vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rolnummer: 232433 / HA ZA 11-1120
Vonnis van 21 december 2011
naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. Q.H. van Vliet te Amsterdam,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.H.M. van Dinten te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Aegon en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 augustus 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 19 oktober 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [gedaagde] heeft op 20 april 2000 via tuss[M]oon [M] te [woonplaats], hierna [M], een inboedelverzekering bij Aegon afgesloten onder polisnummer 70190992.
2.2. Op 18 april 2006 heeft [gedaagde] aangifte gedaan van een inbraak in de garagebox behorende bij de woning aan de [adres]. Volgens de aangifte zijn meerdere goederen ontvreemd in de periode tussen 13 april 2006 en 18 april 2006, waaronder begrepen een motoruitlaat van het merk Carbon Sebring Evolution geschikt voor Kawasaki ZX9 met een waarde van € 375,--. [gedaagde] heeft de inbraak via [M] aan Aegon gemeld. Als gevolg van de melding heeft Aegon op 30 augustus 2006 een bedrag ad € 9.214,94 uitgekeerd aan [gedaagde], hierna te noemen: de schadeuitkering.
2.3. Op 2 oktober 2007 heeft [gedaagde] aangifte gedaan van een inbraak in de garagebox tussen 30 september 2007 en 2 oktober 2007. Volgens de aangifte is een grote hoeveelheid ontvreemd. [gedaagde] heeft onder de inboedelverzekering bij Aegon een bedrag ad
€ 155.861,-- geclaimd aan vermiste goederen.
2.4. In opdracht van Aegon heeft onderzoeksbureau I-Tek, hierna Itek, onderzoek gedaan naar de schadeclaim met betrekking tot de inbraak in 2007 en vervolgens ook naar de inbraak in 2006. Van het gehele onderzoek is door Itek een rapport (bestaande uit 32 pagina’s met 23 bijlagen), gedateerd 16 januari 2008, opgesteld.
2.5. Op 16 januari 2008 heeft Itek een declaratie ad € 11.425,13, inclusief BTW, ter zake tactisch en technisch onderzoek bij Aegon ingediend en op 18 januari 2008 een declaratie ad € 1.04,48, inclusief BTW, ter zake aanvullend verrichte werkzaamheden, derhalve een totaalbedrag ad € 12.439,61, inclusief BTW. Aegon heeft de declaraties voldaan.
2.6. Met betrekking tot de in 2007 ingediende schadeclaim is tussen partijen in confesso dat [gedaagde], nadat hij door Itek geconfronteerd was met de (voorlopige) resultaten van het onderzoek, heeft toegegeven dat hij de facturen van BCS Racing van 23 februari 2007 valselijk had opgemaakt en hij een verkeerde opgave had gedaan over zijn duikuitrusting. [gedaagde] heeft daarna de schadeclaim ingetrokken.
2.7. Bij het rapport van Itek is als bijlage gevoegd een kopie van de van [V] van motorzaak [X] afgenomen verklaring, gedateerd 20 december 2007. Deze luidt, voor zover relevant:
“U toont mij een kopie factuur d.d. 24 mei 2003 met betrekking tot de verkoop van een Kawasaki kenteken [xx-xx-xx]. Op deze nota staat tevens de verkoop vermeld van een uitlaat en alarm van respectievelijk € 375,-- en € 300,--.
Op 15 november 2003 hebben wij deze motor ingeruild. Hij (de heer [gedaagde]) was niet tevreden over de motor. Ik heb de kopie inkoopfactuur ter beschikking gesteld. Bij deze inruil werden tevens het eerdergenoemde alarm en de uitlaat ingeleverd.
Ten bewijze daarvan overleg ik u een print uit onze computer waarin deze bijzonderheid is vermeld.”
2.8. Bij het rapport van Itek is als bijlage gevoegd een niet door [gedaagde] ondertekende verklaring, gedateerd 11 december 2007, waarin onder meer het navolgende is vermeld:
“U toont mij de nota afkomstig uit de schadeclaim van 2006. Er zou toen ook in mijn garagebox zijn ingebroken. U toont mij een kopie van de politie-aangifte waarin staat dat onder meer een uitlaat van het merk Sebring behorende bij een Kawasaki ZX9 ter waarde van € 375,-- zou zijn weggenomen.
Het is juist dat ik toen twee uitlaten heb opgegeven die zouden zijn gestolen, waaronder bovengenoemde uitlaat. Volgens mij heb ik een van de uitlaten uiteindelijk niet vergoed gekregen. Het is dus juist dat ik twee uitlaten heb opgegeven als gestolen.
U heeft mij uitgelegd en getoond dat ik enkele maanden later deze motor met uitlaat zou hebben ingeruild. U heeft mij zojuist de kopie inkoopfactuur d.d. 15 november 2003 getoond waarbij de motor werd ingeruild met uitlaat en alarmsysteem.
Ik heb inderdaad de Sebring uitlaat ingeruild maar dat was weer een andere, die later weer door mij afzonderlijk was aangeschaft. Ik kan dat dus niet aantonen. Het is wel bijzonder dat het bedrag van aankoop
€ 375,-- op de nota het zelfde is als het bedrag omschreven in de politie-aangifte.
Ik geef toe dat ik een verkeerde opgave heb gedaan waar ik dus geen recht op had. Het is juist dat ik een uitlaat had geclaimd die ik eigenlijk dus later bij inruil van de motor heb meegeleverd. Ik was dus nog in bezit van de uitlaat, nadat de inbraak in 2006 werd gepleegd. Ik heb dat verkeerd gedaan, gedane zaken nemen geen keer.”
2.9. Bij brief d.d. 23 april 2008 heeft Aegon [gedaagde] ondermeer bericht als volgt:
“Terugvorderen vorige claim
In 2006 heeft u ook een inbraakschade geclaimd. In de periode gelegen tussen 13 april 2006 en 18 april 2006 zou in de betreffende garagebox zijn ingebroken. Uit de garagebox zou onder meer een Sebring Evolution Carbon uitlaat gestolen zijn. De waarde van deze uitlaat bedroeg € 375,--. Tijdens het gesprek met Itek op 11 december 2007 heeft u toegegeven dat u een valse opgave heeft gedaan m.b.t. deze geclaimde uitlaat. U heeft destijds twee uitlaten als gestolen opgegeven en geclaimd. Echter de Sebring Evolution Carbon uitlaat heeft u bij inruil van de motor Kawasaki ZX-9 aan betreffende motorhandel op 15 november 2003 meegeleverd. Op het moment van inbraak had u de uitlaat niet meer in uw bezit en kon het daarom niet geclaimd worden. Op 30 augustus 2005 hebben wij € 9.214,94 aan u uitbetaald. Dit bedrag vorderen wij van u terug.”
Polisvoorwaarden
Door het indienen van (ver)valste documenten en door het afleggen van tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen, heeft u in strijd gehandeld met art. 4.6 en 4.9 van de toepasselijke polisvoorwaarden 3001. Op grond van dezelfde voorwaarden geeft de verzekering geen dekking voor de door u geclaimde schade.”
2.10. In artikel 4, aanhef en slotzin, onder 4.6 en 4.9 van de Algemene Voorwaarden van de Polisvoorwaarden nr. 3001 Aegon Woon- en VrijeTijdpakket is bepaald:
“4. Verplichtingen in geval van schade
Zodra een verzekerde kennis draagt of behoort te dragen van een gebeurtenis die voor ons tot schadevergoeding kan leiden, is hij verplicht:
(…)
4.6 zijn volle medewerking te verlenen bij de regeling van de schade en alles nat e laten, wat onze belangen zou kunnen schaden;
(…)
4.9 de aanwijzingen van ons of van door ons ingeschakelde deskundigen nauwkeurig te volgen en de terzake van de schade gestelde vragen volledig en naar waarheid te beantwoorden.
De verzekering geeft geen dekkingen, indien de verzekerde een van deze verplichtingen niet is nagekomen en daardoor onze belangen heeft geschaad.”
2.11. Bij voormelde brief d.d. 23 april 2008 heeft Aegon [gedaagde] gesommeerd tot betaling van de in r.o. 2.5. genoemde onderzoekskosten ad € 12.439,61, alsmede tot terugbetaling van de schadeuitkering ad € 9.214,94, met aanzegging van de wettelijke rente vanaf 1 mei 2008. Ondanks herhaalde sommaties op 20 oktober 2010 en 29 november 2010 is betaling uitgebleven.
2.12. Bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Roermond d.d. 15 april 2011 is een bedrag van € 10.453,45, exclusief BTW, ter zake onderzoekskosten Itek aan Aegon als benadeelde partij toegewezen. Tegen het vonnis is beroep ingesteld door [gedaagde].
2.13. Op 9 mei 2011 heeft Aegon ten laste van [gedaagde] conservatoir derdenbeslag toen leggen onder ABN AMRO.
3.1. Aegon vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot terugbetaling van de schadeuitkering ad € 9.214,94, alsmede tot betaling van de onderzoekskosten ad € 12.439,61 en de buitengerechtelijke kosten ad € 1.158,--, vermeerderd met rente, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder begrepen nakosten en kosten beslag.
3.2. Aan de vorderingen legt Aegon, samengevat, het navolgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft aantoonbaar vervalste documenten ingediend en tegenstrijdige verklaringen afgelegd. [gedaagde] heeft daarmee in strijd gehandeld met de polisvoorwaarden. Aegon beroept zich op de in r.o. 2.10. genoemde polisvoorwaarden. Op grond van deze voorwaarden geeft de verzekering geen dekking voor de gevorderde schade en heeft Aegon de schadeuitkering in 2006 onverschuldigd betaald.
De gevorderde onderzoekskosten komen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW voor vergoeding in aanmerking.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten komen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW voor vergoeding in aanmerking.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
[gedaagde] betoogt dat genoemde polisvoorwaarden niet aan hem ter hand zijn gesteld en om die reden toepassing missen. [gedaagde] roept de vernietigbaarheid in van de polisvoorwaarden “in zijn geheel dan wel gedeeltelijk voor zover deze voor [gedaagde] negatief zijn.” Subsidiair voert [gedaagde] aan dat een redelijke uitleg van polisvoorwaarden zou moeten inhouden dat ingeval van een gedeeltelijk onjuiste opgave er gedeeltelijk geen dekking wordt gegeven.
[gedaagde] voert aan dat hij geen verkeerde opgaves heeft gedaan.
Voorts stelt [gedaagde] dat de gevorderde onderzoekskosten dienen te worden afgewezen nu deze kosten reeds aan Aegon (exclusief BTW) als benadeelde partij in de strafprocedure zijn toegewezen door de politierechter bij vonnis van 15 april 2011.
Tot slot voert [gedaagde] verweer tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, nakosten en beslagkosten.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Aegon voert aan dat zij de schadeuitkering ad € 9.214,94 onverschuldigd heeft betaald. Ter onderbouwing hiervan beroept Aegon zich op artikel 4.6 en artikel 4.9 van de Algemene Voorwaarden van de polisvoorwaarden nr. 3001 van het Woon- & VrijeTijdpakket. [gedaagde] heeft op zich niet weersproken dat deze polisvoorwaarden op de inboedelverzekering van toepassing zijn, maar betwist uitdrukkelijk dat de polisvoorwaarden aan hem ter hand zijn gesteld. Ter comparitie verklaart [gedaagde] dat hij over een polisblad beschikt, maar nimmer polisvoorwaarden heeft ontvangen van Aegon en/of [M]. Aegon heeft bij monde van mevrouw mr. [D] ter comparitie verklaard dat de verzekeringsovereenkomst via tussenpersoon [M] is totstandgekomen en dat via [M] terhandstelling van polisblad met polisvoorwaarden heeft plaatsgevonden. Aegon voert aan dat polisblad en polisvoorwaarden ieder jaar aan de [gedaagde] zijn verstrekt door toezending aan tussenpersoon [M], die met naam en adresgegevens op het polisblad staat vermeld. Volgens Aegon heeft [gedaagde] er voor gekozen de polisvoorwaarden via de tussenpersoon te ontvangen. [gedaagde] heeft zijn verweer gehandhaafd.
4.2. Vooropgesteld wordt dat de verzekeraar gezien artikel 6:234 BW in het kader van de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst een op grond van artikel 6:233 sub b BW met vernietigbaarheid bedreigde informatieplicht heeft met betrekking tot de algemene voorwaarden jegens de verzekeringsnemer. De verzekeraar dient als gebruiker van de algemene voorwaarden aan de verzekeringsnemer als wederpartij een redelijke mogelijkheid te bieden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. De verzekeraar kan onder meer aan deze informatieplicht voldoen door de voorwaarden aan de verzekeringsnemer voor of bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst ter hand te stellen (artikel 6:234 lid 1 eerste gedeelte BW). Op de verzekeraar als gebruiker van de algemene voorwaarden rust de bewijslast omtrent de betwiste terhandstelling van de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst.
4.3. Aegon stelt dat terhandstelling via tussenpersoon [M] heeft plaatsgevonden door toezending van de polisvoorwaarden aan [M]. Aangenomen dat de polisvoorwaarden voor of bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst door tussenpersoon [M] zijn ontvangen brengt dit niet zonder meer mee dat deze ontvangst aan [gedaagde] kan worden toegerekend. Een assurantietussenpersoon als [M] waarvan [gedaagde] gebruik heeft gemaakt bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst heeft in beginsel enkel een bemiddelende functie (vgl. Verzekeringsrecht praktisch belicht, [H], p. 21; en Algemene voorwaarden en verzekeringsrecht, [V], p. 10-11). Gesteld noch gebleken is dat [M] als tussenpersoon mede opdracht heeft gekregen om in naam en voor rekening van [gedaagde] de verzekeringsovereenkomst te sluiten en dat aan [M] de bevoegdheid is verleend de polisvoorwaarden in ontvangst te nemen (vgl. art. 3:60 BW e.v. en 7:414 BW). Voorts zijn door Aegon onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit redelijkerwijs kan worden afgeleid dat aan [M] een toereikende volmacht was verleend de polisvoorwaarden namens [gedaagde] te ontvangen. De vermelding van naam en adres van [M] op het polisblad en de jaarlijkse verzending van polisblad met polisvoorwaarden aan [M] acht de rechtbank in dit verband niet voldoende. De rechtbank is derhalve van oordeel dat Aegon niet aan haar in r.o. 4.2. genoemde informatieplicht heeft voldaan door toezending van polisvoorwaarden aan [M].
4.4. Indien Aegon zulks wenst zal de rechtbank haar in de gelegenheid stellen tot bewijslevering van daadwerkelijke ontvangst van de polisvoorwaarden door [gedaagde] voor of bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst. Mogelijk dat Aegon van bewijslevering op dit punt afziet gelet op hetgeen hierna wordt overwogen. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor uitlating door Aegon of zij bewijs wil leveren en, zo ja, of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel.
Artikel 7:941 BW
4.5. De vraag of Aegon in 2006 zonder rechtsgrond tot schadeuitkering is overgegaan kan niet enkel aan de hand van de polisvoorwaarden worden beantwoord nu de wet dwingendrechtelijke voorschriften bevat ten aanzien van de op de verzekeringnemer rustende meldingsplicht ingeval van verwezenlijking van het risico en de daaraan verbonden sancties. Het sinds 1 januari 2006 geldende -ingevolge artikel 68a lid 1 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek ook op voordien gesloten verzekeringen van toepassing zijnde- artikel 7:941 BW luidt:
“1. Zodra de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde van de verwezenlijking van het risico op de hoogte is, of behoort te zijn, is hij verplicht aan de verzekeraar de verwezenlijking te melden. Dit geschiedt zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is.
2. De verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde zijn verplicht binnen redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen.
3. Indien door de tot uitkering gerechtigde een verplichting als bedoeld in de leden 1 of 2 niet is nagekomen, kan de verzekeraar de uitkering verminderen met de schade die hij daardoor lijdt.
4. De verzekeraar kan het vervallen van het recht op uitkering wegens niet-nakoming van een verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2 slechts bedingen voor het geval hij daardoor in een redelijk belang is geschaad.
5. Het recht op uitkering vervalt indien de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde een verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2 niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt.”
Van de leden 1, 2, 4 en 5 van artikel 7:941 BW kan niet ten nadele van de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde worden afgeweken (artikel 7:943 lid 2 BW). Gebeurt dat wel, dan is de afwijkende bepaling vernietigbaar (artikel 3:40 lid 2 BW).
4.6. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de toepassing van artikel 7:941 BW op de in 2006 ingediende schadeclaim. De rechtbank zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen zoals hierna te melden.
Verkeerde opgave?
4.7. Ten aanzien van de opgave die [gedaagde] omtrent de Sebring uitlaat aan Aegon in 2006 heeft gedaan overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens de ongetekende schriftelijke verklaring van 11 december 2007 heeft [gedaagde] toegegeven dat hij een verkeerde opgave heeft gedaan, dat hij een uitlaat heeft geclaimd die hij bij inruil van de motor heeft meegeleverd, dat hij nog in bezit van de uitlaat was, nadat de inbraak in 2006 werd gepleegd. In de conclusie bij antwoord heeft [gedaagde] betoogd dat hij niet een Sebring uitlaat heeft ingeleverd maar een Laser uitlaat. [gedaagde] heeft hierbij opgemerkt dat het feit dat hij tijdens gesprekken (bij Itek, rechtbank) mogelijk zou hebben aangegeven dat bepaalde zaken niet juist zouden zijn opgegeven, wellicht te maken heeft gehad met de omstandigheid dat hij toentertijd in een depressieve periode zat en mogelijk toen onder druk van “de situatie” bepaalde dingen heeft verklaard. In de onderhavige procedure heeft [gedaagde] aanvankelijk de schriftelijke weergave van het gesprek op 11 december 2007 als zodanig niet betwist. Pas later, ter comparitie van 19 oktober 2011, komt [gedaagde] op dit standpunt terug als hij verklaart dat hij op 11 december 2007 niét heeft verklaard zoals hiervoor weergegeven. De rechtbank gaat er -gelet op het feit dat [gedaagde] pas in een laat stadium anders is gaan verklaren- vooralsnog van uit dat [gedaagde] heeft verklaard zoals in de ongetekende schriftelijke verklaring van 11 december 2007 is weergegeven. Voor zover [gedaagde] betoogt dat hij in de gesprekken met Itek mogelijk onwaarheid heeft gesproken omdat hij toentertijd in een depressieve periode zat en anti-depressiva gebruikte, zoals hij ter comparitie heeft aangevuld, heeft [gedaagde] zulks geenszins aannemelijk gemaakt of voldoende onderbouwd.
4.8. Het verwijt dat [gedaagde] de Sebring uitlaat als ontvreemd bij de inbraak in 2006 aan Aegon heeft opgegeven, terwijl hij deze eerder op 15 november 2003 bij de inruil van de motor Kawasaki ZX-9 heeft ingeleverd, vindt tevens steun in de verklaring van Vos en in door hem verstrekte kopie-inkoopfactuur d.d. 15 november 2003 en uitdraai uit de computer, zoals in r.o. 2.7. weergegeven. Vos verklaart specifiek over de inruil van de motor van het merk Kawasaki ZX-9 met uitlaat met een waarde van € 375,-- en alarm met een waarde van € 300,--. De waarde van de uitlaat van € 375,-- stemt overeen met de door [gedaagde] opgegeven waarde van de Sebring waarde en [gedaagde] heeft niet betwist dat hij de Kawasaki ZX-9 in november 2003 heeft ingeruild. Dat Vos niet met zoveel woorden over een uitlaat van het merk Sebring verklaart doet aan de strekking van zijn verklaring niet af.
4.9. In afwijking van het voorlopig oordeel ter comparitie overweegt de rechtbank dat het vorenstaande voldoende aanknopingspunten oplevert om voorshands als vaststaand aan te kunnen nemen dat [gedaagde] met betrekking tot de Sebring uitlaat verkeerde opgave heeft gedaan. [gedaagde] heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden. De rechtbank zal [gedaagde] daarom toelaten tot het leveren van tegenbewijs.
4.10. Met betrekking tot de schadeopgave in 2006 stelt Aegon in de dagvaarding nog dat [gedaagde] een kopiefactuur heeft ingediend betreffende de aankoop van motorkleding in 2005 bij Motosport Echt, terwijl uit onderzoek van Itek zou blijken dat [gedaagde] de motorkleding niet in 2005, maar in 2003 heeft gekocht.
[gedaagde] heeft ten aanzien van dit verwijt geen specifiek verweer gevoerd.
4.11. Uit de processtukken blijkt niet dat Aegon [gedaagde] vóór het uitbrengen van de dagvaarding op voormelde kopiefactuur heeft aangesproken. In de brief van 23 april 2008 baseert Aegon de terugbetaling van de schadeuitkering op een valse opgave omtrent de Sebring uitlaat. In deze brief noch in latere sommatiebrieven wordt verwezen naar de kopiefactuur met betrekking tot motorkleding. Gesteld noch gebleken is dat voornoemde kopiefactuur op enigerlei wijze een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing in 2008 om tot terugvordering van de schadeuitkering over te gaan. Voorts is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] ter zake een onjuist bedrag heeft geclaimd. De schadeopgave door voornoemde kopiefactuur legt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal en rechtvaardigt geen verval van recht op uitkering.
Onderzoekskosten
4.12. [gedaagde] voert aan dat de gevorderde onderzoekskosten niet voor toewijzing vatbaar zijn, nu deze kosten (exclusief BTW) eerder bij vonnis van de politierechter van 15 april 2011 aan Aegon zijn toegewezen en Aegon ter zake over een executoriale titel beschikt. [gedaagde] stelt dat Aegon niet tweemaal hetzelfde bedrag kan opeisen, nog daargelaten dat [gedaagde] van voornoemd vonnis in hoger beroep is gegaan.
4.13. De rechtbank verwerpt dit verweer. Het vonnis van de politierechter heeft ten aanzien van de civielrechtelijke veroordeling om de onderzoekskosten van Itek, exclusief BTW, aan Aegon te betalen geen gezag van gewijsde. Dat vonnis speelt in deze procedure daarom thans geen rol. De rechtbank zal de vordering ten principale berechten. [gedaagde] heeft geen inhoudelijk verweer tegen de vordering gevoerd. [gedaagde] stelt dat de kosten nader gespecificeerd moeten worden.
4.14. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde onderzoekskosten (exclusief BTW), voor zover deze betrekking hebben op de schadeclaim in 2007 op grond van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b BW voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten zijn in beginsel toewijsbaar. Uit de declaraties kan niet worden opgemaakt welk deel van de kosten betrekking heeft op deze schadeclaim. De beslissing op de onderzoekskosten die betrekking hebben op de schadeclaim en schadeuitkering in 2006 zal gelet op hetgeen eerder is overwogen worden aangehouden. De rechtbank acht de onderzoekskosten in de declaraties voldoende gespecificeerd naar aard van de werkzaamheden, in rekening gebrachte uren en vergoeding.
4.15. Het komt de rechtbank geraden voor dat Aegon bij akte aangeeft welk deel van de onderzoekskosten betrekking heeft op de schadeclaim in 2007 respectievelijk de schadeclaim/schadeuitkering in 2006. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen.
Verwijzing naar rol
4.16. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van Aegon als hiervoor overwogen. Daarop zal [gedaagde] een antwoordakte mogen nemen.
4.17. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5.1. verwijst de zaak naar de rol van 18 januari 2012 voor akte uitlating door Aegon omtrent
1) bewijslevering, als in r.o. 4.4. aangegeven,
2) toepassing artikel 7:941 BW, als in r.o. 4.6 aangegeven,
3) uitsplitsing onderzoekskosten, als in r.o. 4.15 aangegeven,
waarop [gedaagde] ten aanzien van 2) en 3) bij antwoordakte kan reageren,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G.J.M. van Ekert en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2011.