ECLI:NL:RBSHE:2011:BU1267

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-985
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2011 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 1 juli 2011. In die eerdere uitspraak was het beroep van de opposante, De Bouwmeester B.V., niet-ontvankelijk verklaard omdat het bestuursorgaan niet tijdig de omgevingsvergunning van rechtswege had bekendgemaakt. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank benadrukte dat de wetgever beperkingen aan de toegang tot de rechter kan stellen, mits deze beperkingen een gerechtvaardigd doel dienen en er een redelijke verhouding is tussen de middelen en het doel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure die gevolgd moest worden, dwingend was voorgeschreven door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekende dat er geen sprake kon zijn van een vergunning van rechtswege, en dat het bestuursorgaan geen verplichting had om deze bekend te maken. De rechtbank oordeelde dat de opposante niet had aangetoond dat de procedure onterecht was toegepast en dat de zaak niet zo complex was dat de rechtbank niet de vereenvoudigde procedure had mogen toepassen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak van 1 juli 2011 in stand bleef. De rechtbank benadrukte dat de opposante had erkend dat voor het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan een omgevingsvergunning nodig was, en dat de argumenten die zij naar voren had gebracht niet afdoen aan de noodzaak van deze vergunning. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/985 VERZET
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2011
op het verzet van
De Bouwmeester B.V.,
te 's-Hertogenbosch,
opposante,
gemachtigde mr. C.H. Lagerweij-Duits,
tegen
de uitspraak van de rechtbank van 1 juli 2011.
<b>Procesverloop</b>
Bij uitspraak van 1 juli 2011 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep van opposante, gericht tegen het uitblijven van de bekendmaking door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's Hertogenbosch van de omgevingsvergunning van rechtswege, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft opposant verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 14 oktober 2011, waar opposante is vertegenwoordigd door J.M. van Dongen en door haar gemachtigde, die werd vergezeld door mr. O. Schuwer.
<b>Overwegingen</b>
1. De rechtbank heeft het beroep van opposante, met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij het beroep kennelijk niet-ontvankelijk achtte.
2. Ter zitting is door opposante aangevoerd dat de toepassing van dit wetsartikel en daarmee de vereenvoudigde behandeling van de zaak in strijd is met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat dit artikel recht geeft op toegang tot de rechtbank. De rechtbank zal deze verzetsgrond eerst behandelen.
3. Op grond van artikel 6, eerste lid, van het EVRM heeft, voor zover hier van belang, eenieder, bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen, recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
4. Blijkens jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is het recht op toegang tot de rechter niet absoluut. Een belemmering van de toegang tot de rechter is geoorloofd, indien de door de wetgever te stellen beperkingen een gerechtvaardigd doel hebben, terwijl er tevens een redelijke verhouding is tussen de gehanteerde middelen en het doel dat wordt nagestreefd.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval aan die vereisten voldaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de zaak door de rechtbank in behandeling is genomen en is beoordeeld. De in artikel 6 van het EVRM neergelegde garanties van een eerlijke procesvoering houden geen algemene verplichting in tot het horen van partijen in een geschil.
Met artikel 8:54 van de Awb wordt bewerkstelligd dat zaken die eenvoudig kunnen worden afgedaan niet op een zitting worden gepland, waarmee de zittingscapaciteit van de rechtbank wordt benut voor zaken waarbij niet reeds op voorhand evident is dat de rechtbank onbevoegd is, het beroep niet-ontvankelijk is, of het beroep ongegrond of gegrond is. Dit doel is, in het licht van artikel 6 van het EVRM, gerechtvaardigd en toepassing van artikel 8:54 van de Awb is een geëigend middel om dit doel na te streven. De rechtbank acht dit middel proportioneel, omdat in zaken waarin het verzet, na beoordeling door de verzetsrechter van de kennelijkheid van het oordeel van de rechtbank, gegrond wordt verklaard, de uitspraak van de rechtbank waartegen het verzet zich richt vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
6. De rechtbank heeft, in de aangevochten uitspraak, overwogen dat uit het bepaalde in artikel 3.10, vierde lid, aanhef en sub b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) volgt dat, in een geval als in die uitspraak aan de orde, geen sprake kan zijn van het ontstaan van een vergunning van rechtswege en op verweerder dan ook geen rechtsplicht rustte tot bekendmaking van een vergunning van rechtswege. De situatie als bedoeld in artikel 8:55f van de Awb was volgens de rechtbank dan ook niet aan de orde, zodat opposante ter zake van het niet tijdig bekendmaken van het van rechtswege ontstaan van een omgevingsvergunning geen rechtsingang openstond.
7. Opposante heeft niet weersproken dat de uitvoering van het project zich niet verdraagt met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en daarom een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan nodig is. Zij heeft dit ook erkend, stellende dat verweerder had moeten onderzoeken of, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1o, van de Wabo, een omgevingsvergunning zou kunnen worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
Anders dan opposante lijkt te menen, doet dit artikelonderdeel derhalve niet af aan de omstandigheid dat voor het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan een omgevingsvergunning nodig is.
8. Zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen, is in een dergelijk geval, op grond van artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, Afdeling 3.4 van de Awb op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag van toepassing. Op grond van artikel 3.10, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wabo blijft in dat geval paragraaf 4.1.3.3. van de Awb buiten toepassing. Dit betekent dat van het van verlenen van rechtswege geen sprake kan zijn.
9. Zoals de rechtbank eveneens heeft overwogen, kan de omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch er op enig moment vanuit is gegaan dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, niet afdoen aan het dwingendrechtelijke voorschrift van artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo. De omstandigheid dat sprake is van dwingend recht heeft tot gevolg, dat het aanvankelijk volgen van die procedure geen consequenties kan hebben voor het al dan niet toepasselijk zijn van de reguliere procedure. Welke procedure van toepassing is, wordt door de wet voorgeschreven. Het bestuursorgaan is, op grond van artikel 3.1, derde lid, van de Wabo, weliswaar verplicht om de aanvrager kenbaar te maken welke procedure van toepassing is, maar deze bepaling geeft geen bevoegdheid om voor de betrokken aanvraag van de wettelijk voorgeschreven voorbereidingsprocedure af te wijken. Zie in dit verband het antwoord van de verantwoordelijk minister tijdens de behandeling van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in de Eerste Kamer op vragen van de fractie van de PvdA (Eerste Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 31 953, C, pagina 17).
10. Niets van wat opposante in het verzetschrift of ter zitting heeft aangevoerd met betrekking tot het volgen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's Hertogenbosch van de reguliere procedure en de, in de nadien gevolgde uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure, gemaakte fouten bij de termijnverlenging, kan dan ook afdoen aan de omstandigheid dat nimmer van een verlening van rechtswege sprake kan zijn.
Dat sprake is van een zeer ingewikkelde zaak, die maakt dat de rechtbank geen toepassing had mogen geven aan artikel 8:54 van de Awb, vermag de rechtbank niet in te zien.
11. Op grond van het vorenstaande dient het verzet van opposant, overeenkomstig artikel 8:55, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Awb, ongegrond te worden verklaard. Ingevolge het bepaalde in het zesde lid van dit artikel blijft de uitspraak van de rechtbank van 1 juli 2011 in stand.
12. Beslist wordt als volgt.
<b>Beslissing</b>
De rechtbank:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.F.M. Emons als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2011.
<HR>
<i>Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.</i>
Afschriften verzonden: