ECLI:NL:RBSHE:2011:BU1996

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
226293 HA ZA 11-295
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake rangregeling en vorderingen van partijen in executieprocedure

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank 's-Hertogenbosch, betreft het een geschil tussen twee besloten vennootschappen, WAMBERG VIII B.V. en Smit Beheer B.V., over de verdeling van de opbrengst na de executoriale verkoop van onroerend goed. De rechtbank heeft op 26 oktober 2011 vonnis gewezen in de zaken met de nummers 226293 HA ZA 11-295 en 237403 HA ZA 11-1535. De eiseres in de eerste zaak, WAMBERG VIII B.V., vorderde erkenning van haar aanspraak op het restant van de executieopbrengst, terwijl de verweerster, Smit Beheer B.V., een tegenvordering had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van WAMBERG VIII B.V. niet konden worden toegewezen, omdat zij niet als borg kon worden aangemerkt en haar vordering op basis van subrogatie ook niet kon worden gehonoreerd. De rechtbank oordeelde dat de schuld aan Rabobank, die de executieopbrengst had ontvangen, gelijkelijk verdeeld moest worden tussen de betrokken partijen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de verweerster toegewezen en de vorderingen van de eiseres afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en bevat belangrijke overwegingen over de rol van borgtocht en subrogatie in het civiele recht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Vonnis van 26 oktober 2011
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 226293 / HA ZA 11-295 van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. R.P.G. Schelvis te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WAMBERG VIII B.V.,
gevestigd te Drunen,
verweerster,
advocaat mr. L.M. Dressel te Best,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 237403 / HA ZA 11-1535 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WAMBERG VIII B.V.,
gevestigd te Drunen,
eiseres,
advocaat mr. L.M. Dressel te Best,
tegen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
advocaat mr. D.C.M.H. Vielvoye te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] en [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] genoemd worden.
1. De procedure in de zaak met zaaknummer / rolnummer 226293 / HA ZA 11-295
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 juli 2011,
- het proces-verbaal van comparitie van 7 oktober 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de zaak met zaaknummer / rolnummer 237403 / HA ZA 11-1535
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de rechter-commissaris d.d. 29 november 2010, zoals voortgezet op 8 februari 2011 en 4 oktober 2011, waarin de zaak wordt verwezen naar de rechtbank;
- de conclusie van eis van [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535];
- de conclusie van antwoord van [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535];
- het mondelinge tussenvonnis van 7 oktober 2011;
- proces-verbaal van comparitie van 7 oktober 2011.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. Het geschil en de beoordeling in de zaak met zaaknummer / rolnummer 226293 / HA ZA 11-295 en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 237403 / HA ZA 11-1535
3.1. Het onderhavige geschil vloeit voort uit de rangregelingprocedure die onder zaaknummer 217287 / BP RK 10-1195 bij deze rechtbank aanhangig is. Die procedure ziet op de verdeling van de restantopbrengst na de executoriale verkoop van de onroerende zaak, althans de appartementsrechten, plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie D, complexaanduiding 4461A, appartementsindex 17 en 18 (hierna: [adres]). Ten tijde van de executoriale verkoop was Smit Beheer B.V. eigenaar van [adres]. Rabobank Eindhoven-Veldhoven, [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] en [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] zijn door de rechter-commissaris aangemerkt als belanghebbenden in die procedure.
3.2. Rabobank Eindhoven-Veldhoven (hierna: Rabobank) heeft in de rangregelingsprocedure geen vordering ingediend, omdat haar vordering, tot zekerheid waarvan aan haar een recht van hypotheek was verleend op [adres], geheel uit de executieopbrengst was voldaan. In de rangregelingsprocedure heeft [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] verzocht om in de rangregeling te worden opgenomen, primair voor een bedrag van € 131.702,57 en subsidiair voor een bedrag van € 36.924,00. [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] heeft in de rangregelingsprocedure verzocht om in de rangregeling te worden opgenomen voor een bedrag van € 156.707,84. Nadat de rechter-commissaris een voorstel voor een staat van verdeling had opgesteld heeft zij op 8 februari 2011 zitting gehouden teneinde de belanghebbenden in staat te stellen hun tegenspraak tegen de voorgestelde staat van verdeling te doen. [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgestelde staat van verdeling. Voorts hebben [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] en [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] ter zitting over en weer elkaars vorderingen betwist. Nu partijen op dit punt in de rangregelingsprocedure geen overeenstemming hebben bereikt, heeft de rechter-commissaris partijen conform het bepaalde in artikel 486 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) verwezen naar de rechtbank.
de vordering van [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] in de zaak 226293 / HA ZA 11-295
3.3. [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] vordert thans voor recht te verklaren dat zij aanspraak maakt op het restant van de executieopbrengst ad € 105.806,85. De rechtbank begrijpt deze vordering aldus, dat zij vordert dat haar vordering wordt erkend voor het door haar gestelde bedrag.
3.4. Ter onderbouwing van haar vordering voert [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] primair aan dat zij moet worden aangemerkt als borg in de zin van artikel 7:850 lid 1 BW en dat zij krachtens subrogatie in de rechten is getreden van Rabobank als hypotheekhouder. [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] stelt dat zij de schuldbekentenis d.d. 8 januari 1997 (prod. 6 [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535]) als borg heeft ondertekend. De schuldbekentenis heeft betrekking op een lening die aan Smit Beheer B.V. is verstrekt. Weliswaar staat in de schuldbekentenis dat [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] medeschuldenaar is, maar de bedoeling was slechts om zekerheid te stellen. Het krediet is ook alleen ten goede gekomen aan Smit Beheer B.V. Op het moment dat Smit Beheer B.V. niet meer aan haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening voldeed, is besloten dat de door [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] op haar privérekening gestorte bedragen mochten worden aangewend ter voldoening van rente en aflossing van de lening van Smit Beheer B.V., wat kenmerkend is voor een borg.
3.5. [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] voert tegen het standpunt van [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] allereerst aan dat uit de schuldbekentenis overduidelijk blijkt dat [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] wordt aangemerkt als medeschuldenaar en niet als borg. De rechtbank overweegt dat enerzijds aan [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] toegegeven kan worden dat niet doorslaggevend is welke bewoordingen in de schuldbekentenis zijn gebruikt voor de vraag of [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] als borg moet worden aangemerkt, maar dat anderzijds die bewoordingen in het onderhavige geval ook niet zonder betekenis zijn. De vergelijking die [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] maakt met het vonnis van de rechtbank Roermond van 23 december 2009, JOR 2010, 137, gaat niet op. Voor zover de rechtbank uit de feiten zoals weergegeven in de uitspraak van de rechtbank Roermond kan opmaken, ging het in die zaak om een overeenkomst die was aangegaan met een besloten vennootschap als hoofdschuldenaar, waarbij in de tekst van de overeenkomst onder een apart het kopje “Zekerheden en verklaringen” de (middellijk) bestuurder en aandeelhouder zichzelf hoofdelijk mede aansprakelijk verklaarde. Dat is anders dan de situatie in het thans voorliggende geval, waarin de overeenkomst is aangegaan niet slechts tussen Rabobank enerzijds en Smit Beheer als hoofdschuldenaar anderzijds, maar tevens met Smit en [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] als hoofdschuldenaren.
3.6. Voor een andersluidende conclusie is alleen plaats wanneer komt vast te staan dat [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] zich jegens de Rabobank heeft gepresenteerd als iemand die slechts zekerheid aan de schuldeiser wil verschaffen en die derhalve in zijn relatie tot de hoofdschuldenaar niet draagplichtig is. Volgens [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] is dat het geval. Zij stelt dat dat onder meer volgt uit de tekst van de schuldbekentenis, waarin staat dat het krediet uitsluitend kan worden aangewend voor de financiering van de bedrijfsuitoefening van Smit Beheer B.V. [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] voert hiertegen aan dat dat zo niet in de schuldbekentenis staat. Daarin staat dat “de debiteur” de geldlening slechts zal mogen aanwenden voor de financiering van zijn bedrijfsuitoefening. Debiteur van de geldlening is niet alleen Smit Beheer B.V. maar ook Smit en [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535], volgens [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535]. De rechtbank overweegt dat de tekst van de schuldbekentenis geen aanknopingspunten bevat voor de juistheid van het standpunt van [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535]. Dat neemt niet weg dat partijen feitelijk iets anders bedoeld kunnen hebben dan op papier is gezet. Het gaat er dan wel om dat die bedoeling voor alle partijen kenbaar was. Gelet daarop kan de rechtbank niets met de verklaring van de heer Smit, die [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] als productie 16 heeft overgelegd. Smit verklaart wel dat het de bedoeling was dat hijzelf en [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] borg zouden zijn, maar evenals door de rechter-commissaris in de rangregeling als is opgemerkt, ontbreekt objectieve informatie omtrent het standpunt van de wederpartij, Rabobank.
3.7. Dat [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] pas is gaan betalen toen Smit Beheer B.V. niet meer aan haar verplichtingen voldeed deed is evenmin bepalend voor de vraag of [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] ook door Rabobank als borg werd beschouwd. Het is juist dat een borg pas gehouden is tot nakoming wanneer de hoofdschuldenaar in de nakoming van de verbintenis is tekortgeschoten, maar dat dat in het onderhavige geval ook zo is blijkt nergens uit. Het kan ook simpelweg zo zijn dat Smit Beheer B.V. als een van de drie debiteuren tot op enig moment de verplichtingen heeft voldaan en dat Rabobank, geconfronteerd met het niet langer ontvangen van betalingen van Smit Beheer B.V., vervolgens een van de andere debiteuren is gaan aanspreken. Dat heeft met borgtocht niets te maken. De brief van Rabobank van 26 augustus 2010 (prod. 10 [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535]) leidt niet tot een ander oordeel. Het feit dat in die brief wordt bevestigd dat Rabobank de door [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] op haar rekening gestorte bedragen heeft aangewend ter voldoening van de rente en aflossingen van de lening op naam van Smit Beheer B.V. wil nog niet zeggen dat [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] door Rabobank “dus” als borg werd beschouwd.
3.8. Ook de stelling van [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] dat het feit dat zij geen gebruik heeft gemaakt van het krediet een aanwijzing was voor Rabobank dat het de bedoeling was dat zij zich als borg had verbonden, volgt de rechtbank niet. Afgezien van de omstandigheid dat [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] (eenzijdig) probeert uit te leggen hoe Rabobank iets heeft begrepen zonder enige verklaring van Rabobank dan wel enig ander bewijsstuk waaruit concreet blijkt van de opvatting van Rabobank daaromtrent in het geding te brengen, overweegt de rechtbank dat voor borgtocht het kunnen beschikken over het krediet niet doorslaggevend is.
3.9. De slotsom uit het vorenstaande is dat naar het oordeel van de rechtbank er geen sprake is van borgtocht. De primaire grondslag van de vordering van [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] faalt dus.
3.10. [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] stoelt haar vordering subsidiair op artikel 6:10 juncto 6:12 BW, stellende dat zij in de rechten van Rabobank als hypotheekhouder is gesubrogeerd omdat zij meer heeft betaald dan het gedeelte van de vordering van Rabobank dan haar in haar verhouding met Smit Beheer B.V. aangaat. Volgens [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] ging de schuld aan Rabobank haar in het geheel niet aan, maar kwam die geheel voor rekening van Smit Beheer B.V.
3.11. De rechtbank deelt het hiervoor weergegeven standpunt van [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] niet. Zij stoelt haar stelling op de omstandigheid dat zij geen gebruik heeft gemaakt van het krediet. De rechtbank is van oordeel dat dit laatste niet is komen vast te staan. [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] wijst er ter zake de stelling van [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] dat zij geen gebruik heeft gemaakt van het krediet op, dat de geldlening NLG 549.000,00 bedroeg, terwijl uit de akte van levering van [adres] d.d. 8 januari 1997 blijkt dat met de aankoop daarvan door Smit Beheer B.V. slechts NLG 265.000,00 gemoeid was (prod. 4 [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535]). Het restant van de geldlening is volgens [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] aangewend voor de eveneens in dezelfde akte van levering vermelde aankoop van de in [adres] gevestigde onderneming en de exploitatie daarvan door V.O.F. Smit Exploitaties. [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] heeft hiertegen ter comparitie aangevoerd ervan uit te gaan dat Smit Beheer B.V. het ontbrekende deel van de totale in de akte van levering genoemde koopsom ad NLG 701.000,00 ter beschikking heeft gesteld. Volgens [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] is het restant van de in de het geleende geld door Smit Beheer B.V. aangewend voor de aankoop van een cafetaria te Best. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] met deze niet met feiten onderbouwde stelling hetgeen [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] op dit punt heeft aangevoerd onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd. De rechtbank wijst er voorts op dat wat [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] ter comparitie heeft aangevoerd ook in tegenspraak is met de door haarzelf als productie 16 overgelegde verklaring van Smit, die onder punt 9 verklaart dat het “(…) hele bedrag van de geldlening die Rabobank aan Smit Beheer B.V. heeft verstrekt is aangewend om de koopsom van het bedrijfspand te [woonplaats] te kopen.” Het bedrag van de geldlening was méér dan de koopsom van [adres]. Wanneer het hele bedrag volgens Smit dan toch is aangewend voor die transactie, dan kan het niet anders dan dat het bedrag ook ten goede is gekomen aan V.O.F. Smit Exploitaties, en dus aan [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] als vennoot daarvan. Het had op de weg van [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] gelegen om naar aanleiding van het verweer van [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] in de conclusie van antwoord ter comparitie gemotiveerd inzicht te verschaffen in de geldstromen gemoeid met de diverse transacties. Dat heeft zij niet gedaan, hetgeen voor haar risico komt.
3.12. Bij gebrek aan aanknopingspunten die op een andere verdeling wijzen, is de rechtbank het met [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] eens dat de schuld aan Rabobank [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535], Smit en Smit Beheer B.V. in de onderlinge verhouding voor gelijke delen aangaat. Vast staat dat met het door Rabobank uit de executieopbrengst ontvangen bedrag van € 152.633,15 de restschuld geheel was voldaan. [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] stelt een bedrag van € 131.702,57 te hebben afgelost. De totale schuld aan Rabobank bedroeg derhalve € 284.335,72. Daarvan ging 1/3 ofwel € 94.778,57 [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] aan. Afgezet tegen het bedrag dat [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] heeft afgelost, heeft zij € 36.924,00 teveel betaald. Voor dat bedrag is zij krachtens artikel 6:12 BW gesubrogeerd in de rechten van Rabobank jegens Smit Beheer B.V., doch slechts ten hoogste tot het gedeelte van de schuld dat Smit Beheer B.V. aangaat. Dat is eveneens een bedrag van € 94.778,57. Vast staat dat Smit Beheer B.V. middels de executoriale verkoop een bedrag van € 152.633,15 van de schuld heeft afgelost, hetgeen ook meer is dan haar van de schuld aanging. Dit betekent dat van subrogatie van [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] in de rechten van Rabobank jegens Smit Beheer B.V. geen sprake is. De subsidiaire grondslag leidt derhalve evenmin tot toewijzing van de vordering van [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535].
de vordering van [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] in de zaak 237403 / HA ZA 11-1535
3.13. [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] en [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] zijn door de rechter-commissaris naar aanleiding van de tegenspraak van [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] eveneens verwezen naar de rechtbank, waarbij – anders dan ten aanzien van de hiervoor behandelde vordering van [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] – [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] optreedt als eiseres en [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] als verweerster. Uit praktisch oogpunt is in overleg met partijen afgesproken dat zij ter comparitie in de zaak 226293 / HA ZA 11-295 een conclusie van eis ([verweester in 11-295/eiseres in 11-1535]) en een conclusie van antwoord ([eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535]) zouden nemen, waarna direct mondeling vonnis is gewezen en een comparitie in de zaak 237403 / HA ZA 11-1535 is gelast, die aansluitend is gehouden. [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] heeft ter comparitie verzocht punt 114 van haar conclusie van antwoord in de zaak 226293 / HA ZA 11-295, tevens conclusie van eis in de zaak 237403 / HA ZA 11-1535 aan te merken als het petitum van haar vordering.
3.14. [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] vordert dat de rechtbank haar vordering zal vaststellen op een bedrag van € 109.745,90, alsmede dat [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] conform de voorgestelde staat van verdeling de netto-opbrengst, na voldoening, dient te ontvangen. De rechtbank overweegt dat, anders dan waarvan [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] blijkbaar uitgaat, het niet aan de rechtbank is om te bepalen wat [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] als belanghebbende in de rangregelingsprocedure uit het restant van de executieopbrengst dient te ontvangen. Die taak rust op de rechter-commissaris, nadat op het geschil in de renvooiprocedure bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist. Aard en doel van de renvooiprocedure zijn het krijgen van een uitspraak van de rechter omtrent de gegrondheid van de in de rangregeling ingediende vorderingen, niet het krijgen van een oordeel omtrent wat ieder der belanghebbenden daadwerkelijk uit de executieopbrengst voldaan moet krijgen. Voor zover de vordering van [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] ertoe strekt wel een zodanig oordeel te krijgen van de rechtbank, zal deze worden afgewezen.
3.15. Het vorenstaande laat onverlet dat voor zover de vordering van [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] ertoe strekt dat de rechtbank haar vordering zal vaststellen op € 109.745,90 wel past binnen aard en doel van de renvooiprocedure zoals hiervoor is uiteengezet. Uit wat de rechtbank hiervoor in de zaak 226293 / HA ZA 11-295 ter zake de vordering van [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] heeft overwogen, volgt dat zij geen vordering geldend kan maken met betrekking tot het restant van de executieopbrengst van [adres]. Dit heeft zijn weerslag in de renvooiprocedure 237403 / HA ZA 11-1535 waarin [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] optreedt als eiseres jegens [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535]. Nu [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] geen aanspraak kan maken op enig deel van de executieopbrengst van [adres], heeft zij ook geen belang bij het voeren van verweer tegen de vordering van [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535]. Ter comparitie heeft [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] aangevoerd wel belang te hebben bij het weerspreken van de vordering van [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535]. Een lagere vordering betekent een lagere uitkering voor [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] uit de executieopbrengst. Dat leidt ertoe dat het restant toekomt aan Smit Beheer B.V. Als directeur van Smit Beheer B.V. stelt [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] aanspraak te kunnen maken op dat restant. Dit standpunt gaat de rechtbank aan voorbij. Smit Beheer B.V. is immers geen partij in de onderhavige renvooiprocedure en met haar belang kan daarom geen rekening worden gehouden. De slotsom is dat de rechtbank het verweer van [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] tegen de vordering van [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] passeert. De vordering van [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] zal, met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor in 3.13 heeft overwogen, worden toegewezen.
3.16. [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] heeft verzocht om ingeval van toewijzing van de vordering van [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535], het vonnis slechts uitvoerbaar bij voorraad te verklaren onder de voorwaarde dat [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] voor een gelijk bedrag ten behoeve van [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] zekerheid stelt zolang het vonnis geen kracht van gewijsde heeft gekregen. De rechtbank overweegt dat gelet op de aard van de procedure, uitvoerbaar bij voorraadverklaring – behoudens voor wat betreft een eventuele proceskostenveroordeling – niet aan de orde is. Het vonnis in de renvooiprocedure is – wederom behoudens een eventuele proceskostenveroordeling – niet vatbaar voor executie. Zoals reeds eerder overwogen, beslist de rechtbank thans niet over uitbetaling van de executieopbrengst. Dat is aan de rechter-commissaris in de rangregeling, die krachtens artikel 489 Rv daartoe pas kan overgaan nadat in de renvooiprocedure bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist.
Ten slotte
3.17. [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] zal als de in de procedure met zaaknummer / rolnummer 226293 / HA ZA 11-295 in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] worden begroot op:
- griffierecht 568,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.472,00
3.18. [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] zal als de in de procedure met zaaknummer / rolnummer 237403 / HA ZA 11-1535 grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] worden begroot op:
- griffierecht 560,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.464,00
4. De beslissing
De rechtbank
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 226293 / HA ZA 11-295
4.1. wijst de vorderingen af,
4.2. veroordeelt [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] in de proceskosten, aan de zijde van [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] tot op heden begroot op € 1.472,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 237403 / HA ZA 11-1535
4.4. verstaat dat de geldvordering van [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] in de rangregeling zal worden opgenomen voor een bedrag van € 109.745,90,
4.5. veroordeelt [eiseres in 11-295/verweerster in 11-1535] in de proceskosten, aan de zijde van [verweester in 11-295/eiseres in 11-1535] tot op heden begroot op € 1.464,00,
4.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2011.