ECLI:NL:RBSHE:2012:BV0146

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825615-10
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van 71-jarige verdachte wegens seksueel misbruik van kleinkinderen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 5 januari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 71-jarige verdachte, die werd beschuldigd van seksueel misbruik van zijn kleinkinderen. De verdachte is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met drie kleinkinderen, die op het moment van de feiten jonger waren dan 12 jaar. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht van de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de psychische gesteldheid van de verdachte, die hem detentieongeschikt deed lijken, geen reden was om van de gevangenisstraf af te zien. De zaak kwam aan het licht door aangiften van de slachtoffers, die verklaarden dat de verdachte hen herhaaldelijk had betast en andere seksuele handelingen had verricht. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers geloofwaardig en vond voldoende bewijs voor de tenlastegelegde feiten. De verdachte ontkende de meeste beschuldigingen, maar erkende enkele handelingen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn opgelegd voor de geleden immateriële en materiële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en het geschonden vertrouwen van de kleinkinderen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825615-10
Datum uitspraak: 05 januari 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 oktober 2011 en van 22 december 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 september 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 januari
2003 tot 12 januari 2008 te Geldrop en/of Mierlo en/of in België, met (zijn
kleindochter) [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer]), die toen de
leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer
handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende
verdachte (meermalen) de vagina en/of buik van die [slachtoffer] betast en/of met een
of meer vinger(s) de vagina van die [slachtoffer 1] binnengedrongen en/of zijn penis
door die [slachtoffer] laten vastpakken en/of de hand van die [slachtoffer 1] op en neer
tegen/over zijn (verdachtes) penis laten bewegen;
(artikel 244 van het wetboek van strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 januari
2003 tot 12 januari 2008 te Geldrop en/of Mierlo en/of in België, met (zijn
kleindochter) [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer]), die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of
meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (meermalen
betasten van haar (ontblote) buik en/of vagina en/of de hand van die [slachtoffer] op
en neer tegen/over zijn (verdachtes) penis laten bewegen;
(artikel 247 van het wetboek van strafrecht)
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 januari
2006 tot 1 november 2010 te Geldrop, in elk geval in Nederland met (zijn
kleindochter) [slachtoffer2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer2]), die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of
meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (meermalen)
betasten en/of trekken van/aan de vagina en/of het betasten van de billen van
die [slachtoffer2];
(artikel 247 van het wetboek van strafrecht)
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 maart 2004
tot 1 november 2010 te Geldrop, in elk geval in Nederland met (zijn
kleindochter) [slachtoffer3]n (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3]), die toen de
leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer
handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], hebbende
verdachte zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of anus van die [slachtoffer3] geduwd/gebracht en/of (aan) de vagina van die [slachtoffer 3] betast
en/of getrokken en/of de billen van die [slachtoffer 3] betast en/of (in) de
borst(en) van die [slachtoffer 3] betast en/of geknepen;
(artikel 244 van het wetboek van strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 maart 2004
tot 1 november 2010 te Geldrop, met (zijn kleindochter) [slachtoffer3]n
(geboren op [geboortedatum slachtoffer 3]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, bestaande uit (meermalen) betasten van en/of trekken aan de vagina
en/of het betasten van de billen van die [slachtoffer 3] en/of het betasten
van en/of knijpen in de borst(en) van die [slachtoffer 3];
(artikel 247 van het wetboek van strafrecht)
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november
2003 tot 1 november 2010 te Geldrop, in elk geval in Nederland, met (zijn
kleinzoon) [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd
van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (meermalen) betasten van de
penis van die [slachtoffer 4];
(artikel 247 van het wetboek van strafrecht)
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
1997 tot en met 31 december 2002 te Geldrop en/of te Weert, in elk geval in
Nederland, met [slachtoffer 5], van wie hij, verdachte, wist dat die van [slachtoffer5] in
staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een
zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar
geestvermogens leed dat die van [slachtoffer5] niet of onvolkomen in staat was haar wil
daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die van [slachtoffer5],
hebbende verdachte (meermalen) zijn vinger(s) in de vagina van die van [slachtoffer5]
gebracht en/of de vagina en/of de borsten van die van [slachtoffer5] betast en/of is
verdachte boven op het (deels ontblote) lichaam van die Van [slachtoffer5] gaan liggen
en/of heeft (vervolgens) wippende bewegingen gemaakt (terwijl de penis van
verdachte ontbloot was) en/of heeft zijn (verdachtes) penis door die van [slachtoffer5]
laten betasten;
(artikel 243 van het wetboek van strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1997
tot en met 31 december 2002 te Geldrop en/of te Weert, in elk geval in
Nederland, met [slachtoffer 5], van wie hij, verdachte, wist dat die van [slachtoffer5] in
staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een
zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar
geestvermogens leed dat die van [slachtoffer5] niet of onvolkomen in staat was haar wil
daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het
betasten van de vagina en/of de borsten van die van [slachtoffer5] en/of het boven op
het (deels ontblote) lichaam van die Van [slachtoffer5] gaan liggen en/of (vervolgens)
maken van wippende bewegingen (terwijl de penis van verdachte ontbloot was)
en/of zijn (verdachtes) penis door die van [slachtoffer5] laten betasten;;
(artikel 247 van het wetboek van strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
De bewijsmiddelen.
De gebezigde bewijsmiddelen zijn:
* een dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Gezamenlijke Recherche Valkenswaard, dossiernummer 2010181016, afgesloten d.d. 14 februari 2011 (hierna: eindpv.);
* de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 22 december 2011.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair, feit 4 en feit 5 primair wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat verdachte heeft erkend slachtoffer [slachtoffer1] (feit 1) in totaal drie maal onzedelijk te hebben betast met zijn hand bij de schaamlippen. Het overige onder feit 1 tenlastegelegde wordt ontkend. Hiervan dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
De overige feiten worden door verdachte ontkend en betwist. Verdachte dient hiervan derhalve te worden vrijgesproken. De verdediging merkt op dat de verklaringen in het dossier kritisch moeten worden bezien omdat er veel overleg is geweest tussen de getuigen en aangeefsters en het dossier de indruk wekt dat de beschuldigingen enorm zijn aangedikt.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte heeft bekend dat hij driemaal [slachtoffer1] onzedelijk heeft betast, tweemaal in zijn huis en eenmaal op een vakantiepark in België. Verdachte bekent dat hij met zijn hand heeft gestreeld in de streek van de schaamlippen van [slachtoffer1] 1. Verdachte ontkent dat hij daarbij in de vagina van [slachtoffer1] is geweest.
[slachtoffer1], geboren [geboortedatum slachtoffer] heeft op 22 november 2010 bij de politie onder meer verklaard dat de eerste keer ongeveer 7 jaar geleden was. Zij ging bij opa in bed liggen. Hij streelde met zijn hand over haar buik. Ze voelde dat de hand van opa naar beneden ging. Hij was met zijn hand in haar onderbroek. Hij ging verder naar haar vagina en toen ze zei dat ze het niet fijn vond ging hij gewoon door. Hij kwam alleen aan de buitenkant van haar vagina, niet erin. Hij streelde over haar vagina en deed haar hand tegen zijn piemel. Hij bewoog haar hand op en neer tegen haar piemel. Ze weet niet precies meer wanneer de tweede keer was. Ze was toen bij opa en oma logeren met haar zusjes. Hij ging weer met zijn hand in haar onderbroekje. Hij streelde eerst over haar buik en daarna over haar vagina. Ze voelde dat hij met zijn vinger in haar vagina ging. Ze zei dat het pijn deed, maar hij reageerde niet en ging gewoon door. Hij bewoog zijn vinger in haar vagina. Hij deed haar hand in zijn pyjama en onderbroek. Ze moest weer zijn piemel vastpakken. Ze denkt dat ze tussen haar 7de en 12de jaar ongeveer 5 keer bij opa en oma heeft gelogeerd. Elke keer deed opa hetzelfde als die tweede keer. Voorts verklaart ze dat het ook ongeveer 5 tot 6 keer bij haar thuis in Mierlo is gebeurd. Hij zocht dan een moment dat hij alleen met haar kon zijn, aldus [slachtoffer1]. Onder andere een keer op zolder en een keer op haar slaapkamer. Hij deed dan zijn hand in haar onderbroek en raakte haar vagina aan. Zij moest dan zijn piemel vastpakken. Ze vertelt dat ze tegen haar vriendin [vriendin slachtoffer 1] heeft verteld dat opa aan haar vagina zat en haar moest aanraken. Ze weet niet precies wanneer de laatste keer is geweest. Ze denkt dat ze toen 12 jaar oud was en naar de middelbare school ging. Ze leerde toen nee zeggen. 2
Deze verklaring vindt voor wat betreft alle door [slachtoffer1] genoemde ontuchtige handelingen verankering in de verklaring van haar vriendin [vriendin slachtoffer 1]. Zij verklaart dat [slachtoffer1] haar, toen ze allebei in de eerste klas van de middelbare school zaten, iets heel vervelends heeft verteld. Ze vertelde dat haar opa "inwendig" bij haar was geweest. Ze bedoelt daarmee dat [slachtoffer1] haar heeft verteld dat hij aan haar vagina had gezeten. Op de vraag of zij nog weet hoe dat ging, antwoord [vriendin slachtoffer 1] dat [slachtoffer1] haar dat niet heeft verteld, alleen wel dat hij inwendig bij haar ging en dat [slachtoffer1] erg verdrietig was toen ze dit vertelde.3
Anders dan de raadsman heeft betoogd, leidt de rechtbank uit de tekst van deze verklaring af dat volgens [slachtoffer1] niet uitsluitend sprake is geweest van uitwendig strelen van de vagina.
Een andere reden om de verklaring van [slachtoffer1] geloofwaardig te achten is de reactie van verdachte op die verklaring als hij daarmee door de politie wordt geconfronteerd.
Niet alleen bekent verdachte ontuchtige handelingen met [slachtoffer1] te hebben gepleegd (3x strelen ter hoogte van de vagina), maar voorts verklaart hij:
"U vraagt of ik aan de vagina van [slachtoffer1] heb gezeten.
- Ja dat heb ik gedaan.
U vraagt of ik in de vagina van [slachtoffer1] heb gezeten.
- Ik kan me dit niet herinneren". 4
[slachtoffer1] heeft verklaard dat haar opa haar meerdere malen - meer dan de door verdachte genoemde drie keer - onzedelijk heeft betast 5.
Verdachte verklaart hierover:
"Ik denk dat ik [slachtoffer1] een keer of drie heb betast, gestreeld over haar schaamlippen. Dit was in ieder geval op de vakantie in België en in het oude huis" en
"U zegt dat het echter meerdere keren is voorgekomen:
- Dat klopt " en
"U zegt dat [slachtoffer1] heeft aangegeven dat het meerdere keren is gebeurd, meer dan de drie keer die ik nu zeg.
- Ik kan dit niet ontkennen omdat ik dit niet meer weet. Het is heel goed mogelijk dat het vaker is voorgevallen, maar dat weet ik niet meer " 6.
Verdachte heeft over het vastpakken het volgende verklaard:
"Ik kan me nog een voorval van achter de computer herinneren. Ze zat toen op mijn schoot, tussen mijn benen achter de computer. Ik heb haar toen gestreeld en ik denk dat ik haar hand in mijn broek heb gedaan. [slachtoffer1] zal dit niet uit haar zelf hebben gedaan" 7.
Gelet op al het vorenstaande acht de rechtbank de aangifte geloofwaardig. De verklaringen van met name [vriendin slachtoffer 1] alsook de verklaring van verdachte vormen voldoende steunbewijs om de hiervoor weergegeven en in de aangifte beschreven handelingen van verdachte wettig en overtuigend bewezen te achten.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte ook met een of meer vinger(s) in de vagina van [slachtoffer1] is geweest en zijn penis heeft laten vastpakken.
Met betrekking tot de ten laste gelegde periode is de rechtbank van oordeel dat deze dient te beginnen op 3 november 2003, de datum waarop verdachte is gaan wonen op [adres verdachte] te [gemeente].
Ten aanzien van feit 2:
De verdediging heeft gesteld dat de verklaring van [slachtoffer2] ongeloofwaardig is. Zij verklaart bijvoorbeeld dat opa in haar broek zou hebben gezeten op de verjaardag van oma terwijl het bezoek er gewoon bijzat 8.
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit bewezen gelet op de verklaring dat het een of twee keer gebeurd is dat opa aan [slachtoffer2] zat te friemelen en mede gelet op de verklaring van [slachtoffer3] dat zij gezien heeft dat bij [slachtoffer2] het dekbed op en neer ging en [slachtoffer2] had gezegd "hou op, hou op " 9.
De verklaring van [slachtoffer2] leest de rechtbank met behoedzaamheid. Niet alleen blijkt dat [slachtoffer2] regelmatig met [slachtoffer3] heeft gesproken over handelingen van verdachte, hetgeen gelet op haar leeftijd de vraag kan oproepen of onderdelen van haar verklaring betrouwbaar zijn, maar daarnaast roept ook de inhoud van haar verklaring vragen op. Zo verklaart zij onder meer dat verdachte in de woonkamer in aanwezigheid van haar ouders en oma in haar broek aan haar kont zat te friemelen. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de juistheid van een dergelijke verklaring.
Om die reden zal de rechtbank de inhoud van de verklaring van [slachtoffer2] niet voor het bewijs bezigen.
De omstandigheid dat verdachte ontuchtige handelingen met andere kleinkinderen heeft gepleegd, vindt de rechtbank onvoldoende om het wettig en overtuigend bewijs van ontucht met [slachtoffer2] geleverd te achten.
Ten aanzien van feit 3:
Verdachte ontkent het tenlastegelegde. Het verhaal van [slachtoffer3] komt ongeloofwaardig over en sommige handelingen die zij toeschrijft aan verdachte zijn praktisch niet uitvoerbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer3] met voorzichtigheid en terughoudendheid moet worden gelezen. Kennelijk is [slachtoffer3] op de hoogte van de verklaring van haar nichtje [slachtoffer1].
[slachtoffer3] heeft onder meer verklaard dat opa voor het eerst aan haar heeft gezeten toen zij 4 of 5 jaar oud was. Dat was met sinterklaas toen zij bij opa op schoot ging zitten. Opa zat toen in haar broek. Het gebeurde telkens als zij bij opa en oma op bezoek was. Opa zat dan stiekem met zijn middel- of wijsvinger in haar broek en trok dan aan haar 'zakje' (vagina). Soms streelde hij met al zijn vingers en ging hij friemelen waardoor hij er zelf wel in kwam. Hij drukte de billen uit elkaar en dan zette hij zijn vinger er in of streelde hij gewoon. Opa heeft, toen oma 70 jaar oud werd ([slachtoffer3] was toen 9 of 10 jaar oud), met zijn handen onder haar trui gezeten en met zijn hand in haar borst geknepen. [slachtoffer3] zat toen ook bij opa op schoot. Papa en mama waren op dat moment oma aan het helpen. [slachtoffer3] heeft oma verteld dat opa steeds in haar broek zat en dat zij dat niet fijn vond. Hiermee is oma naar opa gegaan. [slachtoffer3] heeft nooit iets aan haar ouders verteld omdat opa had gezegd dat zij haar mond moest houden. Opa heeft een paar maanden geleden10, na de herfstvakantie, voor het laatst aan haar gezeten.
Belangrijk steunbewijs voor onderdelen van de verklaring van [slachtoffer3] acht de rechtbank het volgende.
De echtgenote van verdachte verklaart:
"De volgende morgen kwam [slachtoffer3] bij mij en zei tegen mij, opa heeft tegen mijn plasser gewreven. Toen werd ik boos en toen ben ik samen met [slachtoffer3] naar de huiskamer gegaan, mijn man was daar computerspelletjes aan het doen. [slachtoffer2] was in de woonkamer bij opa. Opa en [slachtoffer2] waren samen spelletjes aan het doen. In de gang heb ik tegen [slachtoffer3] gezegd we gaan samen naar binnen en dan zeg je tegen opa hetzelfde als wat je tegen mij gezegd hebt. Toen ik in de woonkamer stond zei [slachtoffer3] niets meer. Ik was verbaasd. Ik heb niets meer tegen [slachtoffer3] gezegd. Toen [slachtoffer3] en [slachtoffer2] weg waren toen zei ik tegen mijn man wat heb je nu uitgevreten. Mijn man zei dat er niets gebeurd was. Hij zei wat haal je je in je hoofd. Ik geloofde hem voor 100 procent. Ik heb over dit voorval met [slachtoffer3] nooit meer met andere mensen over gesproken.
Ik geloofde [slachtoffer3] niet omdat ze vaker grapjes met me uithaalde. Maar deze keer dat ze met mij kwam praten en zei dat opa tegen haar plasser had gewreven, zei ze niet erbij dat het een grapje was" 11 .
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde (seksueel binnendringen) niet bewezen kan worden daar zich in het dossier geen enkel ander aanknopingspunt bevindt, dat de verklaring van [slachtoffer3] ondersteunt dat verdachte in de vagina van [slachtoffer3] is geweest. Het subsidiair tenlastegelegde, dat verdachte ontuchtige handelingen heeft verricht met [slachtoffer3] acht de rechtbank op grond van het vorenstaande wél wettig en overtuigend bewezen. De omstandigheid dat onderdelen van de verklaring van [slachtoffer3] wellicht ongeloof-waardig voorkomen brengt, anders dan door de verdediging is aangevoerd, nog niet met zich dat die verklaring in zijn geheel als ongeloofwaardig ter zijde gesteld moet worden.
Ten aanzien van feit 4:
Verdachte ontkent en betwist dat hij onzedelijke handelingen heeft gepleegd met zijn kleinkind [slachtoffer4].
De rechtbank overweegt het volgende.
In het studioverhoor van [slachtoffer4] heeft deze aangegeven, dat opa aan zijn piemeltje heeft gezeten. Hij weet niet meer hoeveel keer opa dat gedaan heeft. Als opa aan zijn piemeltje zat, dan waren oma, papa en mama daarbij, zo verklaart [slachtoffer4] 12.
De verklaring van [slachtoffer4] roept weliswaar vragen op maar de rechtbank is van oordeel dat er voldoende bewijs is dat verdachte éénmaal aan het piemeltje van [slachtoffer4] heeft gezeten. De rechtbank wijst hierbij naast het studioverhoor van [slachtoffer4] en de aangifte van de vader van [slachtoffer4] 13 voorts op de verklaring van de echtgenote van verdachte, onder meer inhoudende:
"Ik heb mijn man gevraagd wanneer hij aan [slachtoffer4] heeft gezeten, hij zei toen dat hij dat gedaan heeft toen [slachtoffer4] op zijn schoot zat. Hij zei dat hij alleen aan zijn piemeltje heeft gezeten. Toen zei ik begin je nu ook al met jongetjes, omdat ik al wist van [slachtoffer1] en [slachtoffer3]. Ik denk dat mijn man de afgelopen herfstvakantie aan [slachtoffer4] zijn piemel heeft gezeten. Ik heb dat toen niet gezien, maar dat denk ik nu ik het zo hoor" 14.
Met betrekking tot de tenlastegelegde periode is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de verklaring van de echtgenote van verdachte, de ontuchtige handeling heeft plaatsgevonden in de herfst van het jaar 2010. De rechtbank zal derhalve als periode aanmerken 1 september 2010 tot 1 november 2010.
Ten aanzien van feit 5:
Van de zijde van de verdediging wordt ontkend en betwist dat verdachte de handelingen heeft verricht ten aanzien van [slachtoffer5] zoals omschreven in de tenlastelegging. Verdachte zou lichamelijk niet eens in staat zijn om de handelingen te verrichten waarover wordt verklaard.
De officier van justitie wijst onder meer op de verklaring van [slachtoffer5] waarbij zij aangeeft dat als verdachte in haar woning kwam computeren en als zij in de auto van verdachte meereed, hij haar betastte aan haar borsten en vagina 15.
De rechtbank overweegt dat zich in het dossier onvoldoende steunbewijs bevindt voor de verklaring van [slachtoffer5].
Het feit dat de buurvrouw van [slachtoffer5] verdachte een keer heeft aangetroffen terwijl hij over [slachtoffer5] heen gebogen stond 16, kan nog niet tot de conclusie leiden dat verdachte ontuchtige handelingen met [slachtoffer5] heeft gepleegd. Dit geldt evenzeer voor het feit dat eenmaal is geconstateerd dat onder de schoenen van [slachtoffer5] zand zat 17.
Daarbij neemt de rechtbank is aanmerking dat destijds geen gevolgen zijn verbonden aan die "verdachte"omstandigheden en toen door [slachtoffer5] ook geen belastende verklaring is afgelegd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte ter zitting van 22 december 2011 over het zand aan de schoenen van [slachtoffer5] weliswaar vragen oproept, maar een en ander leidt de rechtbank niet tot de slotsom dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het onder 5 ten laste gelegde feit.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 3 november 2003 tot 12 januari 2007 te Geldrop en Mierlo en in België, met zijn kleindochter slachtoffer 1] geboren op [geboortedatum slachtoffer], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte meermalen de vagina en buik van die [slachtoffer 1] betast en met een of meer vinger(s) de vagina van die [slachtoffer 1] binnengedrongen en zijn penis
door die [slachtoffer] laten vastpakken en de hand van die [slachtoffer 1] op en neer tegen/over zijn (verdachtes) penis laten bewegen;
3 subsidiair.
op tijdstippen in de periode van 22 maart 2004 tot 1 november 2010 te Geldrop, met zijn kleindochter [slachtoffer3] geboren op [geboortedatum slachtoffer 3], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, bestaande uit (meermalen) betasten van en trekken aan de vagina en het betasten van de billen van die [slachtoffer 3] en het betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 3];
4.
in de periode van 1 september 2010 tot 1 november 2010 te Geldrop met zijn kleinzoon [slachtoffer 4] geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de penis van die [slachtoffer 3].
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier eist ten aanzien van feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair, feit 4 en feit 5 primair een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht en handhaving van het eerder opgelegde contactverbod, gedurende het eerste jaar van de proeftijd.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] tot een bedrag van EUR 6236,36 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige niet ontvankelijk.
Ten aanzien van feit 2:
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] tot een bedrag van EUR 5833,44 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige niet ontvankelijk.
Ten aanzien van feit 3 primair:
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot een bedrag van EUR 2787,44 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige niet ontvankelijk.
Ten aanzien van feit 4:
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] tot een bedrag van EUR 1625,60 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige niet ontvankelijk.
Ten aanzien van feit 5 primair:
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] tot een bedrag van EUR 5006,50 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige niet ontvankelijk.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman is - kort en zakelijk weergegeven - van oordeel dat enkel feit 1 ten dele wettig en overtuigend kan worden bewezen. Bij de bepaling van de straf dient voorts rekening te worden gehouden met het gegeven dat verdachte nog nooit met justitie in aanraking is geweest, dat de kans op recidive als gering wordt ingeschat en dat blijkens de inhoud van de medische rapportages bij verdachte sprake is van de nodige fysieke en psychische klachten, tengevolge waarvan hij detentieongeschikt is te achten.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd de benadeelde partijen [slachtoffer2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] niet ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, aangezien verdachte voor de betreffende feiten dient te worden vrijgesproken. Mocht de rechtbank anders oordelen dan is de verdediging van oordeel dat de gevraagde voorschotten van smartengeld in alle gevallen erg hoog voorkomen.
De door [slachtoffer] (feit 1) opgevoerde medische kosten zijn onvoldoende gespecificeerd en dienen derhalve te worden afgewezen. Dit geldt ook voor de kosten verbonden aan de aanschaf van een bed, aangezien het causaal verband ontbreekt. Ten aanzien van de opgevoerde reis- en telefoonkosten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat de ten laste gelegde feiten wel kunnen worden bewezen dan stelt de raadsman zich op het standpunt dat de opgevoerde kosten verbonden aan de aanschaf van een hond, een dagboek en de gemaakte reiskosten (benadeelde partij [slachtoffer 3], feit 3), alsmede de reiskosten en de vergoeding van een dagboek (benadeelde partij [slachtoffer2], feit 2) dienen te worden afgewezen.
De vorderingen van [slachtoffer 4] (feit 4) en [slachtoffer 5] (feit 5) dienen ofwel afgewezen of niet ontvankelijk te worden verklaard, in ieder geval te worden gematigd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
In het nadeel van verdachte en derhalve strafverzwarend vindt de rechtbank de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij het vertrouwen van zijn kleinkinderen in ernstige mate heeft geschaad. Als de verhoudingen goed zijn, hebben grootouders een warm plekje bij het kleinkind en geven het vertrouwen en verwennen het somtijds. In vele gevallen bestaat er een speciale band tussen opa en oma en kleinkind. Door de bewezen ontuchtige handelingen heeft verdachte deze speciale band geweld aangedaan.
Voorts geeft verdachte blijk van gebrek aan verantwoordelijkheid voor zijn handelingen. Op bladzijde 16 van zijn commentaar op de tegen hem ingebrachte beschuldigingen, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 21 december 2011, schrijft hij:
"...geeft [moeder slachtoffer 1] aan dat zij er wel met haar [zoon verdachte] en [schoondochter verdachte] over hebben gesproken. Maar ook zij kwamen niet op het idee, dat het eigenlijk de beste weg was om het met opa zelf te bespreken. Het verdriet mij enorm dat er toen niet openlijk en eerlijk over gecommuniceerd is".
Het is verdachte die de verantwoordelijkheid op zich moeten nemen om openlijk en eerlijk te communiceren.
Op bladzijde 2 van dat commentaar geeft verdachte aan wat volgens hem de aanleiding is geweest voor het onzedelijk handelen. Hij schrijft:
"In de nacht werd ik wakken en bemerkte dat [slachtoffer1] met een hand in mijn pyjamabroek zat en mij aan het betasten was". en "Ik heb verkeerd gereageerd." en "... koos ik ervoor om te reageren door mijn hand in de onderbroek van [slachtoffer1] te steken en haar ook te strelen op dezelfde plaats waar zij mij aanraakte. Ik wilde haar daarmee laten merken dat ik niet boos was om wat zij deed".
Deze laatste woorden getuigen er niet van dat verdachte de verantwoordelijkheid van het gebeuren op zich neemt en de ernst van de ten laste gelegde feiten inziet.
Uit een omtrent de geestvermogens van verdachte door drs. P.C. Braun, psycholoog, uitgebrachte rapport d.d. 3 maart 2011 blijkt, dat er ten tijde van de door verdachte gepleegde strafbare feiten geen sprake was van enige vorm van ontoerekeningsvatbaarheid. Uit deze rapportage wordt het navolgende overgenomen:
"Het bewustzijn van betrokkene is goed. De aandacht van betrokkene is goed te trekken en hij kan de concentratie goed opbrengen om bij een onderwerp te blijven. Het geheugen op de korte en op de lange termijn is goed. Ook gedurende het testpsychologisch onderzoek wordt dit bevestigd. Het denken van betrokkene is normaal en van inhoud lichtelijk somber. De reflexieve vermogens zijn minder dan verwacht mag worden. Betrokkene heeft de neiging zaken buiten zichzelf te plaatsen. Het vermogen tot introspectie is wel aanwezig maar opvallend is dat betrokkene dat op een abstract niveau doet en als het ware in een wat afstandelijke analytische houding blijft steken zonder zich echt te verdiepen in zijn beweegredenen. Opvallend is bijvoorbeeld dat betrokkene niet weet waarom hij de ontuchtige handelingen heeft gepleegd en daar wel een verklaring voor heeft die echter niet doorvoeld lijkt. Betrokkene weet het gewoon niet waarom of waardoor het is gebeurd. Betrokkene plaatst situaties eerder buiten zichzelf. Hij externaliseert de verantwoordelijk-heid voor zijn handelen voor een deel. Het empathisch vermogen van betrokkene is ook beperkt. Hij kan zich wel verplaatsen in een ander maar niet op een betrekkingsniveau,het blijft afstandelijk en analytisch.
De waarneming van betrokkene lijkt ongestoord. Er zijn met name geen aanwijzigingen voor wanen en/of hallucinaties. De affectieve vermogens lijken niet verstoord. Betrokkene kan verdriet en plezier beleven. Opvallend is wat hierboven al wordt geschetst, namelijk dat hij wel weet dat hij fouten heeft gemaakt, maar vooral verdriet heeft van de gevolgen voor hem en zijn gezin en veel minder voor het slachtoffer. Het lijkt erop alsof dat van hem afglijdt.
De stemming van betrokkene is gedurende het testpsychologisch onderzoek neutraal tot somber. Een enkele keer wordt betrokkene emotioneel en wordt de sombere grondstemming zichtbaar. Er spelen ten tijde van het onderzoek geen overte suïcidale ideaties meer. Ook is er geen sprake van een vitale depressie of een andere vorm van ernstige depressie".
Ter terechtzitting van 22 december 2011 heeft de psycholoog gepersisteerd bij de inhoud van zijn rapportage. Hij heeft voorts - zakelijk weergegeven - het navolgende verklaard:
Bij betrokkene is sprake van een lacunaire gewetensfunctie. Hij heeft een keurig, zakelijk en wat formeel leven. Hetgeen is gebeurd past niet binnen dat leven. Betrokkene blijft steeds aan de oppervlakte van zijn emotie hangen. Dit is geen stoornis of beperking. Niet valt te voorspellen hoe het met hem in de toekomst zal gaan. Omdat de risicofactoren niet bekend zijn valt een risicomanagement niet op te stellen.
De rechtbank neemt de conclusie van psycholoog Braun, dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is, over.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat verdachte 71 jaar oud is, een blanco strafblad heeft en dat een gevange-nisstraf een zware wissel op hem zal trekken. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte zal worden vrijgesproken ten aanzien van de onder 2, 3 primair en 5 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank is echter van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Gelet op de ernst van de feiten, het geschonden vertrouwen van kinderen en jonge kleinkinderen, kan voor de bewezenverklaarde feiten niet volstaan worden met een taakstraf, geldboete of voorwaardelijke gevangenisstraf.
Weliswaar acht de psycholoog verdachte detentieongeschikt, maar gelet op de daarvoor aangevoerde gronden acht de rechtbank geen termen aanwezig om af te zien van het opleggen van een gevangenisstraf. In het kader van de executie van die straf kan een - gelet op de persoonlijke omstandigheden - passend regime worden gekozen.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en de hierna te melden bijzondere voorwaarden naleeft. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1 primair).
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding ten bedrage van EUR 3000,00 en een materiële schadevergoeding ten bedrage van 1236,36 (posten medische kosten, reiskosten en telefoonkosten).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering, betreffende de immateriële schadevergoeding, voor zover deze het bedrag van EUR 3000,00 te boven gaat, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering afwijzen voor zover het betreft de kosten verbonden aan de aanschaf van een bed, omdat het causale verband tussen het strafbare feit en de aanschaf van een bed ontbreekt, in aanmerking nemende dat het misbruik van [slachtoffer1] in 2007 is geëindigd, terwijl het bed pas in 2010 is aangeschaft.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] (feit 2).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte vrijgesproken voor het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 3 subsidiair).
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding ten bedrage van EUR 1000,00 en een materiële schadevergoeding ten bedrage van EUR 1161,92 (posten reiskosten en telefoonkosten tot een bedrag van EUR 50,00).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering, betreffende de immateriële schadevergoeding, voor zover deze het bedrag van EUR 1000,00 te boven gaat, en de materiële schadevergoeding ( posten medische kosten en telefoon-kosten, voor zover deze kosten het bedrag van EUR 50,00 te boven gaan), omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering afwijzen voor zover het betreft de kosten verboden aan de aanschaf van een dagboek en een hond, omdat het causale verband ontbreekt met hetgeen bewezen is verklaard.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 4).
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding ten bedrage van EUR 250,00 en een materiële schadevergoeding ten bedrage van EUR 125,60 (posten reiskosten en extra telefoonkosten).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering, betreffende de immateriële schadevergoeding, voor deze het bedrag van EUR 250,--
te boven gaat, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 5).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte vrijgesproken voor het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57, 60a, 244, 247.
DE UITSPRAAK
T.a.v. feit 2, feit 3 primair, feit 5 primair, feit 5 subsidiair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan
uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen
gepleegd
T.a.v. feit 3 subsidiair:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 4:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. feit 1 primair, feit 3 subsidiair, feit 4:
Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot 9 maanden, niet zal
worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op
grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren
aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of ten behoeve van het
vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan
wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich gedurende het eerste jaar van voornoemde proeftijd zal
gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering
Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te
's-Hertogenbosch;
- dat verdachte gedurende het eerste jaar van de proeftijd geen contact zal
opnemen, zoeken of hebben - in welke vorm dan ook, ook niet via derden - met de
in deze strafzaak genoemde en aan verdachte bekende, bij een algeheel
contactverbod belang hebbende personen [slachtoffer1], [slachtoffer3] en [slachtoffer 4], een en ander met dien verstande dat onder dit contactverbod niet vallen contacten van of door tussenkomst van de advocaat van verdachte met
genoemde personen.
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d
van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1 primair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 4236,36 subsidiair 52 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 4236,36
(zegge: vierduizendtweehonderdzesendertig euro en zesendertig cents), bij
gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 52 dagen hechtenis. Het
bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 3000,-- immateriële schadevergoeding en
een materiële schadevergoeding ten bedrage van EUR 1236,36 (posten medische
kosten, reiskosten en telefoonkosten).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer],van een bedrag van EUR 4236,36
(zegge: vierduizendtweehonderdzesendertig euro en zesendertig cents), te weten EUR 3000,00 immateriële schadevergoeding en een materiële schadevergoeding ten bedrage van EUR 1236,36 (posten medische kosten, reiskosten en telefoonkosten).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het gedeelte, betrekking
hebbend op de immateriële schadevergoeding, voor zover deze het bedrag van
EUR 3000,00 te boven gaat, niet ontvankelijk is.
Wijst de vordering af, voor zover het betreft vergoeding van de kosten verbonden aan de aanschaf van een bed.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 2:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer2] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.
T.a.v. feit 3 subsidiair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 1161,92 subsidiair 21 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 1161,92
(zegge: eenduizendeenhonderdeenenzestig euro en tweeënnegentig cents), bij
gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 dagen hechtenis. Het
bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1000,00 immateriële schadevergoeding en
een materiële schadevergoeding ten bedrage van EUR 161,92 (post reiskosten en telefoonkosten tot een bedrag van EUR 50,00).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], van een bedrag van EUR 1161,92 (zegge: eenduizendeenhonderdeenenzestig euro en tweeënnegentig cents), te weten EUR 1000,00 immateriële schadevergoeding en een materiële schadevergoeding ten bedrage van EUR 161,92 (post reiskosten en telefoonkosten tot een bedrag van EUR 50,00).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het gedeelte, betrekking hebben op de immateriële schadevergoeding, voor zover deze het bedrag van EUR 1000,00 te boven gaat en de materiële kosten (post medische kosten en de telefoonkosten voor zover deze kosten het bedrag van EUR 50,00 te boven gaan), niet ontvankelijk is.
Wijst de vordering af, voor zover het betreft de kosten verbonden aan de aanschaf van een dagboek en een hond.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 4:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 375,60 subsidiair 7 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] van een bedrag van EUR 375,60 (zegge: driehonderdvijfen-zeventig euro en zestig cents), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 250,00 immateriële schadevergoeding en een materiële schadevergoeding ten bedrage van EUR 125,60 (posten reiskosten en extra telefoonkosten).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsver-plichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4], van een bedrag van EUR 375,60 (zegge: driehonderdvijfenzeventig euro en zestig cents), te weten EUR 250,00 immateriële schadevergoeding en een materiële schadevergoeding ten bedrage van EUR 115,60 (posten reiskosten en extra telefoonkosten).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het gedeelte, betrekking hebbend op de immateriële schadevergoeding, voor zover deze het bedrag van EUR 250,00 te boven gaat, niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 5 primair, feit 5 subsidiair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 5] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Schoorlemmer, voorzitter,
mr. P.P.M. Rousseau en mr. C.B.M. Bruens en leden,
in tegenwoordigheid van F.H.M. Klerkx, griffier,
en is uitgesproken op 5 januari 2012.
Mr. Rousseau is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 de door verdachte ter terechtzitting van 22 december 2011 afgelegde verklaring;
2 Verklaring [slachtoffer1], proces-verbaal van aangifte (pagina 40-48 van het eindpv.)
3 Verklaring [vriendin slachtoffer 1] ( pagina 61 en 62 van het eindpv.)
4 verklaring van verdachte d.d. 29 november 2009 (pagina 71 van het eindpv.)
5 verklaring van [slachtoffer] d.d. 22 november 2010 (pagina 43 en 44 van het eindpv.)
6 verklaring van verdachte d.d. 29 november 2010 (pagina 69 van het eindpv.)
7 verklaring van verdachte d.d. 29 november 2010 (pagina 77 en 72 van het eindpv.)
8 verslag [verbalisant] studioverhoor d.d. 2 december 2010 (pagina 140 van het eindpv.)
9 verslag [verbalisant] studioverhoor d.d. 1 december 2010 (pagina 154 van het eindpv.)
10 het studioverhoor is gehouden op 1 december 2010 (pagina 149-206 van het eindpv.)
11 verklaring van [persoon1] d.d. 2 december 2010 (pagina 91 en 92 van het eindpv.)
12 verslag [verbalisant] studioverhoor d.d. 11 december 2010 (pagina 224, 229 en 241 van het eindpv.)
13 aangifte van [persoon3] d.d. 23 november 2010 (pagina 215 en 216 van het eindpv.)
14 verklaring van [persoon1] d.d. 2 december 2010 (pagina 91 van het eindpv.)
15 verslag [verbalisant] studioverhoor d.d. 11 januari 2011 (pagina 272-275 van het eindpv.)
16 verklaring van [persoon2] d.d. 7 januari 2011 (pagina 324 van het eindpv.)
17 verklaring van [persoon4] d.d. 7 januari 2011 (pagina 320 van het eindpv.)