familienaam verdachte] de containers opgehaald. Dat was in totaal iets van 240 ton mest die hij in de nacht van 17 op 18 april 2010 heeft opgehaald. De mestrapporten heb ik volgens mij nog niet terug gehad. Ik doe meestal zaken met [bedrijf 2]. Ik heb zelf geen mestscheider. De mestscheider werd geleverd door [familienaam verdachte]. In het najaar haalt [familienaam verdachte] als het ware de mest op die hij in het voorjaar geleverd heeft. Ik heb daar in het verleden niets voor hoeven betalen.28
De verklaring van getuige [getuigege 4]
Ik ben directeur van [bedrijf 12]. Op 2 april 2010 heb ik 39.360 kg gescheiden mest geleverd aan [bedrijf 2] te [pleegplaats]. Zie hiervoor de bon op dossierpagina 139. De mest is opgehaald bij een vestiging van mijn bedrijf in De Rips. Het betreft dikke fractie van varkensmest. Ik deed dit jaar en vorig jaar zaken met [familienaam verdachte]. Het betrof telkens een vracht van 40 ton dikke fractie. Ik heb samen met iemand anders een mestscheider, waardoor ik de mest kan scheiden in dunne en dikke fractie.
We hebben geen contract voor het leveren van de mest. Wel heb ik een machtiging getekend opdat [familienaam verdachte] namens mij kan ondertekenen bij de afvoer / aanvoer van de dierlijke meststoffen op het vervoersbewijs Dierlijke Mest. [familienaam verdachte] belde mij op als hij goed mest kwijt kon. Hij kwam het dan bij mij ophalen en ik diende daarvoor te betalen. In 2009 betaalde ik hem ongeveer € 117.000,- inclusief btw voor ongeveer 2500 ton mest.
We hebben in de loop van de tijd zaken gedaan met diverse bedrijven van [familienaam verdachte], onder andere [bedrijf 2] en [bedrijf 16].29
De verklaring van getuige [getuige 5].
Ik ben boekhouder en controller en dus belast met de boekhouding van de varkenshandel. Ik verzorg betalingen, doe ICT aangiften en belastingen, maak jaarrekeningen en zorg dat cijfers worden aangeleverd om beleid te kunnen maken. Het accorderen van alle betalingen wordt in principe ge[verdachte]or [verdachte].
Ik kan aan de administratie zien of [verdachte] betalingen heeft goedgekeurd door een paraaf of een handtekening op de factuur of de pakbon.
Sinds 1 oktober 2009 werk ik voor [bedrijf 9]. Daarvoor werkte ik voor de personeel BV van [familienaam verdachte]. Ik werk op zich zelfstandig, maar heb indien nodig ruggespraak met [getuige 1].
Het grootste deel van de activiteiten op het terrein aan de [bedrijfsadres 3] bestaat uit varkenshandel. Daarnaast is nog 10% mesthandel en ongeveer 10 - 15% overige activiteiten, waaronder de varkenshouderij. In hoofdlijnen zijn de activiteiten varkenshandel, mesthandel, transport en varkenshouderij.
Het woonhuis op het bedrijfsterrein wordt bewoond door [verdachte] met zijn vrouw [echtgenote verdachte]30
De verklaring van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris.
Ik ben vanaf 1996/1997 verbonden als adviseur aan het bedrijf van [familienaam verdachte] en doe onder andere de begeleiding van de bedrijfsontwikkeling. Mijn aanspreekpunt met betrekking tot de milieuvergunningen is de heer [vader verdachte]. De vergunningen zijn een doorlopend onderwerp van bespreking tussen [vader verdachte] en mij, ook ten aanzien van het terrein aan de [bedrijfsadres 1].
Ik was betrokken bij de milieuvergunningen van het bedrijf, namelijk die van 14 maart 2001, 5 november 2001 en 18 januari 2005. Na de controle in 2007 van de milieudienst, ingehuurd door de Provincie, zijn met betrekking tot de milieuvergunningen moeilijkheden ontstaan. In mei 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden met de Provincie waarbij de uitbreidingsplannen zijn besproken. Bij dat gesprek waren aanwezig jurist [jurist provincie], [rapporteur 1], [rapporteur 2], [vertegenwoordiger provincie] namens de Provincie en namens het bedrijf advocaat [advocaat bedrijf verdachte], [vader verdachte] en ik.31
De verklaring van getuige [getuige 6]
Ik ben in 2009 begonnen met werken voor het bedrijf van [familienaam verdachte]. [getuige 1] doet het financiële gedeelte binnen het bedrijf en ik doe organisatorisch de rest. Ik houd me bezig met automatisering, verzekeringen, juridische zaken, contracten met betrekking tot het wagenpark etcetera. Ik houd me niet specifiek bezig met bedrijfsvoering, maar wel met overall-taken. Mijn aanspreekpunt is [verdachte]. Hij stuurt mij rechtstreeks aan. Ik ben in loondienst bij [bedrijf 9]. Deze BV betaalt ook mijn salaris.
De bedrijfsactiviteiten hier zijn varkenshouderij, varkenshandel en mesthandel. Hier worden varkens gefokt en gemest.
De volgende bedrijven zijn kennelijk gevestigd op de locatie [bedrijfsadres 1]:
[bedrijf 13];
[bedrijf 14];
[bedrijf 15];
[bedrijf 16]: deze besloten vennootschap doet de mesthandel;
[bedrijf 5]: deze besloten vennootschap deed de mesthandel, maar doet nu niets meer;
[bedrijf 8]: deze doet het beheer van besloten vennootschappen;
[adresbedrijf 17] [pleegplaats] BV;
[bedrijf 3]: deze besloten vennootschap doet de varkenshandel. De enige bestuurder is [vader verdachte]. Hij maakt ook gebruik van kantoorruimte;
[bedrijf 6]: dit betreft een varkenshouderij en de handel in varkens;
[bedrijf 4] [pleegplaats] BV: dat is de varkenshouderij op deze locatie;
[bedrijf 9] [pleegplaats] BV: ik ben in dienst bij deze besloten vennootschap. Deze besloten vennootschap doet de handel in bedrijfswagens ten behoeve van de eigen bedrijven. Het merendeel van de bedrijfswagens is eigendom van de leasemaatschappij;
[verbalisan[pleegplaats] [bedrijf 18]
[verbalisan[pleegplaats] [bedrijf 19];
[bedrijf 7]
[bedrijf 1]: deze besloten vennootschap handelde in mest;
[bedrijf 20];
[bedrijf 21];
[bedrijf 22]
[bedrijf 23];
[bedrijf 24]: volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel houdt deze besloten vennootschap zich bezig met het beheren van BV's;
[bedrijf 25]: deze stichting beheert registergoederen. [bedrijf 25] is een straat in [pleegplaats], daar wordt gebouwd door een van onze bedrijven;
[bedrijf 2]: deze besloten vennootschap handelt in mest en is actief;
[bedrijf 26]
[verdachte] is de baas. Hij is hier veel om de bedrijven aan te sturen. Er is geen bedrijfsleider. [getuige 1] houdt zich bezig met de financiële zaken en betaalt de rekeningen. Binnen onze bedrijven werken in totaal ongeveer 80 personen. Op kantoor werken ongeveer 15 personen. Binnen de inrichting staan units, waarin Polen wonen.
Ik weet dat er een discussie loopt met de provincie over ontoereikende vergunningen. Er is een milieuadviesbureau in de arm genomen, [bedrijf 28]. Zij hebben de nieuwe aanvragen voor vergunningen verzorgd. Ik heb deze niet getoetst aan de inrichting, dat heb ik aan [verdachte] overgelaten.
[getuige 3] doet de planning van de mest. Hij weet alles van de mest die op het bedrijf binnen komt. Hij kan ook verklaren over het hygiëniseren. Ik kan daar weinig over zeggen.32
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen als hierna te melden.
Verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben tijdens de controle op 9 maart 2010 het volgende geconstateerd.
In 'stal 3' in de afdelingen 1 en 1a konden in totaal 120 varkens niet beschikken over permanent vers water, als bedoeld in artikel 13, lid 2, van het Varkensbesluit. Er zat geen water in de voertroggen van de betreffende varkens en er was evenmin op een andere wijze drinkwater beschikbaar voor de varkens.
Verder konden 33 varkens, verdeeld over 6 hokken, niet beschikken over afleidingsmateriaal, als bedoeld in artikel 9, lid 2, van het Varkensbesluit.
Voorts konden 87 varkens beschikken over afleidingsmateriaal in de vorm van een ketting. In de hokken van betreffende varkens waren geen andere materialen die konden dienen als afleidingsmateriaal voor de varkens. Het beschikbaar stellen van alleen een ketting betreft geen afdoende afleidingsmateriaal.33
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben tijdens de controle op 9 maart 2010 het volgende geconstateerd.
In 'stal 4' konden 130 varkens, verdeeld over 6 hokken, niet beschikken over afleidingsmateriaal, als bedoeld in artikel 9, lid 2, van het Varkensbesluit.
Voorts konden in totaal 888 gespeende varkens niet beschikken over permanent vers water, als bedoeld in artikel 13, lid 2, van het Varkensbesluit. Er zat geen water in de voertroggen van de betreffende gespeende varkens en er was evenmin op een andere wijze drinkwater beschikbaar voor de gespeende varkens.34
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben tijdens de controle op 9 maart 2010 het volgende geconstateerd.
In de 'extra stal' konden in totaal 888 gespeende varkens niet beschikken over permanent vers water, als bedoeld in artikel 13, lid 2, van het Varkensbesluit. Er zat geen water in de voertroggen van de betreffende gespeende varkens en er was evenmin op een andere wijze drinkwater beschikbaar voor de gespeende varkens.35
Verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben tijdens de controle op 9 maart 2010 het volgende geconstateerd.
In 'stal 5' konden in totaal 663 varkens niet beschikken over permanent vers water, als bedoeld in artikel 13, lid 2, van het Varkensbesluit. Er zat geen water in de voertroggen van de betreffende varkens en er was evenmin op een andere wijze drinkwater beschikbaar voor de varkens.
Verder konden in totaal 1796 gespeende varkens niet beschikken over permanent vers water. Er zat geen water in de voertroggen van de betreffende gespeende varkens en er was evenmin op een andere wijze drinkwater beschikbaar voor de gespeende varkens.
Voorts konden 540 varkens, verdeeld over 6 hokken, niet beschikken over afleidingsmateriaal, als bedoeld in artikel 9, lid 2, van het Varkensbesluit.36
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben tijdens de controle op 9 maart 2010 het volgende geconstateerd.
In 'stal 6' konden in totaal 616 zeugen en 3 beren niet beschikken over permanent vers water, als bedoeld in artikel 13, lid 2, van het Varkensbesluit. Er zat geen water in de voertroggen van de betreffende zeugen en beren en er was evenmin op een andere wijze drinkwater beschikbaar voor de zeugen en beren.
Verder konden 570 zeugen en 3 beren niet beschikken over afleidingsmateriaal, als bedoeld in artikel 9, lid 2, van het Varkensbesluit.37
Verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben tijdens de controle op 9 maart 2010 het volgende geconstateerd.
In 'stal 5' waren sommige aanwezige varkens niet voorzien van merken, als bedoeld in artikel 1 onder w van de Regeling identificatie en registratie van dieren. De betreffende varkens hadden gaatjes in de oren, waarbij het vermoeden rees dat de varkens eerder van merken waren voorzien. In totaal waren 268 varkens niet voorzien van oormerken. Gelet op het grote aantal varkens zonder merken vermoedden de verbalisanten dat de varkens, althans een groot gedeelte daarvan, de merken langer dan drie werkdagen geleden waren verloren.38
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben tijdens de controle op 9 maart 2010 het volgende geconstateerd.
In 'stal 6' waren in verschillende afdelingen sommige aanwezige zeugen niet voorzien van merken, als bedoeld in artikel 1 onder w van de Regeling identificatie en registratie van dieren. De betreffende varkens hadden gaatjes in de oren, waarbij het vermoeden rees dat de varkens eerder van merken waren voorzien. In totaal waren 189 varkens niet voorzien van oormerken. Gelet op het grote aantal varkens zonder merken vermoedden de verbalisanten dat de varkens, althans een groot gedeelte daarvan, de merken langer dan drie werkdagen geleden waren verloren.39
Ten aanzien van feit 3 en feit 4.
De verklaring van getuige [getuige 6]
Ik ben bedrijfsleider op het varkensbedrijf [bedrijfsadres 1]. In de zeugenstal was eerst wel afleidingsmateriaal in de vorm van pvc buizen. Die waren om de pijp van een voerligbox gedaan. Deze werden steeds door de zeugen eraf gehaald. Daarna zijn de pvc buizen van de pijp af gehaald. Er wordt nu ander afleidingsmateriaal besteld. Er is nu gekozen voor een ketting met een tennisbal. [verdachte] heeft beslist dat de buizen eraf moesten en zorgt ervoor dat er nieuwe worden besteld.
Het water is nog niet gemaakt. Ik weet dat er een offerte opgevraagd wordt.
De biggen worden voorzien van gele oormerken. Als de varkens of zeugen hun gele oormerken verliezen, doen we er geen nieuwe inknijpen. Als de zeugen of varkens het varkensbedrijf verlaten naar een slachterij worden er slachtmerken ingeknepen.
Wij krijgen altijd opdracht van [verdachte]. Hij regelt ook alles.40
De verklaring van [verdachte].
De eigenaar van de varkens die gehuisvest zijn op de [bedrijfsadres 1] is [bedrijf 4]. Ik ben de directeur van deze besloten vennootschap. Ik ben verantwoordelijk voor naleving van het Varkensbesluit. Wie de eigenaar van de stallen is weet ik niet. Ik huur de stallen van [bedrijf 6]. Dat is via een mondelinge en schriftelijke overeenkomst. Ik mag in ieder geval [bedrijf 6] niet vertegenwoordigen. Wie dat wel mag weet ik niet.
Het merken wordt gedaan door de Poolse werknemers. We hebben 6 personen in dienst op het varkensbedrijf. De medewerkers weten wat hun vaste werkzaamheden zijn, maar we hebben wel iedere dag overleg. Ik overleg altijd met [getuige 6], [getuige 1] en de 4 Poolse werknemers. Alle medewerkers hebben dezelfde verantwoordelijkheid. De beslissingen die genomen worden over materialen die neem ik allemaal zelf.41
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder feit 3 en feit 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen als hierna te melden.
Ten aanzien van feit 5.42
De verklaring van verdachte.
'Ik ben bevoegd namens [bedrijf 2] te verklaren. Ik heb in totaal twee contracten opgesteld met [getuige 6] over het scheiden van mest op zijn inrichting aan de [bedrijfsadres 2] te Deurne. Het was de bedoeling dat de mestscheider er enkele maanden zou staan en in werking zou zijn. Er is ook vaste mest aangevoerd. De gescheiden vaste mest is daar opgeslagen. De mest was afkomstig van derden.'43
De verklaring van [getuige 6].
'Ruim een jaar wordt het bassin op het terrein door [familienaam verdachte] gebuikt voor de opslag van drijfmest. Ik krijg betaald door [bedrijf 2] Hij doet er mest in en haalt er naar behoefte uit. Het contract is opgemaakt door [bedrijf 2] [verdachte] heeft dit mede ondertekend. Op 5 januari 2010 heb ik met [bedrijf 2], gevestigd aan de [bedrijfsadres 1], een contract afgesloten om op het terrein aan de [bedrijfsadres 2] te Deurne mest te mogen verwerken en droge mest op te slaan als dat nodig was. De machines daarvoor zijn omstreeks 20 april 2010 geplaatst. Deze is toen ook in werking gegaan. Er werd door [bedrijf 2] drijfmest aangevoerd. Het was geen mest van mijn bedrijf. De mest werd gescheiden in een dunne en een dikke fractie. De dunne mest ging in het bassin en werd af en toe opgehaald door dit bedrijf. De dikke fractie werd opgeslagen achter op het terrein van de inrichting.
Ik heb deze verandering van de werking, danwel uitbreiding van de inrichting, niet gemeld aan het bevoegd gezag.'44
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 7]
Op 6 mei 2010 omstreeks 14.15 uur heb ik ter plaatse met [gemeente-ambtenaar], werkzaam als handhaver bij de gemeente [pleegplaats] een onderzoek ingesteld. Op het adres [bedrijfsadres 2] te Deurne is een agrarisch bedrijf gevestigd, een varkenshouderij. Ingevolge categorie 8 en 9 van de Bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer is dit bedrijf milieuvergunningplichtig. Dit bedrijf heeft een milieuvergunning met voorschriften.
Ik zag dat aan de achterzijde op het perceel een grote hoop vrij droge mest lag. Dit betreft ongeveer 700 kubieke meter dierlijke mest. Ik zag dat de mest kennelijk afkomstig was van een mestscheider welke ook achter op het bedrijf opgesteld stond. Ik zag dat hier kennelijk vloeibare varkensmest door middel van een installatie werd gescheiden in een zogenaamde droge en een natte fractie. De droge fractie werd in de buitenlucht opgeslagen op een verharde bodem. Er waren geen opstaande randen. Deze mest was op geen enkele manier afgedekt. De natte fractie werd via een buizenstelsel in een bassin gepompt. Dit bassin was reeds aanwezig en is vergund voor de opslag van vloeibare mest.
Tijdens het verhoor op 27 mei 2010 overhandigde [getuige 6] een Huurovereenkomst mestopslag van 5 mei 2010. Deze huurovereenkomst was opgemaakt door [getuige 6], [bedrijfsadres 2] verhuurder en [bedrijf 2] vertegenwoordigd door [verdachte]. In deze huurovereenkomst is artikel 4, dat de verhuurder verklaart te beschikken over een rechtsgeldige titel krachtens de Wet milieubeheer, vervallen.
Kort na mijn onderzoek op 6 mei 2010 is de aanvoer van te scheiden mest gestaakt.
In de bij de bevindingen gevoegde milieuvergunning van [betrokkene 1] d.d. 15 november 2005, nummer 20833, staat onder meer het volgende:
K. Houden van dieren.
b.6. Het is in de inrichting verboden dierlijke meststoffen te drogen, te mengen, om te zetten of op enigerlei andere wijze te verwerken, anders dan ten behoeve van de normale bemestingspraktijk.
In de bij de bevindingen gevoegde huurovereenkomst tussen [getuige 6] en [bedrijf 2], vertegenwoordigd door [verdachte], d.d. 5 mei 2010 staat onder meer het volgende:
In aanmerking nemende dat:
1.de verhuurder ter beschikking stelt:
een sleufsilo voor mestopslag incl. een mestscheider met een grootte van ong. 1.000 m2.
2.de verhuurder de opslagcapaciteit van voornoemde mestopslag incl. de mestscheider
ter beschikking stelt aan de huurder.
3.de huurder deze opslagcapaciteit en de mestscheider wenst te huren.
Voorwaarden en bepalingen:
Artikel 2:
3.verhuurder verklaart te verhuren aan huurder, die verklaart te huren een mestscheider, aanwezig op het gehuurde.
Artikel 3:
De verhuurder is verplicht om de huurder toegang te verlenen naar/tot het perceel waarop het gehuurde c.q. te laten gebruiken voor opslag van mest door derden en het scheiden van mest.
Artikel 11:
De huurder is verantwoordelijk voor de aanvoer en de afvoer van de mest en de verantwoording hiervan.
Deze huurovereenkomst is in tweevoud opgemaakt en ondertekend te [pleegplaats] d.d. 5 mei 2010, namens de verhuurder [getuige 6] en namens de huurder [bedrijf 2], [verdachte].45
Nadere overweging ten aanzien van feit 5.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte als huurder geen onderzoeksplicht had aangaande de vigerende milieuvergunning van de verhuurder.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn activiteiten in de door hem gehuurde loods de inrichting van de verhuurder heeft veranderd, althans een inrichting in werking heeft gehad zonder daarvoor verleende vergunning. Verdachte heeft hiertoe zelf een mestscheider ten behoeve van deze activiteiten op de inrichting geplaatst. Daarbij komt dat verdachte kort daarvoor al was aangesproken voor het illegaal be- en/of verwerken van mest op zijn eigen bedrijf. Onder deze omstandigheden mocht verdachte er niet zonder meer van uitgaan dat de verhuurder, de heer [getuige 6], voor zijn inrichting een milieuvergunning had waarin zulke activiteiten werden vergund. De rechtbank verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer en acht het onder feit 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 primair:
in de periode van 1 september 2009 tot en met 27 april 2010, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een op perceel [bedrijfsadres 1] gelegen inrichting voor het houden van dieren en het opslaan en bewerken van mest, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 7 en/of 8 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I en/of een bij categorie R en/of S bij het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer aangewezen inrichting,
waarvoor de verboden vervat in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer gelden ten aanzien van
- de hygiënisering van mest en de aanwezigheid van een mesthygiëniseringsinstallatie en
- het aantal voedersilo's en
- de aanwezigheid van units voor bewoning en/of kantoor en
- de aanwezigheid van een te groot aantal tanks en bassins voor mestopslag en
- de aanwezigheid van een extra dieseltank met een inhoud van ongeveer 10.000 liter en
- de aanvoer en de bewerking van mest afkomstig van buiten de inrichting en
- de inrichting van de stallen genummerd 4, 6 en 7 en
- de aanwezigheid van aantallen dieren en/of diersoorten in de stallen genummerd 5 en/of 6 en
- het aantal transportbewegingen van en naar de inrichting
heeft veranderd of de werking daarvan heeft veranderd en ten aanzien van die verandering in werking heeft gehad;
Ten aanzien van feit 2 primair:
in de periode van 1 september 2009 tot en met 27 april 2010 te [pleegplaats], tezamen en in vereniging met anderen, terwijl aan [vader verdachte] door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Someren bij besluit van 2 februari 1996 een vergunning en bij besluit van 14 maart 2001 een veranderingsvergunning, beide krachtens de Wet milieubeheer, was verleend tot het in die gemeente op het perceel [bedrijfsadres 1] en [bedrijfsadres 3], oprichten, veranderen en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in categorie 7 en/of 8 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich opzettelijk heeft gedragen in strijd met voorschriften verbonden aan voormelde vergunningen, immers
- bevonden zich, in strijd met voorschrift A.1.12, meer producten (te weten gevaarlijke stoffen) in de inrichting dan toegestaan en
- werden in strijd met voorschrift B.1.1, tegelijkertijd meer dieren gehouden dan toegestaan en
- waren in strijd met voorschrift B.3.1, onderdelen van stallen niet uitgevoerd en onderhouden conform de vereisten van de voorgeschreven Groen-Label systemen en
- werd in strijd met voorschrift A.4.1, in een waterbasssin drijfmest opgeslagen;
Ten aanzien van feit 3 primair:
op 9 maart 2010 te [pleegplaats], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, varkens heeft gehuisvest en verzorgd op een bedrijf gelegen aan [bedrijfsadres 3], terwijl dat
- huisvesten niet geschiedde overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van het Varkensbesluit, immers beschikte een groot aantal varkens niet permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en/of mee te spelen en
- verzorgen niet geschiedde overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van het Varkensbesluit immers beschikte een groot aantal varkens ouder dan twee weken niet permanent over voldoende vers water;
Ten aanzien van feit 4 primair:
op 9 maart 2010 te [pleegplaats], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk dieren, te weten ongeveer 457 varkens, heeft gehouden terwijl die varkens niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en/of geregistreerd, immers heeft hij, verdachte en/of voornoemde ander(en) als houder van die varkens waarbij merkverlies was opgetreden, niet binnen 3 werkdagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het merkverlies was opgetreden, hermerkt;
Ten aanzien van feit 5 primair:
op 6 mei 2010 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een op perceel [bedrijfsadres 2] gelegen inrichting voor het houden van dieren, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 8 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I en/of een bij categorie R en/of S van de bijlage I bij het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer aangewezen inrichting, waarvoor de verboden vervat in artikel 8.1 eerste lid van de Wet milieubeheer gelden, ten aanzien van het bewerken van mest, heeft veranderd of de werking daarvan heeft veranderd en ten aanzien van die verandering in werking heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 primair, feit 4 primair en feit 5 primair vordert de officier van justitie een geldboete van € 52.000,00 subsidiair 291 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van het voorarrest en ten aanzien van feit 3 primair een geldboete van € 14.000,00 subsidiair 105 dagen hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en zich niet uitgelaten over een eventuele strafmaat.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Hierbij is in aanmerking genomen dat verdachte zonder daartoe verleende vergunning, gedurende langere tijd de omvangrijke inrichting heeft veranderd en in werking heeft gehad en zich niet gehouden heeft aan gestelde vergunningvoorschriften. Verdachte heeft aanzienlijke hoeveelheden mest van buiten de inrichting be- en verwerkt met een installatie die op een andere locatie was geplaatst dan vergund. Ook heeft hij zonder vergunning mest gehygiëniseerd. Niet voor niets worden aan dergelijke activiteiten strenge voorwaarden gesteld. Door de niet vergunde verandering cq uitbreiding van de activiteiten binnen de inrichting heeft verdachte belemmerd dat er tijdig en vooraf zicht was op de milieu en veiligheidsaspecten die de verandering van de inrichting met zich bracht of kon brengen. Hij heeft ook degenen die wel volgens de wettelijke voorschriften handelen en kosten maken om dat te doen benadeeld, door zichzelf op illegale wijze een concurrentievoordeel te creëren. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde geldboete en voorwaardelijke gevangenisstraf een passende sanctie. Een voorwaardelijke gevangenisstraf zal verdachte mogelijk ervan weerhouden opnieuw in strijd met de vigerende (milieu-)vergunning voor de inrichting te handelen.
De rechtbank zal ten aanzien van feit 3 een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
artikel 10, 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 27, 47, 57, 62, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht
artikel 1, 1a, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten
artikel 1.1, 8.1, 18.18 en 22.2 van de Wet milieubeheer
artikel 1, 45, 96 en 131 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
artikel 1, 2, 9, 13 en 21 van het Varkensbesluit
artikel 1, 2, 3 en 6 van het Besluit identificatie en registratie van dieren
artikel 1, 14, 29, 39 en 47 van de Regeling identificatie en registratie van dieren.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven en overtredingen:
Ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
Ten aanzien van feit 2 primair:
medeplegen van:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3 primair:
medeplegen van:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 45, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren [artikel 9, tweede lid, van het Varkensbesluit]
medeplegen van:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 45, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren [artikel 13, tweede lid, van het Varkensbesluit];
Ten aanzien van feit 4 primair:
medeplegen van:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan (artikel 39 juncto 29 van de Regeling identificatie en registratie van dieren);
Ten aanzien van feit 5 primair:
medeplegen van:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 primair, feit 4 primair, feit 5 primair:
Geldboete van € 52.000,00 subsidiair 291 dagen hechtenis;
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 primair, feit 4 primair, feit 5 primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 2 jaren.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Ten aanzien van feit 3 primair:
Geldboete van € 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis;
(ten aanzien van de overtreding van artikel 9 van het Varkensbesluit)
Ten aanzien van feit 3 primair:
Geldboete van € 8.000,00 subsidiair 75 dagen hechtenis.
(ten aanzien van de overtreding van artikel 13 van het Varkensbesluit)
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 12 mei 2011 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. W.M. Weerkamp, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 12 september 2011.
1 De bewijsmiddelen aangaande feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 zijn afkomstig uit het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Regionaal Milieu Team, met OPS-dossiernummer PL22MT/29-180807, afgesloten op 29 juni 2010, met aantal doorgenummerde pagina's 875
2 relaas van verbalisant [verbalisant 1] op pagina 402
3 relaas van verbalisant [verbalisant 1] op de pagina's 391 en 392
4 Uittreksels van de Kamer van Koophandel op de pagina's 33 en 34
5 Uittreksel van de Kamer van Koophandel op pagina 826
6 Businessplan 2010 op pagina 85
7 Bezoekverslag van 1 april 2010 op pagina 755 en bezoekverslag van 14 april 2010 op pagina763
8 Proces-verbaal van verhoor van getuige [werknemer 1], op de pagina's 718 en 719
9 Proces-verbaal van verhoor van getuige K. Janssen bij de rechter-commissaris d.d. 1 maart 2011
10 bezoekverslag van 3 september 2009 op de pagina's 573 tot en met 575
11 bezoekverslag van 6 oktober 2009 op de pagina's 582 tot en met 586
12 bezoekverslag van 4 december 2009 op de pagina's 593 tot en met 598
13 bezoekverslag van 17 december 2009 op de pagina's 599 tot en met 605
14 bezoekverslag van 15 januari 2010 op de pagina's 606 tot en met 610
15 bezoekverslag van 27 januari 2010 op de pagina's 630 tot en met 634
16 bezoekverslag van 16 februari 2010 op de pagina's 635 en 636
17 Proces-verbaal van bevindingen op de pagina's 726 tot en met 729
18 Proces-verbaal van bevindingen op de pagina's 743 tot en met 749
19 Proces-verbaal van bevindingen op de pagina's 756 tot en met 762
20 Proces-verbaal inzetten technisch hulpmiddel, op de pagina's 641 tot en met 643
21 Proces-verbaal van bevindingen, op de pagina's 644 tot en met 646
22 Proces-verbaal op de pagina's 9, 10 en 396
23 Proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2] d.d. 27 april 2011 op de pagina's 242 en 243
24 Proces-verbaal van verhoor van [rapporteur 1] d.d. 25 november 2009 op de pagina's 530 tot en met 533
25 Proces-verbaal van verhoor van [rapporteur 2] d.d. 22 december 2009 op de pagina's 534 tot en met 538
26 Proces-verbaal van verhoor van getuige Zavelyeva bij de rechter-commissaris d.d. 1 maart 2011
27 Proces-verbaal van verhoor van R.M.H. Rietjens d.d. 4 mei 2010 op de pagina's 108 en 109
28 Het proces-verbaal van verhoor van getuige A.M.G.A. van Leeuwen d.d. 17 mei 2010 op de pagina's 118 en 119
29 Proces-verbaal van getuige A.H. van den Boom d.d. 17 mei 2010 op de pagina's 136 tot en met 139
30 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] d.d. 9 maart 2010 op de pagina's 690 tot en met 695
31 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 1 maart 2011.
32 Proces-verbaal van verhoor van getuige A.N.J. van Deursen d.d. 9 maart 2010 p662 tot en met 670
33 Proces-verbaal van bevindingen op de pagina's 796 en 797
34 Proces-verbaal van bevindingen op de pagina's 799 en 800
35 Proces-verbaal van bevindingen op pagina 801
36 Proces-verbaal van bevindingen op de pagina's 803 en 804
37 Proces-verbaal van bevindingen op de pagina's 806 en 807
38 Proces-verbaal van bevindingen op pagina 804
39 Proces-verbaal van bevindingen op pagina 807
40 Proces-verbaal van verhoor van getuige P.A.T. van de Wijnboom op pagina 809
41 Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] op de pagina's 813 en 814
42 De bewijsmiddelen aangaande feit 5 (ter berechting gevoegd met parketnummer 01/995045-10) zijn afkomstig uit het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Deurne Asten Someren, met registratienummer PL2203 2010067242, afgesloten op 19 augustus 2010, met aantal doorgenummerde pagina's 23.
43 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 9 juli 2010 op de pagina's 4 en 5
44 Proces-verbaal van verhoor van P.F. [betrokkene 1] d.d. 27 mei 2010 op de pagina's 6 en 7
45 Proces-verbaal van bevindingen van Hermans op de pagina's 8, 9, 13, 14 en 18 tot en met 20
35
Parketnummer: 01/995014-10
[verdachte]