ECLI:NL:RBSHE:2011:BU5853

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
222323 / FA RK 10-6965 incident
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Familiaal verschoningsrecht in alimentatieprocedure tussen ex-echtgenoten

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch zich gebogen over de vraag of de huidige echtgenote van de man een verschoningsrecht toekomt in een alimentatieprocedure tussen de man en zijn ex-echtgenote. De rechtbank overweegt dat voor de toepassing van de uitzondering op het familiaal verschoningsrecht, zoals geformuleerd in artikel 284 derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), het niet noodzakelijk is dat er sprake is van procedures tussen echtgenoten, mits het geen procedure betreft die voortvloeit uit titel 6 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In alle andere procedures tussen echtgenoten en gewezen echtgenoten, die betrekking hebben op de titels 5, 5a en 9 tot en met 20 van Boek 1 BW, kan geen beroep worden gedaan op een familiaal verschoningsrecht.

De rechtbank stelt vast dat de procedure tussen de man en de vrouw in deze zaak is gebaseerd op titel 17 van Boek 1 BW. Gelet op deze vaststelling concludeert de rechtbank dat de huidige echtgenote van de man geen beroep kan doen op een verschoningsrecht. De uitzondering van artikel 284 derde lid Rv op het verschoningsrecht is derhalve van toepassing. De rechtbank wijst erop dat de hoofdregel in het civiele procesrecht is dat een ieder, die op wettige wijze is opgeroepen, verplicht is om getuigenis af te leggen, tenzij er een geldig beroep op verschoningsrecht kan worden gedaan.

De rechtbank heeft de argumenten van de huidige echtgenote van de man, die zich op haar verschoningsrecht beroept, en de stellingen van de vrouw, die stelt dat dit recht niet van toepassing is, zorgvuldig afgewogen. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van de huidige echtgenote op haar verschoningsrecht ongegrond is. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat de enquête zal plaatsvinden op een nader te bepalen datum en tijdstip, waarbij de in artikel 170 Rv voorgeschreven formaliteiten in acht zullen worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Zaaknummer : 222323 / FA RK 10-6951 incident
Datum beschikking: 15 november 2011
Tussenbeschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch, in het incident in de hoofdzaak tussen
[verzoeker]
wonende te Son en Breugel,
advocaat mr. C.E.A. Heezemans,
tegen:
[verweerder]
wonende Son en Breugel,
advocaat mr. J.P.M. Mol,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de man en de vrouw.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- de brief van mr. Heezemans met bijlagen, gedateerd 12 oktober 2011;
- de brief van mr. Heezemans met bijlagen, gedateerd 14 oktober 2011;
- het faxbericht van mr. Mol, gedateerd 14 oktober 2011.
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 augustus 2011 is aan de vrouw een bewijsopdracht gegeven.
Mevrouw [ X ] (hierna: [ X ]) is door de vrouw opgeroepen als getuige. [ X ] is de huidige echtgenote van de man. [ X ] doet een beroep op een verschoningsrecht en weigert een verklaring in rechte af te leggen. Zij heeft de rechtbank verzocht bij brief van 11 oktober 2011, overgelegd bij brief d.d. 12 oktober 2011 van mr. Heezemans, bij beschikking te bepalen dat zij niet in persoon ter enquête dient te verschijnen. Zij heeft daartoe een beroep gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 19 september 2003 LJN AF8273.
De vrouw heeft gesteld dat, gelet op artikel 284, derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), geen verschoningsrecht toekomt aan [ X ].
De beoordeling
[ X ] doet een beroep op artikel 165, tweede lid Rv en persisteert - na schriftelijke discussie tussen de raadslieden van partijen - bij deze stelling. Zij stelt in haar brief van 14 oktober 2011, welke als bijlage bij de brief van 14 oktober 2011 van mr. Heezemans is gevoegd, dat artikel 284 Rv niet van toepassing is aangezien de procespartijen geen echtgenoten maar ex-echtgenoten zijn.
De raadsman van de vrouw daarentegen stelt dat [ X ] op grond van het bepaalde in artikel 284 Rv juist géén verschoningsrecht heeft, aangezien het gaat om een alimentatiezaak en [ X ] alleen over feiten betreffende zichzelf en niet over feiten betreffende de man behoeft te verklaren.
De rechtbank overweegt dat de hoofdregel in het civiele procesrecht is dat een ieder, daartoe op wettige wijze opgeroepen, verplicht is om een getuigenis af te leggen (artikel 165, eerste lid Rv). Op grond van het bepaalde in artikel 165 tweede lid juncto het eerste lid Rv kan evenwel een aantal getuigen zich verschonen van de verplichting getuigenis af te leggen. Artikel 165 Rv onderscheidt een tweetal gevallen waarin een algemeen verschoningsrecht bestaat. Het gaat om de volgende gevallen.
1. het familiaal verschoningsrecht dat toekomt aan de (ex-)echtgenoot of (ex-) geregistreerd partner alsmede de bloed- of aanverwanten van een van partijen of van de echtgenoot of geregistreerd partner van een partij tot de tweede graad, tenzij de partij in hoedanigheid optreedt;
2. het functioneel of professioneel verschoningsrecht dat toekomt aan zij die tot geheimhouding verplicht zijn uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking omtrent hetgeen hun in die hoedanigheid is toevertrouwd.
Tussen partijen staat vast dat [ X ] gehuwd is met de man. Reeds op die enkele grond komt aan haar een verschoningsrecht ex artikel 165, tweede lid Rv toe.
Artikel 284 derde lid Rv formuleert evenwel een uitzondering op het familiaal verschoningsrecht. Thans is de vraag aan de orde of, gelet op die uitzondering, aan [ X ] een verschonings-recht toekomt.
Artikel 284 derde lid Rv bepaalt, voor zover in het onderhavige geval relevant, het hiernavolgende.
Het verschoningsrecht komt aan de in artikel 265, tweede lid onder a, genoemde personen niet (- markering rechtbank) toe in procedures betreffende de toepassing van de bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, vervat in de titels 5, 5a en 9 tot en met 20, of van die vervat in titel 6 voor zover het betreft procedures tussen echtgenoten of geregistreerde partners.
De rechtbank stelt vast dat in de wetgeschiedenis van voornoemd artikel geen aandacht is besteed aan de vraag of de beperking van het verschoningsrecht in familierechtelijke procedures enkel van toepassing is op procedures tussen echtgenoten en geregistreerde partners, zoals door [ X ] is betoogd, of dat die bepaling ook betrekking heeft op procedures tussen gewezen echtgenoten en gewezen geregistreerde partners.
Voor de uitleg van artikel 284 derde lid Rv dient de rechtbank dan ook uit te gaan van de tekst van deze bepaling en de plaats van titel 6 daarin.
De rechtbank overweegt dat de toevoeging van de woorden "voor zover het betreft procedures tussen echtgenoten of geregistreerde partners" in artikel 284 derde lid Rv alleen ziet op de procedures betreffende de toepassing van de bepalingen van titel 6 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en niet op procedures betreffende de toepassing van de overige daarin genoemde titels. De rechtbank wijst hierbij op de opsomming van voornoemde titels in artikel 284 derde lid Rv en de plaats van titel 6 daarbinnen. Titel 6 wordt separaat vermeld en de toevoeging van de woorden "voor zover het betreft procedures tussen echtgenoten of geregistreerde partners" is gekoppeld aan procedures betreffende de toepassing van de bepalingen van titel 6. Zulks kan worden verklaard door het feit dat procedures betreffende de toepassing van titel 6 van boek 1 immers enkel zien op verplichtingen tussen echtgenoten (en geregistreerde partners) en geen betrekking kunnen hebben op verplichtingen tussen gewezen echtgenoten en geregistreerde partners.
Deze beperking heeft niet te gelden ten aanzien van procedures betreffende de overige in artikel 284 Rv genoemde titels. Ten aanzien van alle procedures betreffende de titels 5, 5a en 9 tot en met 20 van Boek 1BW geldt derhalve dat het verschoningsrecht niet van toepassing is in procedures tussen echtgenoten (resp. geregistreerde partners) noch in procedures tussen gewezen echtgenoten (resp. geregistreerde partners).
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat voor het toepassen van de uitzondering op het familiaal verschoningsrecht zoals geformuleerd in artikel 284 derde lid Rv, het niet noodzakelijk is, dat sprake is van procedures tussen echtgenoten voor zover het geen procedure betreft welke voortvloeit uit de bepaling van titel 6 van Boek 1 BW. In alle andere procedures tussen echtgenoten (resp. geregistreerde partners) en gewezen echtgenoten (resp. geregistreerde partners) welke betrekking hebben op de toepassing van de titels 5, 5a en 9 tot en met 20 van Boek 1 BW, kan géén beroep worden gedaan op een familiaal verschoningsrecht.
De rechtbank stelt vast dat de procedure tussen de man en de vrouw in de onderhavige zaak is gebaseerd op titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank concludeert dan ook gelet op het vorenstaande dat [ X ] geen beroep kan doen op een verschoningsrecht. De uitzondering van artikel 284 derde lid Rv op het op grond van artikel 165 Rv aan [ X ] toekomende verschoningsrecht is derhalve van toepassing.
Aan de bespreking van de stelling van de vrouw dat [ X ] alleen over feiten betreffende zichzelf en niet over feiten betreffende de man behoeft te verklaren, komt de rechtbank derhalve niet meer toe.
Gelet op het voorafgaande zal de rechtbank het beroep van [ X ] op haar verschoningsrecht afwijzen.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep van [ X ] op het verschoningsrecht ongegrond;
verstaat dat bij de oproeping van deze getuige de in artikel 170 Rv voorgeschreven formaliteiten in acht zullen worden genomen;
bepaalt dat de enquête zal plaatsvinden op [dag] te [tijdstip]in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch;
Deze beschikking is gegeven door mr. P.P.M. van Reijsen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.