ECLI:NL:RBSHE:2011:BT8639

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825341-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van seksuele handelingen met psychisch kwetsbaar slachtoffer

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van seksuele handelingen met een psychisch kwetsbaar slachtoffer, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 20 oktober 2011 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van het slachtoffer, dat volgens de tenlastelegging in een staat van bewusteloosheid of verminderd bewustzijn verkeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat het slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer 1], niet in staat was om zijn wil te bepalen of weerstand te bieden tegen de handelingen van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat het procesdossier geen gedragsdeskundige stukken bevatte die de psychische gesteldheid van het slachtoffer onderbouwden. De enkele verklaring van de verdachte dat hij merkte dat het slachtoffer niet helemaal normaal was, was niet voldoende om te concluderen dat het slachtoffer niet in staat was om zijn wil te bepalen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van een schending van de beginselen van een goede procesorde. De officier van justitie had geconcludeerd dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, maar de rechtbank heeft dit oordeel verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat hij deze had begaan. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van 6 oktober 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825341-11
Datum uitspraak: 20 oktober 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats, geboorteland] op [geboortedatum] 1952,
wonende te [woonplaats, adres]
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 oktober 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 september 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juni 2011 te Veldhoven, met [slachtoffer 1], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 1] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer 1] niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht;
(artikel 243 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 juni 2011 te Veldhoven, met [slachtoffer 1], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 1] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer 1] niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het in de mond van die [slachtoffer 1] brengen, van zijn, verdachtes, tong, en/of
- het betasten van de penis van die [slachtoffer 1], en/of
- het zijn, verdachtes, penis laten betasten door die [slachtoffer 1];
(artikel 247 Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard dient te worden. De raadsman heeft daartoe - samengevat - aangevoerd dat onder regie van het openbaar ministerie een uitgebreid persbericht is uitgegaan waarin melding wordt gemaakt van een zeer ernstig zedenmisdrijf waarbij een zwakbegaafde jongen was betrokken en waarin getuigen worden verzocht zich te melden. Politie en justitie hebben echter nagelaten eerst gedegen onderzoek te doen of inderdaad sprake was van een zwakbegaafde jongen voordat zij een persbericht met die inhoud uit deden gaan. Deze beslissing is daarmee zeer onzorgvuldig genomen. Of [slachtoffer 1] lijdt aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil te bepalen of kenbaar te maken of weerstand te bieden aan handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, is van belang voor de bewezenverklaring van het verwijt dat verdachte van meet af aan door het openbaar ministerie wordt gemaakt. Het beeld dat omtrent verdachte op deze manier in de wereld is geholpen, heeft verdachte voor het leven beschadigd. Iedere burger verdient bescherming van het openbaar ministerie, zo ook verdachte, en derhalve zijn de beginselen van een goede procesorde zodanig geschaad dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
Het openbaar ministerie heeft de bevoegdheid om ambtshalve een zaak op te pakken bij een melding van een mogelijk zedenmisdrijf. Er was tevens sprake van een mogelijk recidiverisico en het is de taak van politie en justitie om dan in te grijpen, hetgeen ook in dit geval is gebeurd. De zaak is niet opgeblazen in de media.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank overweegt dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging slechts als ultimum remedium volgt indien een vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte noodzakelijk is dat er door het openbaar ministerie, zeker in de fase dat er nog sprake is van verdenking, zorgvuldig wordt omgegaan met de berichtgeving in de verschillende media. Dat wil echter niet zeggen dat het openbaar ministerie geen mededelingen zou mogen doen. Het uitvaardigen van persberichten in het kader van de opsporing van mogelijk gepleegde strafbare feiten hoort bij de opsporingstaak. Bij beoordeling van de vraag of de berichtgeving zodanig is geweest dat moet worden geconcludeerd tot een doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, kan de rechtbank echter niet de precieze inhoud van de berichtgeving betrekken, omdat de raadsman de door hem bedoelde persberichten niet aan de rechtbank heeft overgelegd. In het procesdossier wordt melding gemaakt van een persbericht waarin getuigen van een zedenmisdrijf in de buurt van de ijssalon aan de Blaarthemseweg te Veldhoven gevraagd worden zich te melden. Niet is komen vast te staan dat sprake is van een doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van verdachte waardoor van een eerlijke behandeling van zijn zaak geen sprake meer is. De rechtbank zal dan ook het verweer verwerpen.
De officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De seksuele handelingen zijn erkend door verdachte. Dat [slachtoffer 1] lijdt aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil te bepalen of kenbaar te maken of weerstand te bieden aan handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, blijkt uit de verklaring van zijn vader die aangeeft dat [slachtoffer 1] zwakbegaafd is, het relaas van verbalisanten die dit gezien hebben aan [slachtoffer 1] zijn lichaamshouding, zijn gezicht en zijn manier van praten, de verklaring van de logopediste van [slachtoffer 1] dat hij een verstandelijke beperking heeft en de verklaring van een drietal getuigen voor wie het overduidelijk was dat [slachtoffer 1] een verstandelijke beperking heeft. Verdachte wist dit ook. Verdachte heeft verklaard dat hij op het terras bij de ijssalon al zag dat [slachtoffer 1] niet 100% normaal was.
De officier van justitie houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is en dat er sprake is van recidivegevaar, hetgeen blijkt uit meldingen in de politiesystemen en het proces-verbaal van de buurtbrigadier.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht zoals in het reclasseringsrapport d.d. 29 september 2011 is voorgesteld, onder andere inhoudende een meldingsgebod en een behandelverplichting, ook als dit een ambulante behandeling inhoudt bij Lunet zorg of Stichting Mee.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar het constituerende bestanddeel van het aan zijn cliënt tenlastegelegde, namelijk of [slachtoffer 1] lijdt aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil te bepalen of kenbaar te maken of weerstand te bieden aan handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Nu het bewijs hiervoor niet is geleverd dient dit te leiden tot vrijspraak. Verdachte is zich ook niet bewust geweest van de situatie dat [slachtoffer 1] onvoldoende weerbaar was. Dat verdachte dit niet kon weten, blijkt ook uit de rapportage van de psycholoog. Ook op deze grond dient vrijspraak te volgen.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Zij overweegt hiertoe als volgt.
De artikelen 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht beogen mede bescherming te bieden in geval van psychische weerloosheid. Bepalend voor een bewezenverklaring van deze artikelen in bovenbedoelde zin is dat bij het slachtoffer sprake is van een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden het onderzoek ter terechtzitting en het dossier onvoldoende aanknopingpunten om vast te stellen dat hiervan sprake is bij [slachtoffer 1].
De vader van [slachtoffer 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] een lichte vorm van het Downsyndroom heeft en niet in staat is de gevolgen van zijn acties te overzien. Daarentegen heeft hij ook verklaard dat [slachtoffer 1] naar een reguliere school gaat, zelfstandig reageert en dat men bijna niets aan hem merkt.
Verbalisanten zagen aan het gezicht, de lichaamshouding en aan de manier van praten dat [slachtoffer 1] zeer waarschijnlijk het Downsyndroom heeft.
[Getuige 3] heeft het over een jongen die enigszins beperkt is met een loom en sloom uiterlijk. [Getuige 1] heeft verklaard dat de jongere man op hem over kwam als zwakbegaafd. [Getuige 2] verklaart dat de jongen overkwam alsof hij op een speciale school zit. Ook getuige [getuige 4] heeft het over een verstandelijk beperkte jongen.
De logopediste van [slachtoffer 1], mevrouw Kros, heeft verklaard dat [slachtoffer 1] verstandelijk gehandicapt is. Hij heeft een verminderde intelligentie. Met de juiste begeleiding kan hij het onderwijs volgen dat hij nu volgt, te weten een VMBO-opleiding.
Uit het dossier kan, gelet op bovenstaande, volgen dat [slachtoffer 1] verstandelijk beperkt is. Dit betekent echter niet zonder meer dat hij niet in staat kan worden geacht omtrent seksuele contacten zijn wil te bepalen of weerstand te bieden. Daarbij neemt de rechtbank in haar oordeel mee dat de genoemde getuigen en verbalisanten geen specifieke deskundigheid bezitten om deze vraag te beantwoorden. Voorts heeft de rechtbank in haar oordeel betrokken dat [slachtoffer 1] kennelijk op enig moment wel in staat is geweest om aan te geven dat verdere seksuele handelingen niet gewenst waren.
Nu het procesdossier voorts geen gedragsdeskundige stukken bevat omtrent de psychische gesteldheid van [slachtoffer 1], is de rechtbank van oordeel dat niet is vast komen te staan dat bij [slachtoffer 1] sprake is van een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil te bepalen of kenbaar te maken of weerstand te bieden als bedoeld in artikel 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht. De enkele verklaring van verdachte dat hij wel zag dat [slachtoffer 1] niet helemaal 100% normaal was, maakt dit oordeel niet anders.
De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 6 oktober 2011.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.O. de Vries, voorzitter,
mr. P.P.M. Rousseau en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans-Jongeneelen, griffier,
en is uitgesproken op 20 oktober 2011.
4
Parketnummer: 01/825341-11
[verdachte]