ECLI:NL:RBSHE:2012:BV0461

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
228291 - HA ZA 11-558
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van perceel door gemeente Boxmeer wegens ongeoorloofd gebruik door gedaagde

In deze zaak vorderde de gemeente Boxmeer ontruiming van een perceel waar zonder recht of titel een frietkraam was geplaatst door gedaagde. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende rekening had gehouden met de belangen van gedaagde, aangezien de frietkraam al geruime tijd gesloten was en er klachten waren van omwonenden over de verloedering van het perceel. De gemeente had eerder geprobeerd om gedaagde een alternatieve locatie aan te bieden, maar deze was niet acceptabel voor gedaagde. De rechtbank concludeerde dat er geen huurovereenkomst bestond tussen de gemeente en gedaagde, en dat gedaagde het perceel zonder recht of titel in gebruik had. De vorderingen van gedaagde in reconventie werden afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat de gemeente het recht had om het perceel te ontruimen. Gedaagde werd veroordeeld tot ontruiming binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, met een dwangsom van € 500,00 per dag tot een maximum van € 20.000,00. De proceskosten werden aan gedaagde opgelegd, die in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 228291 / HA ZA 11-558
Vonnis van 11 januari 2012
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BOXMEER,
zetelend te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. T.E.P.A. Lam te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. drs. A.M. Engelen te Boxmeer.
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 13 juli 2011
- het tussenvonnis van 7 september 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 21 november 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De gemeente is eigenaar van een perceel grond, gelegen aan de [adres] (productie 1 bij dagvaarding, verder ‘het perceel’). Op het perceel staat al enkele tientallen jaren een frietkraam. In 1986 heeft de gemeente een huurovereenkomst gesloten voor de periode 1 januari 1987 tot en met 31 december 1996 met de toenmalige exploitant van de frietkraam, de [X] (verder te noemen: [X]) (productie 1 bij incidentele conclusie). Na afloop van die periode is de frietkraam op het perceel blijven staan en is [X] de overeengekomen huur aan de gemeente blijven betalen. In een door [X] tegen de gemeente aangespannen procedure bij de kantonrechter hebben [X] en de gemeente eind 1999 een schikking getroffen, inhoudende dat de huurovereenkomst wordt beëindigd per 1 januari 2003 en dat per die datum het perceel zal worden ontruimd (productie 2 bij incidentele conclusie).
2.2. [gedaagde] was sedert 1999 werkzaam in de frietkraam als werknemer van [X]. Met ingang van 1 oktober 2002 heeft [gedaagde] de exploitatie van de frietkraam overgenomen van [X]. Bij brief van 3 oktober 2002 heeft [gedaagde] de gemeente verzocht om in afwachting van de verplaatsing van de frietkraam naar een andere locatie, de ontruiming van het perceel uit te stellen (productie 3 bij incidentele conclusie). Met ingang van 1 december 2002 heeft [gedaagde] een perceel grond van NS vastgoed BV aan de andere kant van het station van [woonplaats] gehuurd. De gemeente heeft een procedure om voor die locatie een vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen in mei 2004 afgebroken omdat er sprake was van een onevenredige verzwaring van de verkeersveiligheidsrisico’s. Dit is bij brief van 4 mei 2004 aan [gedaagde] medegedeeld, waarbij hem tegelijkertijd is medegedeeld dat het perceel van jaar tot jaar aan hem verhuurd zal worden tot het moment dat vaststaat dat een alternatief ontbreekt of de frietkraam naar een andere locatie kan (productie 5 bij incidentele conclusie). Na mei 2004 heeft de gemeente eenmaal een andere locatie aangeboden aan [gedaagde], maar die locatie was voor [gedaagde] niet acceptabel. [gedaagde] heeft na mei 2004 geen andere locatie aan de gemeente voorgelegd.
2.3. Bij brief van 18 augustus 2005 heeft de gemeente een concept-huurovereenkomst aan [gedaagde] toegezonden. Tijdens een bespreking op 30 augustus 2005 heeft [gedaagde] aan de gemeente laten weten dat hij niet instemde met dit concept (producties 6 en 7 bij incidentele conclusie). Bij brief van 19 juli 2007 heeft de gemeente opnieuw een concept-huurovereenkomst aan [gedaagde] toegezonden (productie 8 bij incidentele conclusie). Ook over dat concept is geen overeenstemming bereikt.
2.4. In april 2010 heeft [gedaagde] de frietkraam gesloten in verband met gezondheidsproblemen van hem en zijn echtgenote. [gedaagde] is voornemens de frietkraam weer te openen als zijn gezondheidssituatie is verbeterd. Ten tijde van de comparitie was de frietkraam nog gesloten. [gedaagde] heeft aan de gemeente nooit huur of een andere geldelijke vergoeding voor het gebruik van het perceel betaald en de gemeente heeft daar ook niet om verzocht.
2.5. Bij brief van 30 augustus 2010 heeft de gemeente [gedaagde] verzocht het perceel per 1 december 2010 te ontruimen. Nadat [gedaagde] hierop afwijzend had gereageerd, heeft de gemeente hem bij brief van 17 november 2010 gesommeerd het perceel voor 30 december 2010 te ontruimen (producties 2, 3 en 4 bij dagvaarding).
3. Het geschil
in conventie
3.1. De gemeente vordert zakelijk weergegeven - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt tot ontruiming van het perceel binnen 7 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag en met machtiging van de gemeente om de ontruiming zelf te doen uitvoeren op kosten van [gedaagde], desnoods met behulp van de sterke arm, en tot vergoeding van de proceskosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagde] vordert, onder voorwaarde dat de vorderingen van de gemeente worden toegewezen, - zakelijk weergegeven - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
1. voor recht verklaart dat de gemeente aan [gedaagde] een schadeloosstelling is verschuldigd wegens het verwijderen van de frietkraam van de huidige locatie;
2. voor recht verklaart dat de gemeente pas mag ontruimen nadat de schade die door [gedaagde] is en wordt geleden volledig aan hem is voldaan;
3. de gemeente veroordeelt tot betaling van de schade aan [gedaagde], nader op te maken bij staat;
4. de gemeente veroordeelt in de proceskosten
3.5. De gemeente voert verweer.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. In het incidenteel vonnis van 13 juni 2011 is de beslissing op de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring aangehouden, zodat daarop eerst moet worden beslist. [gedaagde] concludeert tot onbevoegdheid van de rechtbank omdat volgens hem een huurovereenkomst bestaat tussen hem en de gemeente. [gedaagde] voert daartoe aan dat kenmerkend is voor het bestaan van een huurovereenkomst het verschaffen van het gebruik van een zaak en het verrichten van een tegenprestatie. De door [gedaagde] verrichtte tegenprestatie zou hebben bestaan in het onderhouden van de frietkraam en de omgeving daarvan. [gedaagde] verwijst voorts naar de brief van 4 mei 2004, waarin de gemeente zich bereid heeft verklaard het perceel van jaar tot jaar aan hem te verhuren onder nader te bepalen voorwaarden. Dat het niet tot een overeenkomst is gekomen, is volgens [gedaagde] te wijten aan nalatigheid van de gemeente.
4.2. De rechtbank is met de gemeente van oordeel dat geen huurovereenkomst tussen [gedaagde] en de gemeente bestaat. [gedaagde] is het perceel weliswaar blijven gebruiken met instemming van de gemeente, maar over een huurovereenkomst is nooit overeenstemming bereikt. Zonder die overeenstemming kan het verrichten van onderhoud aan de eigen frietkraam en de omgeving niet worden beschouwd als een tegenprestatie voor het gebruik van het perceel.
4.3. In het incidenteel vonnis heeft de rechtbank ten onrechte de indruk gewekt dat honorering van het verweer van [gedaagde] dat sprake is van een onaanvaardbare doorkruising van de publiekrechtelijke weg, zou leiden tot onbevoegdverklaring van de rechtbank. Dit is echter niet het geval en [gedaagde] heeft dit ook niet aan zijn incidentele vordering tot onbevoegdverklaring ten grondslag gelegd. Honorering van dit verweer zal immers moet leiden tot afwijzing van de vordering. De rechtbank is derhalve bevoegd om over de vordering van de gemeente te beslissen.
4.4. De gemeente legt aan haar vordering ten grondslag dat zij eigenaar is van het perceel en dat [gedaagde] dit perceel zonder recht of titel in gebruik heeft.
4.5. Zoals hiervoor reeds is overwogen bestaat er geen huurovereenkomst tussen de gemeente en [gedaagde]. [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat er sprake is van een ander recht of titel op grond waarvan hij gerechtigd is het perceel te gebruiken. Daarmee staat tussen partijen vast dat [gedaagde] het perceel zonder recht of titel in gebruik heeft.
4.6. [gedaagde] voert als verweer dat de gemeente door gebruik te maken van de privaatrechtelijke weg bij de ontruiming van het perceel de publiekrechtelijke weg die voor [gedaagde] meer rechtsbescherming biedt, op onaanvaardbare wijze doorkruist. [gedaagde] verwijst daartoe naar het Windmill-arrest (HR 26 januari 1990, LJN AC 0965). De onderhavige zaak wijkt echter in belangrijke mate af van de casus in het Windmill-arrest. Daar ging het over de vraag of de Staat bevoegd was een privaatrechtelijke heffing te verbinden aan de toestemming voor het lozen van afvalstoffen in het aan hem in eigendom toebehorend oppervlaktewater, terwijl in de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater uitputtend was geregeld hoe de (publiekrechtelijk op te leggen) heffingen werden berekend. Deze zaak betreft het zonder recht of titel in gebruik nemen van een perceel grond en heeft derhalve veel meer overeenkomsten met de zaak Heerde/Goudsmit (HR 7 mei 2004, LJN AO3860). In die zaak werd geoordeeld dat door gebruikmaking van de aan het eigendomsrecht verbonden bevoegdheden de Huisvestingwet niet werd doorkruist. Net als het verkrijgen van een huisvestingsvergunning niet de bevoegdheid geeft jegens de eigenaar om woonruimte in gebruik te nemen, geeft publiekrechtelijke toestemming tot een bepaald gebruik van een perceel niet jegens de eigenaar de bevoegdheid om dat perceel in gebruik te nemen. En net als in de Huisvestingswet is ook in de Wet op de Ruimtelijke Ordening geen bepaling opgenomen die uitsluit dat de gemeente gebruik maakt van haar eigenaarsbevoegdheden ter voorkoming van ongeoorloofd gebruik van grond die zij in eigendom heeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gemeente door gebruik te maken van haar privaatrechtelijke bevoegdheden de publiekrechtelijke weg niet doorkruist. Dat geldt temeer omdat ook als de gemeente publiekrechtelijk toestemming zou moeten verlenen omdat het gebruik past in het bestemmingsplan, dit nog niet tot gevolg heeft dat de gemeente tevens gehouden is als eigenaar het gebruik toe te staan (HR 9 januari 1998, LJN ZC2540). De rechtbank is derhalve van oordeel dat het de gemeente vrijstond om gebruik te maken van haar eigenaarsbevoegdheden om de ontruiming van het perceel te bewerkstelligen.
4.7. [gedaagde] voert vervolgens aan dat de gemeente door het perceel te willen ontruimen handelt in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waar de gemeente ingevolge artikel 3:14 BW aan is gebonden bij de uitoefening van privaatrechtelijke bevoegdheden. Met name zou er geen sprake zijn geweest van een zorgvuldige belangenafweging en is het vertrouwensbeginsel geschonden.
4.8. De gemeente heeft als reden om het perceel op dit moment te ontruimen aangevoerd dat de frietkraam al sedert april 2010 is gesloten, dat er geen onderhoud meer wordt gepleegd en dat er klachten uit de buurt komen over verloedering van het perceel.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [gedaagde] door pas tot ontruiming over te gaan nadat het zoeken naar alternatieve locaties geen resultaat heeft opgeleverd en bovendien de frietkraam al geruime tijd is gesloten. Naast het belang dat de gemeente als eigenaar heeft om haar eigendom op te eisen, heeft de gemeente tevens de belangen te behartigen van omwonenden die klagen over verloedering van het perceel.
4.9. Het vertrouwensbeginsel is geschonden aldus [gedaagde], doordat de burgemeester van de gemeente hem in de zomer van 2010 heeft gezegd dat hij de kraam niet mocht verkopen maar wel mocht verhuren. De rechtbank kan [gedaagde] hierin niet volgen. Het is immers niet zo dat [gedaagde] de kraam heeft verhuurd en de gemeente desondanks tot ontruiming overgaat; de frietkraam is gesloten en wordt niet onderhouden. Nog daargelaten dat de gemeente betwist dat de burgemeester een dergelijke uitlating zou hebben gedaan, is de rechtbank van oordeel dat door een dergelijke uitlating bij [gedaagde] niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan zijn gewekt dat de gemeente ook onder deze omstandigheden niet tot ontruiming van het perceel zou overgaan.
4.10. Nu alle verweren van [gedaagde] worden verworpen, wordt de vordering van de gemeente toegewezen, met dien verstande dat de vordering om het perceel in behoorlijke toestand ontruimd te houden als onvoldoende bepaald wordt afgewezen. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de ontruimingstermijn van 7 dagen na betekening, en deze termijn komt de rechtbank niet onredelijk voor gelet op het feit dat de frietkraam is gesloten. De dwangsom wordt beperkt tot € 500,00 per dag met een maximum van € 20.000,00. De vordering van de gemeente tot machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren wordt afgewezen. Ingevolge artikel 556 Rv geschiedt immers de ontruiming van een onroerende zaak door een deurwaarder.
4.11. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- dagvaarding € 90,81
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 568,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 1.356,00 (3,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.014,81
in reconventie
4.12. [gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de gemeente onrechtmatig jegens hem handelt door te ontruimen zonder enige compensatie aan te bieden. De verplichting om compensatie aan te bieden zou zijn ontstaan doordat [gedaagde] door het besluit te ontruimen onevenredig in zijn belangen wordt geschaad en doordat de gemeente de indruk zou hebben gewekt dat de frietkraam zou kunnen blijven staan tot er legalisatie of verplaatsing mogelijk was.
4.13. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen [gedaagde] als grondslag van zijn vordering aanvoert er op neer komt dat de gemeente heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids- en het vertrouwensbeginsel. Zoals in conventie reeds overwogen volgt de rechtbank [gedaagde] hierin niet. De vordering in reconventie wordt daarom afgewezen.
4.14. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 226,00 (1,0 punt × factor 0,5 × tarief € 452,00)
Totaal € 226,00
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis het perceel gelegen aan de [adres] te ontruimen en ontruimd te houden en ter vrije beschikking van de gemeente te stellen,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan de gemeente een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat hij niet aan de uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt,
5.3. bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voorzover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
5.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 2.014,81,
5.5. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7. wijst de vorderingen af,
5.8. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 226,00,
5.9. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2012.