ECLI:NL:RBSHE:2011:BU3615

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-2977
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot ambtshalve herziening van toevoegingen bij nieuwe inkomensgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 24 oktober 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een rechtsbijstandverlener, en verweerder, het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De zaak betreft de vraag of verweerder verplicht was om ambtshalve een nieuw besluit te nemen op het moment dat er nieuwe inkomensgegevens bekend werden, nadat eerder een toevoeging was geweigerd. De rechtbank oordeelde dat uit artikel 34a, eerste lid, en artikel 34d van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) voortvloeit dat verweerder niet alleen een nieuw besluit moet nemen als hij eerder een toevoeging heeft verleend, maar ook als hij deze heeft geweigerd. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit van verweerder heeft vernietigd, omdat er geen ruimte was voor de door verweerder gehanteerde beleidsregel die alleen herziening op verzoek toestond.

De relevante feiten in deze zaak zijn dat verweerder aanvankelijk het bezwaar van eiseres tegen een eerdere weigering van een toevoeging niet-ontvankelijk verklaarde. Eiseres stelde dat de herziening van de toevoeging niet tijdig was aangevraagd en dat dit tot administratieve complicaties leidde. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de wet een verplichting tot het nemen van een nieuw besluit bij nieuwe inkomensgegevens voorschrijft, ongeacht of er eerder een toevoeging is verleend of geweigerd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen om het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verweerder om proactief te handelen bij het bekend worden van nieuwe inkomensgegevens, in plaats van te wachten op een verzoek van de rechtzoekende.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/2977
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2011
inzake
[eiseres],
te [plaats],
eiseres,
tegen
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, voorheen de Raad voor Rechtsbijstand 's Hertogenbosch,
verweerder.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen P.A. van Gastel te Roosendaal (hierna: rechtzoekende), gemachtigde J.A.G.M. Testers.
<b>Procesverloop</b>
Bij besluit van 23 januari 2009 heeft verweerder zijn besluit van 13 juni 2007, waarbij hij de ten behoeve van rechtzoekende gevraagde toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) heeft geweigerd, herzien en alsnog een toevoeging verstrekt.
Bij besluit van 29 juli 2010 heeft verweerder het door eiseres tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit op 9 september 2010 beroep ingesteld.
Bij brief van 10 september 2010 heeft de rechtbank rechtzoekende in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Hij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 14 oktober 2011, waar eiseres is verschenen. Rechtzoekende is niet verschenen of vertegenwoordigd.
<b>Overwegingen</b>
<u>Relevante feiten</u>
1. Aanvankelijk heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar tegen het besluit van 23 januari 2009 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij uitspraak van 26 april 2010 (zaaknummer AWB 09/1726) heeft de rechtbank het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 7 april 2009 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar diende te nemen, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Het bestreden besluit is de resultante van deze nadere besluitvorming.
<u>Standpunten van partijen</u>
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat in dit geval geen sprake is van een ambtshalve herziening als bedoeld in artikel 34d, eerste lid, van de Wrb, maar van een herziening op verzoek, van de rechtzoekende, als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Rechtzoekende heeft bij zijn verzoek de definitieve aanslag Inkomstenbelasting 2005 overgelegd, waaruit blijkt dat hij, op basis van het vastgestelde inkomen en vermogen over 2005, alsnog in aanmerking dient te komen voor een toevoeging. Dit betreft een gewijzigde omstandigheid waarmee bij het nemen van het besluit op de aanvraag om toevoeging nog geen rekening kon worden gehouden.
Verweerder is van mening dat van een professionele, bij de Raad ingeschreven, rechtsbijstandverlener als eiseres verwacht mag worden, dat zij ervan op de hoogte is dat, wanneer het verzamelinkomen niet bekend is of wanneer de belastingplichtige nog geen definitieve aanslag inkomstenbelasting heeft ontvangen, verweerder een voorlopig besluit neemt met betrekking tot een aanvraag om toevoeging. Dat besluit is dan gebaseerd op het inkomen dat zoveel mogelijk het verzamelinkomen in het peiljaar benadert.
Weliswaar is in dit geval van een ambtshalve herziening geen sprake, maar verweerder is van mening dat de tijdelijke beleidsregel vaststelling verzamelinkomen BRI in dit geval analoog moet worden toegepast. Als er sprake is van een latere wijziging van het verzamelinkomen, vindt, op basis van die beleidsregel, alleen op aanvraag alsnog herziening plaats.
Dat sprake is van tijdsverloop en dat de rechtzoekende de door eiseres gedeclareerde rekeningen inmiddels heeft betaald, staat volgens verweerder aan het alsnog verlenen van een toevoeging niet in de weg. Volgens verweerder heeft hij tot taak ervoor te zorgen dat mensen met een laag inkomen een bijdrage in de advocaatkosten kunnen krijgen. Het financiële belang van de advocaat is slechts een daarvan afgeleid belang.
4. Eiseres stelt - samengevat - dat een advocaat er in alle redelijkheid geen rekening mee hoeft te houden dat hij of zij anderhalf jaar na het afsluiten van het dossier nog wordt geconfronteerd met een mogelijke herziening en een mogelijke verplichting tot teruggave van het door hem of haar aan de rechtzoekende in rekening gebrachte en door deze betaalde honorarium.
Een verzoek om herziening moet volgens eiseres gedaan worden binnen een redelijke termijn na het bekend worden van de nieuwe feiten en omstandigheden. Dit is in hier niet het geval. De aanslag Inkomstenbelasting 2005 dateert van 7 december 2007. Er is pas in december 2008 een verzoek om herziening gedaan. Verweerder had op dat moment niet meer tot herziening mogen overgaan. Verweerder was bovendien (gelet op twee eerder herziene toevoegingen) al in maart 2008 bekend met het verzamelinkomen van de rechtzoekende en zijn partner.
Een gevolg van het pas anderhalf jaar na het sluiten van de zaak ontvangen van een toevoeging heeft tot gevolg dat eiseres nimmer vooraf toestemming heeft kunnen krijgen voor het verrichten van extra uren.
De herziening zorgt voor een vertekend beeld van de boekhouding van eiseres, omdat de omzet van eiseres in het jaar waarin de werkzaamheden in rekening zijn gebracht daardoor lager blijkt te zijn dan door de belastingsdienst is vastgesteld. Dit brengt grote administratieve rompslomp mee. Er is teveel omzetbelasting en inkomstenbelasting afgedragen die met medewerking van de belastingdienst gecorrigeerd dient te worden.
Uit de toelichting op artikel 34a Wrb lid 3 kan analoog worden opgemaakt dat dit nooit de bedoeling van de wetgever is geweest.
Eiseres is van mening dat haar belang in de belangenafweging onvoldoende is meegewogen.
5. Rechtzoekende heeft voorafgaande aan de behandeling geen inhoudelijke reactie aan de rechtbank doen toekomen.
<u>Relevante wettelijke bepalingen</u>
6. In artikel 34a, eerste lid, van de Wrb is bepaald dat het inkomen van de rechtzoekende het inkomensgegeven in het peiljaar is. Voor zover geen inkomensgegeven beschikbaar is, wordt onder inkomen het bedrag verstaan: het bedrag dat in het peiljaar het verzamelinkomen zo goed mogelijk benadert, dan wel het door het bestuur op grond van de door de rechtzoekende overgelegde gegevens vastgestelde bedrag aan inkomen.
Indien een inkomensgegeven over het peiljaar beschikbaar is dat afwijkt van het eerder toegepaste inkomensgegeven, of het bedrag bedoeld in de tweede volzin, en dat gevolg heeft voor het al dan niet verlenen van een toevoeging, moet verweerder ambtshalve een besluit nemen dat in de plaats komt van het eerder genomen besluit. Artikel 34d, eerste lid, derde volzin, is van overeenkomstige toepassing verklaard.
In artikel 34d, eerste lid, van de Wrb, is het volgende bepaald:
Indien het bestuur de aanvraag, bedoeld in artikel 34c, eerste lid, (rechtbank: de aanvraag om peiljaar verlegging) niet heeft afgewezen, neemt het bestuur indien een inkomensgegeven over het jaar van de aanvraag beschikbaar is dat afwijkt van het eerder toegepaste inkomensgegeven of het bedrag, bedoeld in artikel 34a, eerste lid, tweede volzin, en dat gevolg heeft voor het al dan niet verlenen van een toevoeging of de hoogte van de door de rechtzoekende verschuldigde eigen bijdrage, ambtshalve een besluit dat in de plaats komt van het eerder genomen besluit, bedoeld in artikel 34c, eerste lid, met dien verstande dat dit besluit niet van een hoger inkomensgegeven uitgaat dan zou zijn toegepast in het peiljaar, bedoeld in artikel 34a, eerste lid. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op het vermogen in het jaar van de aanvraag. Het besluit heeft geen gevolg voor de beschikking tot verlening en vaststelling van de vergoeding alsmede voor het recht van de rechtsbijstandverlener om de eigen bijdrage die voortvloeit uit de draagkracht zoals berekend in het eerder genomen besluit te vorderen.
<u>Beoordeling door de rechtbank</u>
7. Uit deze bepalingen kan worden opgemaakt dat verweerder, indien een nieuw inkomensgegeven bekend wordt, in bepaalde gevallen, in de plaats van het eerder genomen besluit een nieuw besluit moet nemen. Uit artikel 34a, eerste lid, laatste volzin, in combinatie met artikel 34d van de Wrb, leidt de rechtbank af, dat verweerder niet alleen een dergelijk nieuw besluit moet nemen als hij eerder een toevoeging heeft verleend. Een nieuw besluit moet ook ambtshalve worden genomen, als het eerdere besluit strekt tot weigering van de toevoeging. In artikel 34a, eerste lid, van de Wrb is namelijk alleen de derde volzin van het eerste lid van artikel 34d van overeenkomstige toepassing verklaard en niet de eerste volzin, waarin wordt gesproken over de situatie dat de toevoeging is verleend.
8. In artikel 34a, tweede lid, van de Wrb - waarvan de tekst nagenoeg overeenkomt met die van het door eiseres aangehaalde derde lid, geldende ten tijde van het verzoek om herziening is aangegeven dat, als de rechtzoekende ten gevolge van het ambtshalve besluit een hogere eigen bijdrage verschuldigd is, hij hetgeen meer moet worden betaald verschuldigd is aan verweerder en als hij een lagere of geen eigen bijdrage verschuldigd is het teveel betaalde terug kan vorderen van verweerder. Deze situatie kan zich alleen voordoen, als eerder een toevoeging is verleend. Uit deze bepaling kan echter, anders dan eiseres meent, niet worden afgeleid dát verweerder de bevoegdheid tot het nemen van een nieuw besluit niet heeft als niet eerder een toevoeging is verleend.
9. De rechtbank volgt, gelet op hetgeen zij in rechtsoverweging 7 heeft overwogen, evenmin verweerder in diens opvatting dat een bevoegdheid tot het ambtshalve nemen van een nieuw besluit ontbrak en hij slechts een dergelijk besluit kon nemen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Omdat verweerder verplicht was om, na het bekend worden met een nieuw inkomensgegeven, een nieuw besluit te nemen, was er voor een belangenafweging geen plaats.
10. Dit betekent evenzeer dat er voor verweerder geen ruimte bestond voor toepassing van de door hem gehanteerde beleidsregel, nog daargelaten dat die toepassing in dit geval, in de veronderstelling van verweerder dat artikel 34a, eerste lid, van de Wrb niet tot het nemen van een nieuw besluit verplichtte, een analoge is geweest. Waar de wet voorziet in de verplichting tot het nemen van een nieuw besluit op het moment dat een nieuw inkomensgegeven bekend wordt, kan daarvan niet bij beleidsregel worden afgeweken in die zin dat een dergelijk besluit alleen wordt genomen als daartoe een verzoek wordt gedaan.
11. Gelet op het voorafgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
12. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Waar de wet voorziet in de verplichting voor verweerder om een nieuw besluit te nemen bij het bekend worden van een nieuw inkomensgegeven, mag van een professioneel rechtsbijstandverlener worden verwacht dat deze rekening houdt met het risico dat alsnog een toevoeging wordt verleend. De wet stelt daarvoor geen termijn. Om te voorkomen dat reserves dienen te worden aangehouden voor het afdekken van dit risico, zou de rechtsbijstandverlener, rond het tijdstip dat voor een belastingjaar de definitieve vaststelling van het inkomen plaatsvindt, bij de rechtzoekende kunnen informeren of sprake is van een gewijzigd inkomensgegeven.
13. In dit verband overweegt de rechtbank ten overvloede dat verweerders tegenwerping, dat van een dat van een professionele, bij de Raad ingeschreven, rechtsbijstandverlener als eiseres verwacht mag worden, dat zij ervan op de hoogte is dat verweerder een voorlopig besluit neemt met betrekking tot een aanvraag om toevoeging, is niet in overeenstemming met verweerders eigen standpunt dat artikel 34a, eerste lid, van de Wrb, niet verplicht tot het nemen van een nieuw besluit en met het door verweerder gevoerde beleid dat alleen op aanvraag een herziening plaatsvindt.
14. De rechtbank ziet, in aanmerking nemende dat het beroep gegrond is, aanleiding om verweerder te gelasten eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden. Weliswaar heeft eiseres ook verzocht om de kosten van deze procedure te vergoeden, maar iedere onderbouwing van die kosten ontbreekt.
15. Beslist wordt als volgt.
<b>Beslissing</b>
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand;
- draagt verweerder op om eiseres het door haar betaalde griffierecht, ten bedrage van € 51, te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.F.M. Emons als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2011.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: