ECLI:NL:RBSHE:2011:BU5248

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/849368-10
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door ex-echtgenoot met voorbedachte rade niet bewezen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 23 november 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de doodslag op zijn ex-echtgenote. De verdachte heeft op 15 juni 2010 in Oss zijn ex-vrouw met een mes meermalen in de hals en het bovenlichaam gestoken, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een heftige en plotselinge gemoedsopwelling heeft gehandeld, waardoor de voorbedachte raad niet bewezen kon worden. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de psychologische rapportages in overweging genomen, waaruit bleek dat de verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en een depressieve stoornis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was en dat er geen sprake was van een plan of voornemen om de ex-vrouw te doden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van elf jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van tien jaar op, met aftrek van het voorarrest, en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden, maar hield ook rekening met de geestelijke toestand van de verdachte.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/849368-10
Datum uitspraak: 23 november 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortdatum] 1964,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: PI Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting van 29 september 2010, 14 december 2010, 11 maart 2011, 12 mei 2011, 20 juni 2011,
13 september 2011 en 9 november 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 september 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 juni 2010 te Oss opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer]
meermalen althans eenmaal, met een mes in het hoofd en/of in de hals en/of in
het (boven)lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Artikel 289 juncto 287 Wetboek van Strafrecht
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmotivering.
Vaststaande feiten.
Op 15 juni 2010 vindt, zoals uit het volgende blijkt, op de [adres slachtoffer] te Oss een misdrijf plaats. Aldaar woont het slachtoffer, [slachtoffer].1 Zij is gehuwd geweest met verdachte. De twee tijdens het huwelijk met verdachte geboren kinderen, [kind slachtoffer 1] en [kind slachtoffer 2] wonen ook aan de [adres slachtoffer]. Zij waren ten tijde van het plegen van het delict respectievelijk 20 en 15 jaar. Vóór de echtscheiding van [slachtoffer] woonde verdachte ook op [adres]; hij kwam er nog regelmatig.2
Door verdachte is op 15 juni 2010 omstreeks 16.38 uur 112 gebeld.3 Tijdens dit gesprek is onder meer het volgende gezegd:
Verdachte: "Hallo, - moet snel komen, ik heb mijn vrouw doodgestoken denk ik
(...)
Telefonist: "Nou , we komen naar u toe en de politie komt ook met spoed naar U toe"
Verdachte: "Ja hij kan me meteen meenemen, ik heb het gedaan."
(...)
Verdachte: "Ik heb het gedaan, ik geef alles toe"
(...)
Telefonist: "Waar hebt u ze gestoken?"
Verdachte: "Ik dacht in de nek, dacht ik" 4
Verbalisanten gaan hierop ter plaatse en zien om 16.44 uur verdachte op de oprit van de woning [adres slachtoffer] te Oss staan. Hij roept: "Ik heb het gedaan. Ik ben de dader". Tevens constateren verbalisanten dat de kleding, armen, handen en het gelaat van de man geheel met bloed zijn besmeurd.5
[verbalisant1] herkent de man op de oprit als [verdachte] (verdachte). Verdachte zegt uit eigener beweging tegen [verbalisant1]: "hoi, jou ken ik, neem mij maar mee, ik heb het gedaan, ik heb haar neergestoken." 6
In de woning aan de [adres slachtoffer] wordt in een grote plas bloed het lichaam van een vrouw aangetroffen.7
Door het ambulancepersoneel wordt om 16.51 uur het overlijden van het slachtoffer geconstateerd.8 Het slachtoffer is mw. [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]).9
Nabij de voeten van het slachtoffer wordt een bebloed heft van een mes aangetroffen en dichtbij het slachtoffer onder de driezitsbank wordt een bebloed lemmet van een mes aangetroffen.10
Verdachte erkent dat hij het mes heeft getrokken, dat er een worsteling om het mes zou hebben plaatsgevonden en dat hij het slachtoffer in elk geval één keer in de nek/hals heeft gestoken. Wat vervolgens is gebeurd, herinnert hij zich niet meer.11
Patholoog en arts A. Maes, verbonden aan het NFI rapporteert het volgende:
Er waren verspreid over het lichaam circa 18 deels oppervlakkige steekletsels en deels diep perforerende scherprandige letsels (...)
De steekletsels bevonden zich in de hals links, voor en boven aan de borst (...)
De lengte van het steekkanaal (van het letsel aan de hals links, rb) bedroeg circa 4 cm (...)
Het steekkanaal (van het letsel links boven aan de borst, rb) (...) was circa 4 cm lang (...)
In relatie met de perforatie rechts boven aan de borst (F) was er een steekkanaal van circa 3 cm (...)
De scherprandige letsels zijn bij leven opgeleverd door steken en snijden met een scherp snijdend voorwerp zoals een of meer messen (...)
[slachtoffer], 43 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van meermalen bij leven opgelopen scherprandig perforerend en klievend geweld op het lichaam. 12
Bij aanvullende rapportage en ter terechtzitting van 9 november 2011 heeft mw. Maes
-zakelijk weergegeven- aangegeven dat, gelet op het aantal en de aard van de letsels, de bevindingen veel waarschijnlijker zijn in het scenario dat sprake is geweest van gericht steken in het lichaam van het slachtoffer dan in het scenario dat het dodelijk letsel onbedoeld is toegebracht tijdens een gevecht om het mes.13
Arts-Patholoog F.R.W. van de Goot heeft eveneens een deskundigenrapport uitgebracht.
Hij concludeert dat sprake was van tenminste 4 steekletsels en meerdere steek/snijletsels alsmede vele krassen. Het letsel links aan de hals heeft kenmerken dat in deze regio tenminste 3 steek/snijbewegingen hebben plaatsgevonden mogelijk met het steekwapen nog in situ. Een dergelijk letsel is zeer onwaarschijnlijk aan te treffen indien sprake zou zijn geweest van een scenario van passief in de hals belanden van een steekwapen.14
Ter terechtzitting van 9 november 2011 heeft deze deskundige nog aangegeven dat dit letsel aan de hals, zeker in samenhang met de steekletsels in de borst, er op duidt dat met de hoogste mate van waarschijnlijkheid sprake is van actief steken met een mes. De combinatie van steekletsels in de hals en borst is nauwelijks verenigbaar met een scenario waarin sprake is van onbedoeld toebrengen van letsel in het kader van een gevecht om het mes, aldus Van de Goot.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft vermoord. Verdachte heeft het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachte raad met messteken om het leven gebracht. De voorbedachte raad valt, aldus de officier van justitie niet alleen af te leiden uit de omstandigheid dat er een worsteling is geweest en het steekletsel achtereenvolgens is toegebracht, zodat verdachte op diverse momenten tijd heeft gehad om zich te bezinnen, maar ook uit de omstandigheid dat verdachte met 2 messen in zijn broeksband naar de woning van het slachtoffer is gegaan en vervolgens het slachtoffer met een van die messen om het leven heeft gebracht. De verklaring van verdachte dat hij die messen bij zich had om zichzelf van het leven te beroven, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman acht doodslag wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft voorts aangevoerd dat geen sprake is van voorbedachte raad. Er was geen plan of voornemen. Er is niet komen vast te staan dat er tijd of gelegenheid is geweest voor bezinning aan de kant van verdachte. Ook het toegebrachte letsel, 18 steken, past niet bij kalm en rustig beraad. Over de volgorde van het steekletsel valt te weinig te zeggen om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is geweest van voorbedachte raad. De razernij, waarover ook in de gedragskundige rapportages wordt gesproken, maakt kalm en rustig beraad minder aannemelijk.
Het oordeel van de rechtbank.
Gelet op de onder de vaststaande feiten vermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar meermalen met een mes te steken in de hals en in het bovenlichaam.
Voorbedachte raad
Volgens vaste jurisprudentie is voor bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende dat komt vast te staan dat de levensberoving niet het gevolg is van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging, maar dat verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat tijdsverloop hoeft niet lang te zijn en kan zich ook ten dele afspelen tijdens de gewelddadige handelingen.15
Om te beoordelen of er sprake is geweest van voorbedachte raad, dient de rechtbank allereerst de feitelijke toedracht van het delict vast te stellen.
Ten aanzien van deze toedracht is de rechtbank aangewezen op de sectieverslagen en de verklaringen van verdachte.
De verklaring van verdachte komt in grote lijnen op het volgende neer. Hij heeft ruzie gekregen met het slachtoffer over de opvoeding van de kinderen. Vervolgens werd hem door het slachtoffer verweten dat hij zelfs te slap was om zelfmoord te plegen en dat iedereen beter af zou zijn, als hij niet meer leefde. Verdachte zou vervolgens in een opwelling of in een waas het mes hebben getrokken; er zou een gevecht om het mes hebben plaatsgevonden en hij herinnert zich dat hij het slachtoffer een keer in de nek/hals heeft gestoken. Verder zegt verdachte zich niets meer te herinneren over het steken van het slachtoffer.
Voorts staat vast dat verdachte twee messen bij zich droeg toen hij bij het slachtoffer was.
Verdachte verklaart wisselend over het moment waarop hij de messen in zijn broeksband heeft gestoken. Ter zitting verklaart hij dat hij de messen eerder op de dag bij zich heeft gestoken omdat hij overwoog zelfmoord te plegen. Dat verdachte daadwerkelijk heeft overwogen om die dag zelfmoord te plegen vindt enige steun in twee aan het slachtoffer verzonden sms-berichten die middag, met teksten als "Je zult geen last mer van mij hebben (...) ik kan dit niet aan vaarwel" en "Ben er klaar voor je weet wat me kan stoppen". Voorts blijkt uit het dossier dat sprake was van contacten met de huisartsenpost en een crisisopname bij de GGZ enkele weken voorafgaand aan het feit.
Weliswaar verklaart verdachte wisselend over het tijdstip waarop hij de messen bij zich heeft gestoken, maar dat neemt niet weg dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat verdachte ten tijde van het meenemen van de messen reeds het voornemen had om het slachtoffer van het leven te beroven.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of vlak voorafgaand of tijdens het steken van het slachtoffer sprake is geweest van een zodanig moment van bezinning of zodanige gelegenheid tot bezinning dat daaruit de voorbedachte raad kan worden afgeleid.
De lezing van verdachte dat hij ten gevolge van de ruzie opeens in een plotselinge waas of opwelling heeft gehandeld vindt steun in de rapportage van psycholoog Van Toorn. Van Toorn acht het aannemelijk dat verdachte door de ruzie en de hernieuwde afwijzing door het slachtoffer zo narcistisch gekrenkt was dat hij overspoeld werd door razernij en in een heftige impulsdoorbraak de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Ook het toegebrachte letsel (het aantal deels oppervlakkige en deels diepere steekwonden) en de omstandigheid dat het lemmet van het heft van het mes is geraakt wijzen op een dergelijk handelen.
Aldus kan naar het oordeel van de rechtbank geenszins worden uitgesloten dat verdachte in een heftige en plotselinge gemoedsopwelling is overgegaan tot het in blinde razernij steken van het slachtoffer. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De omstandigheid dat de steekwonden in de borst zijn toegebracht na de steekwond in de hals staat daaraan niet in de weg.
Verdachte wordt derhalve vrijgesproken van de tenlastegelegde moord.
Vorenstaande levert -zoals hiervoor vermeld- wel voldoende wettig en overtuigend bewijs op voor de impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 15 juni 2010 te Oss opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in de hals en in het bovenlichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
De strafmotivering.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf van elf jaren met aftrek van het voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman is van mening dat een bewezenverklaring kan volgen voor doodslag. Hij voert aan dat de duur van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf dient te worden gematigd, zeker indien tevens een TBS-maatregel wordt opgelegd. Verdachte refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zijn ex-echtgenote en moeder van hun twee zonen op afschuwwekkende wijze van het leven beroofd. Voor [slachtoffer] is het leven abrupt geëindigd op 43 jarige leeftijd. De jongste zoon, [kind slachtoffer 2], heeft zijn moeder, stervend of net gestorven, in een grote plas bloed aangetroffen. Aan hem, de andere zoon, maar ook aan de ouders, zussen en hun partners is door verdachte onherstelbaar leed aangedaan. Hoe zwaar dit verlies de familie valt heeft de vader van het slachtoffer, namens de nabestaanden, tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 9 november 2011 verwoord. Deze doodslag, waarbij een vrouw in haar eigen woning uiterst gewelddadig om het leven wordt gebracht door haar ex-man, leidt ook buiten de kring van familieleden en kennissen tot gevoelens van onrust en onveiligheid.
De rechtbank rekent het verdachte voorts aan dat hij naar de woning van zijn ex-echtgenote is gegaan terwijl hij twee messen achter in zijn broeksriem droeg. Hij heeft haar uiteindelijk met een van die messen meerdere malen in haar hals en bovenlichaam gestoken. Voor de nabestaanden is het navrant dat verdachte in eerste instantie heeft verklaard dat het slachtoffer hem bedreigde met een mes. Eerst later bij de politie en ter terechtzitting van 9 november 2011 heeft verdachte aangegeven dat hij het mes heeft getrokken en dat het slachtoffer niet met een mes op hem is afgelopen. Ook nu nog verkeren de nabestaanden in onwetendheid over de precieze toedracht en wijze waarop verdachte hun moeder, hun zus, hun dochter om het leven heeft gebracht.
In strafmatigende zin zal de rechtbank rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden.
Bij verdachte is, zo blijkt uit de rapportage van de psycholoog en psychiater, sprake van een persoonlijkheidsstoornis en daarnaast is verdachte vanaf 2005 geleidelijk aan in een steeds diepere depressieve toestand geraakt.
Door verdachte en diens familie is daarvoor hulp gezocht. Er heeft een crisisopname plaatsgevonden en verdachte zou op korte termijn naar een rusthuis gaan.
De psycholoog en psychiater achten verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
De omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebrachte rapportage van psychiater drs. M.J. van Weers van 20 september 2010 houdt onder meer in:
'Betrokkene lijdt aan een depressieve stoornis, eenmalige episode, matig. Daarnaast lijdt betrokkene aan een persoonlijkheisstoornis n.a.o. (afhankelijke en narcistische kenmerken).
Dit beïnvloedde betrokkenes gedragskeuze, c.q. zijn gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Betrokkene is een man die buitensporig afhankelijk was van zijn ex-vrouw door wie hij verlaten werd. Betrokkene kon dit niet accepteren. Hij kon haar niet loslaten omdat hij vreesde dat hij zichzelf niet zou weten te redden in zijn leven. Dit genereerde een intense woede jegens zichzelf alsmede jegens zijn partner, door wie hij zich diep gekwetst en vernederd voelde. Dit leidde tot een escalatie van woede (haat) jegens zijn partner. Betrokkene was niet alleen bang dat hij zichzelf iets zou kunnen aandoen, maar hij was ook bang dat hij zijn partner iets zou aandoen. Op 15 juni 2010 kwam het tot een heftig treffen tussen hen beiden, waarbij betrokkene in razernij zijn ex-vrouw om het leven gebracht heeft. De depressieve stoornis heeft het gevoel van vertwijfeling en hulpeloosheid in zijn vermogen tot nadenken mogelijk in negatieve zin beïnvloed. Dit was in meer dan gemiddelde mate aan de orde. Betrokkene wordt verminderd toerekeningsvatbaar geacht voor het delict dat hem ten laste wordt gelegd.'
De rechtbank neemt de conclusie van beide deskundigen, dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, over en zal daarmee rekening houden bij de strafmaat.
Alles afwegend is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank zal een enigszins lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, moord niet bewezen acht. De rechtbank houdt daarbij ook rekening met de hierna op te leggen maatregel.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
De op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling.
Het hierna te kwalificeren feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist en het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen maatregel onder meer rekening gehouden met de inhoud van de omtrent verdachte opgemaakte rapportages.
Op 20 september 2010 heeft de psychiater, drs. M.J. van Weers, een rapport omtrent verdachte uitgebracht. In dit rapport wordt onder meer het volgende vermeld:
'Betrokkene voldoet aan de criteria van de persoonlijkheidsstoornis n.a.o. met vooral afhankelijke en narcistische kenmerken. Overwogen wordt of er bij betrokkene sprake is van een aanpassingsstoornis met depressieve stemming dan wel een depressieve stoornis. Tijdens zijn behandeling door de GGZ Oost Brabant is bij betrokkene een aanpassingsstoornis vastgesteld. Het Centrum voor Psychisch Herstel in Wijchen stelde bij betrokkene een depressieve stoornis vast. Betrokkene voldoet aan de criteria van een depressieve stoornis.
Toen zijn ex-vrouw in 2008 te kennen gaf van betrokkene te willen scheiden was betrokkene volledig van de kaart door haar mededeling. Betrokkene kon zijn partner niet loslaten. Nadat hij in januari 2010 zijn nieuwe woning betrok, brak bij hem het inzicht door dat hij zijn partner kwijt was. Betrokkene zag voor zichzelf geen mogelijkheden om los van zijn vrouw een eigen leven te leiden en hij begon aan suïcide te denken. Betrokkene had af en toe gewelddadige impulsen en fantasieën jegens zijn vrouw. Hij zegt dat hij haar hiervoor eenmaal gewaarschuwd heeft omdat hij bang was de controle over zichzelf te verliezen en haar iets aan te doen.
Betrokkene lijdt aan een depressieve stoornis, eenmalige episode, matig. Daarnaast lijdt betrokkene aan een persoonlijkheidsstoornis n.a.o. (afhankelijke en narcistische kenmerken).
De kans op recidive van een delict als het onderhavige of een soortgelijk delict komt voornamelijk voort uit de persoonlijkheidsstoornis waaraan betrokkene lijdt en is verhoogd in een partnerrelatie. Er kunnen zich in een relatie waarin betrokkene zich afhankelijk weet van de steun en zorg van de ander, snel problemen voordoen wanneer betrokkene vreest dat hij niet meer kan rekenen op de zorg en de steun door de ander. Deze situatie genereert bij betrokkene veel angst en woede. Dit laatste gevoel roept bij betrokkene de vrees op de ander te verliezen wanneer hij uiting geeft aan dit gevoel. Hierdoor belandt betrokkene in een vicieuze cirkel met als risico een agressieve impulsdoorbraak.
De kans op herhaling van het delict als het onderhavige is vergroot in een partnerrelatie waarin zich eerder beschreven dynamiek voordoet. Betrokkene heeft ziektebesef maar onvoldoende ziekte-inzicht. Betrokkene is na het door hem gepleegde delict pas gaan beseffen dat zijn overmatige afhankelijkheid en zijn neiging problemen te ontkennen en te vermijden zeer disfunctioneel zijn. Hij is bereid tot behandeling.
De persoonlijkheidspathologie van betrokkene kan (ambulant) behandeld worden door middel van cognitieve gedragstherapie, dan wel door middel van de schemagerichte cognitieve psychotherapie volgens Young. De depressie kan behandeld worden door middel van cognitieve gedragstherapie en antidepressieve medicatie.
Ten einde te waarborgen dat betrokkene zich niet vroegtijdig aan de behandeling onttrekt (pseudoaanpassing) verdient het aanbeveling dat de behandeling plaats vindt in een strafrechtelijk kader. In het geval dat betrokkene een nieuwe relatie aangaat dient hij in de behandeling openheid te geven over de gang van zaken in zijn relatie, zodat problemen tijdig gesignaleerd en psychotherapeutisch bewerkt kunnen worden.'
Op 20 september 2010 heeft de psycholoog, drs. B.Y. van Toorn, een rapport omtrent verdachte uitgebracht. In dit rapport wordt onder meer het volgende vermeld:
'Er is bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met voornamelijk afhankelijke en narcistische kenmerken. De ziekelijke stoornis bestaat uit een depressie met vitale kenmerken. Daarnaast was er ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde sprake van een partnerrelatieprobleem.
Betrokkene kon de vele verwijten die zijn echtgenote hem maakte door zijn narcisme niet verdragen en raakte steeds meer depressief. Deze depressie verdiepte zich verder toen hij zelfstandig ging leven, wat hij echter door zijn afhankelijke persoonlijkheidstrekken niet bol kon werken. Hij was diep gekrenkt door haar bedrog. Hierdoor werden oude, vroegkinderlijke gevoelens van minderwaardigheid en tekortkomen geactualiseerd en door zijn narcisme kon hij deze niet verdragen. Toen ook zijn suïcidale gestes haar aandacht niet konden trekken, liepen de gevoelens van woede steeds verder op. Vlak voorafgaande aan de steekpartij raakt betrokkene zó gekrenkt dat hij in een doorbraak van razernij overging tot het ten laste gelegde.
De kans op recidive is ingeschat met behulp van de HKT30. Op basis van de HKT30 komt onderzoeker tot de inschatting dat de kans op recidive laag tot enigszins verhoogd is.
Vervolgens is de kans op recidive ingeschat op klinische basis. Onderzoeker heeft daarbij ook meegewogen dat de kans op recidive fors zal toenemen in geval betrokkene opnieuw een relatie aan zal gaan. Daarbij is het ook zeker de verwachting dat betrokkene een nieuwe relatie zal aangaan, aangezien hij door zijn afhankelijkheid niet in staat is om zelfstandig te functioneren. Hij zal dus al snel op zoek gaan naar de geborgenheid en de steun die hij nodig heeft en dit zoeken bij een nieuwe partner. Op basis hiervan komt onderzoeker op klinische basis tot de inschatting dat de kans op recidive verhoogd is.
De problematiek van betrokkene behoeft zeker behandeling om de kans op recidive te dempen. Gedacht wordt dan aan het verkrijgen van meer inzicht in eigen drijfveren en motivaties, aan het leren om verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen gedrag, het leren om respect te hebben voor het standpunt van de ander en het versterken van de copingmechanismen zodat gevoelens van woede op meer adequate wijze kunnen afvloeien.'
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen en de gronden waarop zij berusten met betrekking tot de persoonlijkheidsstoornis, het recidiverisico en de noodzaak voor behandeling van verdachte over en maakt deze tot de hare.
Op 23 september 2010 heeft de heer Van Gendt, reclasseringsmedewerker van Novadic-Kentron, ten behoeve van de zitting van 29 september 2010 in de onderhavige zaak onder meer het volgende gerapporteerd:
'Volgens betrokkene was hij ten tijde van het delict psychisch in de war als gevolg van de scheiding die zijn ex-vrouw in december 2008 heeft aangevraagd. Volgens het pro justitia rapport echter zijn er geen aanwijzingen gevonden die een dergelijke verwarring zouden kunnen verklaren of zouden kunnen onderbouwen. Eerder lijkt er sprake te zijn van het dusdanig oplopen van emoties dat betrokkene tot een ernstige impulsdoorbraak is gekomen. Door de pro justitia rapporteurs is betrokkene gediagnosticeerd met een depressieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en afhankelijke trekken.
Deze stoornis maakte dat betrokkene zich niet bij de scheiding kon neerleggen, dat hij zich gekrenkt en boos voelde en dat hij zich afhankelijk en claimend bleef opstellen naar zijn ex-vrouw. Dit leidde tevens tot een toename van zelfmedelijden, verongelijktheid en somberte. In het gesprek met rapporteur zet betrokkene zichzelf neer als slachtoffer en is hij voortdurend verwijtend naar zijn ex-vrouw. Zij zou hem 'psychisch kapot' hebben gemaakt. Hiermee toont hij geen zelfinzicht en betrokkene legt de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en handelen buiten zichzelf. Gezien zijn houding is de verwachting dat betrokkene zich moeilijk begeleidbaar zal opstellen.
Volgens de RISc wordt het recidiverisico als laag gemiddeld ingeschat. Door rapporteur en de pro justitia rapporteurs wordt de kans op recidive echter verhoogd ingeschat, als betrokkene opnieuw een relatie aangaat waarin zich dezelfde dynamiek voordoet. Om de kans op recidive in de toekomst te voorkomen dan wel te verkleinen is het van belang dat betrokkene zich voor zijn problematiek onder behandeling laat stellen. Een ambulant behandelingstraject achten wij hiervoor onvoldoende.
Ingeschat wordt dat er risico op letselschade is voor betrokkene zelf en voor toekomstige partners.
Gezien er sprake is van een zeer ernstig gewelddadig delict en wanneer de rechtbank een overweging maakt om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van meer dan vijf jaar, behoren een reclasseringstoezicht en een toezicht in het kader van een TBS met voorwaarden niet tot de mogelijkheden. Gelet op de problematiek en het gebrek aan probleembesef van betrokkene achten wij een behandeling in de toekomst in een gedwongen kader noodzakelijk om de kans op recidive te voorkomen dan wel te verminderen.'
Bij verdachte is een depressieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis geconstateerd, die dienen te worden behandeld om de kans op herhaling te voorkomen of te beperken. Het opleggen van voorwaarden met betrekking tot behandeling van verdachte in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte te zijner tijd acht de rechtbank te vrijblijvend, omdat verdachte op dat moment zelf de keuze kan maken de gestelde voorwaarden na te leven.
Het opleggen van een ambulant behandelingstraject of een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden is niet mogelijk, omdat verdachte een langdurige gevangenisstraf zal worden opgelegd. Daarbij komt dat in de hiervoor aangehaalde rapportage van de reclassering, een ambulant behandelingstraject als onvoldoende wordt bestempeld, mede gelet op het risico dat verdachte zich zal onttrekken aan te stellen voorwaarden.
Het juridisch kader voor een behandeling van verdachte anders dan door middel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend voor een adequate behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte. De rechtbank neemt daarbij mede in ogenschouw de aard en ernst van het delict. De rechtbank acht gelet op het recidiverisico en het gevaaraspect, een behandeling van verdachte in een gedwongen kader passend en noodzakelijk.
De rechtbank zal aan verdachte dan ook de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 37a, 37b, 287.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
* Doodslag
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel.
* Gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
* Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.P.M. Rousseau, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. M.M. Klinkenbijl, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 23 november 2011.
1 Eind proces-verbaal p. 176 (hierna eindpv). Met eindpv wordt bedoeld een verzameling van in de wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en enkele andere schriftelijke stukken onder nr. PL21YO2010065054 met in totaal 370 doorgenummerde pagina's.
2 Processen-verbaal van verhoor van [kind slachtoffer 2] en [kind slachtoffer 1], eindpv p. 199 en 206.
3 Verklaring verdachte ter terechtzitting en bij de politie p. 16; t.a.v. tijdstip 112 melding zie p. 4 van het eindpv.
4 Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een woordelijke uitwerking van de tekst van het 112-gesprek: eindpv, p. 170-171.
5 Proces-verbaal van bevindingen, eindpv p. 161
6 Proces-verbaal van bevindingen, eindpv p. 164
7 Proces-verbaal van bevindingen, eindpv p. 162
8 Proces-verbaal van verhoor getuige, eindpv p. 287
9 Proces-verbaal van bevindingen, eindpv p. 181 en p. 176
10 Proces-verbaal Sporenonderzoek plaats delict p 3/10
11 Proces-verbaal verhoor verdachte p. 138 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 november 2011.
12 Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 22 juni 2010
13 Rapportage A. Maes d.d. 16 februari 2011.
14 Deskundigenrapport F.R.W. van de Goot d.d. 5 mei 2011
15 Hoge Raad 11 juni 2002, LJN: AE1743, HR 22 februari 2005, LJN: AR5714 (Deventer moordzaak) en Hof Den Bosch 30 september 2009, LJN: BJ9428.