ECLI:NL:RBSHE:2012:BV1946

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845168-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met muizengif in bonbons

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 27 januari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verzenden van bonbons met muizengif naar verschillende slachtoffers. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot zware mishandeling met voorbedachte rade en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank oordeelde dat er geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel of pijn aanwezig was, zoals vastgesteld door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte de geadresseerden had bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte werd ontoerekeningsvatbaar verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging, met de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd. De rechtbank baseerde haar oordeel op de psychische toestand van de verdachte, die leed aan schizofrenie, en de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd. De officier van justitie had vrijspraak voor het primair ten laste gelegde verzocht, en de verdediging had zich hierbij aangesloten. De rechtbank volgde dit advies en sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling en mishandeling, maar achtte de bedreiging wel bewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de psychische toestand van de verdachte in relatie tot de gepleegde feiten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845168-11
Datum uitspraak: 27 januari 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: Amsterdam PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 augustus 2011, 20 oktober 2011 en 13 januari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 juli 2011.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 13 januari 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
zij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 30 maart 2011
tot en met 2 april 2011 te Uden en/of Veghel en/of Horn, althans in Nederland,
(telkens) ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk
en met voorbedachten rade (na kalm beraad en rustig overleg)
- Dhr. en/of Mw. [slachtoffer1] en/of diens/hun gezinsleden en/of
- Dhr. en/of Mw. [slachtoffer2] en/of diens/hun gezinsleden en/of
- Dhr. [slachtoffer3] en/of Mw. [slachtoffer4] en/of diens/hun gezinsleden
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet en na kalm en rustig overleg
bonbons/chocolade, waaraan (door haar) muizengif, althans een giftige en/of
voor de gezondheid schadelijke stof, was toegevoegd per post aan genoemd(e)
perso(o)n(en) heeft verzonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;
(art 303 jo 45 WvSr)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 30 maart 2011
tot en met 2 april 2011 te Uden en/of Veghel en/of Horn, althans in Nederland,
(telkens) ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk
en met voorbedachten rade (na kalm beraad en rustig overleg)
- Dhr. en/of Mw. [slachtoffer1] en/of diens/hun gezinsleden en/of
- Dhr. en/of Mw. [slachtoffer2] en/of diens/hun gezinsleden en/of
- Dhr. [slachtoffer3] en/of Mw. [slachtoffer4] en/of diens/hun gezinsleden
te mishandelen, (telkens) met dat opzet en na kalm en rustig overleg
bonbons/chocolade, waaraan (door haar) muizengif, althans een giftige en/of
voor de gezondheid schadelijke stof, was toegevoegd per post aan genoemd(e)
perso(o)n(en) heeft verzonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;
(art 301 jo 45 WvSr)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 30 maart 2011
tot en met 2 april 2011 te Uden en/of Veghel en/of Horn, althans in Nederland,
- Dhr. en/of Mw. [slachtoffer1] en/of diens/hun gezinsleden
- Dhr. en/of Mw. [slachtoffer2] en/of diens/hun gezinsleden
- Dhr. [slachtoffer3] en/of Mw. [slachtoffer4] en/of diens/hun gezinsleden
(telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene
veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van
diensten ontstaat en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
(telkens) bonbons/chocolade, waaraan (door haar) (telkens) muizengif, althans
een giftige en/of voor de gezondheid schadelijke stof, was toegevoegd per post
aan genoemd(e) perso(o)n(en) te verzenden;
(art 285 WvSr)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Inleiding
De navolgende feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en zullen door de rechtbank bij de beoordeling van de bewijsmiddelen tot uitgangspunt worden genomen.
Verdachte heeft bekend in de periode van 30 maart 2011 tot en met 2 april 2011 aan het adres van de familie [slachtoffer1] woonachtig in Uden1, de familie [slachtoffer2] woonachtig in Veghel2 en de heer [slachtoffer3]3 en mevrouw [slachtoffer4] woonachtig in Horn4 een pakketje bonbons/chocolade te hebben gestuurd met daarin muizengif (Finion Frap, aangetroffen in de woning van verdachte5).6 Het muizengif bevat de stof difethialon.7 Deze stof is vergelijkbaar met brodifacoum.8
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt verdachte van het primair ten laste gelegde (poging zware mishandeling met voorbedachte raad) vrij te spreken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde (mishandeling met voorbedachte raad) betoogt de officier van justitie dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat degene die de vergiftigde bonbons zouden eten pijn of letsel zouden bekomen dan wel in hun gezondheid zouden worden benadeeld. Zij verwijst daarbij naar het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 10 oktober 2011 (hierna: NFI rapport). Tevens is sprake van voorbedachte raad.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
In tegenstelling tot de officier van justitie stelt de verdediging onder verwijzing naar het NFI rapport dat geen aanmerkelijke kans bestond op enig letsel, pijn of benadeling van de gezondheid door het eten van de bonbons/chocolade. Mocht al sprake zijn van een aanmerkelijke kans in voornoemde zin, dan blijkt nergens uit dat verdachte die heeft aanvaard. Van boos opzet is in elk geval geen sprake.
Evenmin kan verdachte worden veroordeeld voor bedreiging. Van een redelijke vrees voor een misdrijf tegen het leven gericht is geen sprake. Hetzelfde geldt voor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten. Wederom ontbreekt opzet van de zijde van verdachte.
De verdediging bepleit derhalve algehele vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft wisselend en verward verklaard over haar motieven. Niet kan daarom worden vastgesteld dat verdachte willens en wetens gericht op het ten laste gelegde heeft gehandeld. In juridische termen: niet kan worden vastgesteld dat sprake is van boos of kleurloos opzet. De rechtbank zal hieronder beoordelen of er wel sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank neemt de conclusies en de gronden waarop het NFI rapport berust over.
Primair
In het NFI rapport staat onder meer vermeld: "Ten gevolge van een verstoorde bloedstolling kunnen in theorie wel effecten optreden die secundair kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Voorbeelden: het optreden van een hersenbloeding kan uiteindelijk leiden tot hersenschade en daardoor tot een zware lichamelijke functiestoornis; massale bloeding kan leiden tot bewustzijnsverlies en weefselschade door een slechte zuurstofvoorziening. Deze voorbeelden zijn beschreven na inname van brodifacoum (een vergelijkbare stof als difethialon), maar niet na inname van difethialon. Voor difethialon is de mogelijkheid tot zwaar lichamelijk letsel dus waarschijnlijk theoretisch. (..)"9
Er is sprake van een aanmerkelijke kans indien sprake is van een kans die naar ervaringsregels aanmerkelijk is te noemen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het nuttigen van de bonbons/chocolade, ook niet indien deze in één keer zouden worden opgegeten. Het primair ten laste gelegde kan derhalve niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Subsidiair
De rechtbank komt evenmin tot een bewezenverklaring van mishandeling met voorbedachte raad. In het NFI rapport is het navolgende geconstateerd:
"Kinderen die muizenkorrels met als werkzame stof brodifacoum innamen (dosis: een handvol tot een heel zakje) hadden enige symptomen: spontaan braken, buikpijn, bloed in de ontlasting (tijdelijk) en een verlengde stollingstijd. Buikpijn wordt ook bij volwassenen gemeld na inname van middelen die chemisch en qua werking sterk op difethialon lijken. (...)
Het gehalte difethialon in Finion Frap Muizenkorrels is 25 mg difethialon per kg korrels. In 5 gram korrels (de geschatte hoeveelheid in één of twee bonbons) is 0,125 mg difethialon aanwezig. Een bloedverdunnend effect treedt bij ratten op na een inname/toediening van een dosis van ongeveer 0,1 mg per kg lichaamsgewicht. Bloedverdunning kan bij de mens leiden tot bijvoorbeeld het eerder of uitgebreider optreden van blauwe plekken na vallen of stoten. De effecten en dosis-effect relaties bij ratten zijn niet hetzelfde als bij de mens, maar een vergelijking op basis van lichaamsgewicht kan een grove indruk geven over de toxiciteit van een stof. Een dosis van ongeveer 0,1 mg per kg lichaamsgewicht zou voor een mens van 70 kg overeenkomen met een dosis van ongeveer 7,0 mg difethialon. De hoeveelheid muizenkorrels in één of twee bonbons (0,125 mg) lijkt gering ten opzichte van de hoeveelheid die bij ratten bloedverdunning veroorzaakt, zelfs wanneer rekening wordt gehouden met de mogelijke verschillen tussen een mens en een rat. (...)10
Conclusie:
In de bonbons is difethialon aangetoond. Dat is dezelfde werkzame stof als in de Fion Frap muizenkorrels (...) Inname van de korrels die zijn verwerkt in de bonbons is alleen in zeer grote hoeveelheden schadelijk voor de gezondheid. (...) Na inname van één of twee bonbons vallen weinig lichamelijk nadelige effecten te verwachten; mogelijk kan een licht effect op de bloedstolling en/of lichte misselijkheid optreden."11
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat sprake is van een aanmerkelijke kans op pijn, letsel of anderszins benadeling van de gezondheid door het eten van één of meer bonbons/chocolade dan wel door het nuttigen van alle toegestuurde bonbons/chocolade in één keer. Het enkele feit dat mogelijk een licht effect op de bloedstolling en/of lichte misselijkheid kan optreden door consumptie van één of twee bonbons is onvoldoende om te spreken van een aanmerkelijke kans. Hetzelfde geldt voor de hiervoor omschreven symptomen van buikpijn en dergelijke. Onduidelijk is na inname van welke exacte hoeveelheid dergelijke symptomen optreden, althans is de kans op de geconstateerde symptomen onvoldoende bepaald om te spreken van een aanmerkelijke kans. Wat betreft de kans op bloedverdunning geldt voorts dat de daarvoor benodigde hoeveelheden niet vergelijkbaar zijn met de hoeveelheden aangetroffen in de bonbons.
Meer subsidiair
Voorts is bedreiging in de zin van artikel 285 Sr. ten laste gelegd. Daarvoor is noodzakelijk dat 1) de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en 2) de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee gedreigd werd. Bovendien dient sprake te zijn van opzet dat is gericht op beide voornoemde vereisten.
[slachtoffer1] heeft verklaard dat zijn vrouw een envelop heeft opengemaakt. Daarin zat een doosje. Zij zag dat het een gebruikt doosje was met daarin zeebanket. [slachtoffer1] zag dat de chocolade was gemanipuleerd en dat er rattengif op zat.12
De zoon van de heer [slachtoffer2] heeft het pakketje opengemaakt en toen vielen rode korrels uit de envelop, hetgeen hij vreemd vond. Het doosje zat niet netjes gesloten. Sommige bonbons waren geplet en in de bonbons zaten rode korrels. Het was rattengif. Het was overduidelijk te zien dat aan de bonbons iets mankeerde, zo heeft aangever [slachtoffer2] verklaard.13
[slachtoffer4] heeft verklaard dat zij een envelop had ontvangen met daarin een doos chocolade. Zij zag dat de pralines gesmolten en geplet waren, er niet smakelijk uitzagen en dat daarop een rode stof zat. Zij had het vermoeden dat de rode stof rattengif was.14
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de personen woonachtig aan het adres waar de pakketjes naar toe waren gestuurd, hebben gezien dat zij vergiftigde bonbons hadden ontvangen.
De rechtbank is in tegenstelling tot wat de verdediging aanvoert van oordeel dat indien personen een met muizengif vergiftigde doos bonbons/chocolade ontvangen in het algemeen bij hen weldegelijk de redelijke vrees kan ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Dat uiteindelijk uit nader onderzoek is gebleken dat de bonbons geen fatale hoeveelheden gif bevatten, doet daaraan niet af. De vraag is immers niet of de vrees uiteindelijk terecht bleek te zijn, maar of die vrees redelijkerwijs kon ontstaan. De muizenkorrels waren zichtbaar en ook was zichtbaar dat de bonbons waren gemanipuleerd. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat muizenkorrels giftig zijn en niet voor consumptie geschikt zijn.
De verdediging heeft betwist dat sprake is geweest van opzet. Verdachte heeft zelf verklaard dat de pakketjes waren bedoeld als een grap.
De rechtbank acht echter opzet in voorwaardelijke vorm wettig en overtuigend bewezen. Om te kunnen spreken van voorwaardelijk opzet moet sprake zijn geweest van een aanmerkelijke kans, dat de verdachte wetenschap had van die aanmerkelijke kans, maar ook dat hij die kans bewust heeft aanvaard. Door het verzenden van de doosjes met daarin de vergiftigde bonbons/chocolade naar het adres van de slachtoffers (de familie [slachtoffer1], [slachtoffer2], [slachtoffer3] en mevrouw [slachtoffer4]) onder vermelding van "de heer/mevrouw"15 heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de personen woonachtig aan dat adres het pakketje zouden openmaken (wat ook is gebeurd). De bonbons waren zichtbaar gemanipuleerd en het muizengif was zichtbaar, zodat bij slachtoffers de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden laten bij consumptie van de inhoud. Dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, volgt ook uit het feit dat verdachte de bonbons heeft gekocht,16 heeft bewerkt met muizengif en heeft opgestuurd.
De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 30 maart 2011 tot en met 2 april 2011 te Uden en/of Veghel en/of Horn
- Dhr. en/of Mw. [slachtoffer1] en/of diens/hun gezinsleden
- Dhr. en/of Mw. [slachtoffer2] en/of diens/hun gezinsleden
- Dhr. [slachtoffer3] en/of Mw. [slachtoffer4] en/of diens/hun gezinsleden
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door telkens bonbons/chocolade, waaraan door haar telkens muizengif was toegevoegd per post aan genoemde personen te verzenden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid van het feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Op 6 januari 2012 hebben de psychiater dr. H.A. Gerritsen en de psycholoog drs. P.A.E.M.T. Cremers, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Voor wat betreft de strafbaarheid van verdachte blijkt uit dit rapport onder meer het volgende:
"Betrokkene is een 44-jarige van oorsprong Mexicaanse vrouw bij wie de diagnose schizofrenie (vooralsnog van het gedesorganiseerde type) zeer waarschijnlijk is. Hiervoor pleiten niet alleen de positieve (langer bestaande achterdocht en voorgaande periodes met wanen en de eerdere verdenkingen op het horen van stemmen) en negatieve symptomen (vooral vlak affect), de desorganisatie in denken en doen (chaotische en niet altijd even gemakkelijk te volgen denktrant, geen overzicht hebben over de dagelijkse gang van zaken), de kritiek en oordeelsstoornissen en het vreemde gedrag (inadequaat lachen, decorumverlies), maar ook de achteruitgang in het functioneren op diverse terreinen vanaf in ieder geval 2006/2007. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde leed betrokkene aan de vastgestelde psychopathologie. (...)
Tijdens het voorliggende onderzoek is er weinig zicht ontstaan op de beweegredenen voor het plegen van het ten laste gelegde, indien bewezen. Er kon met betrokkene niet goed over haar motieven worden gesproken. Het ten laste gelegde imponeert als vreemd en de uitvoering als klunzig. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen voor wraakmotieven van de kant van betrokkene naar de slachtoffers van de ten laste gelegde feiten. (...) Hoe dan ook, haar gedrag is vanuit elke optiek bezien inadequaat, ook al is onduidelijk gebleven hoe zij tot de ten laste gelegd feiten is gekomen. Onderzoekers achten het echter zeer aannemelijk, gelet op de uitvoering van het ten laste gelegde, haar verklaringen na aanhouding en het beeld van betrokkenes functioneren beschreven door verschillende getuigen in de periode dat de feiten plaatsvonden, dat er bij betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een psychotisch toestandsbeeld, van waaruit zij handelde. Op grond hiervan adviseren zij Uw College om betrokkene als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen. (...)"
De rechtbank neemt de conclusie en de gronden waarop deze berust uit voormeld rapport over. De rechtbank is van oordeel dat verdachte gelet op haar ontoerekeningsvatbaarheid niet strafbaar is voor hetgeen te harer laste is bewezen verklaard.
Verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oplegging van maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht verdachte van het primair ten laste gelegde vrij te spreken.
De officier van justitie eist ten aanzien van het subsidiair (de rechtbank begrijpt: en het meer subsidiair) ten laste gelegde:
- ontslag van alle rechtsvervolging;
- plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en
- teruggave van het in beslag genomen paspoort aan verdachte en verbeurdverklaring van de overige in beslag genomen goederen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank de verdachte voor alle ten laste gelegde feiten vrij te spreken. Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen sluit de verdediging zich aan bij de eis van de officier van justitie. De vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, omdat een onderbouwing van de vordering ontbreekt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van drie families met een misdrijf tegen het leven gericht. Dit is een ernstig feit en bij de slachtoffers is een gevoel van onveiligheid ontstaan doordat een voor hen onbekend iemand bonbons/chocolade heeft gestuurd met daarin muizengif. Omtrent het motief kunnen zij alleen gissen. Bovendien is bij de families ongerustheid ontstaan over de veiligheid van hun kinderen.
De rechtbank heeft bij de beslissing over de op te leggen maatregel tevens gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte. Voorts houdt de rechtbank rekening met de overige inhoud van voornoemd rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 6 januari 2012:
"Op 29 juni 2011 doet zij een zelfmoordpoging door middel van brandstichting in haar cel. Betrokkene had brieven en foto's verbrand, (...). Ze vertelde dat ze dood wilde. Betrokkene bagatelliseert het voorval. (...)
De kans op herhaling van feiten als het ten laste gelegde wordt vooral bepaald door de psychopathologie. Voorheen (in 2007) is gebleken dat de psychose snel verbleekte tijdens behandeling met een antipsychoticum. Voorwaarde is echter wel dat betrokkene de haar voorgeschreven medicatie slikt. Betrokkene zal enige tijd nodig hebben om te gaan accepteren dat zij psychisch ziek is en hiervoor behandeling behoeft, mede gezien de nu ongunstige sociaal-maatschappelijke factoren (...). Deze ongunstige sociaal-maatschappelijke factoren verhogen het recidiverisico. De verwachting is dat zij in de loop van een jaar binnen een klinisch psychiatrische setting adequaat kan worden behandeld. Er zijn geen aanwijzingen voor vluchtgevaar. (...) Zonder de structuur van een klinisch psychiatrische afdeling is de verwachting dat betrokkene niet zal meewerken aan een voor haar noodzakelijke behandeling. In combinatie met haar onvoorspelbaarheid is dan de verwachting dat het recidiverisico verhoogd is. Op grond van het voorgaande wordt het recidiverisico bij een adequate behandeling als laag tot matig ingeschat. (...)
Gelet op het bovenstaande beschreven recidiverisico achten onderzoekers een behandeling in het kader van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (...) afdoende. (...)"
De rechtbank neemt deze conclusies en de gronden waarop zij berust over. Zij is van oordeel dat verdachte op grond van het vorenstaande in een psychiatrisch ziekenhuis dient te worden geplaatst voor een termijn van een jaar, aangezien zij gevaarlijk is voor zichzelf en voor anderen.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
Het voegingsformulier van [slachtoffer1].
De rechtbank beschouwt het door de benadeelde partij ingestuurde formulier niet als een vordering nu bedragen ontbreken.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 33, 33a, 37, 39, 285.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
meer subsidiair
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar.
Legt op de volgende maatregel:
Ontslag van alle rechtsvervolging, zijnde de verdachte niet strafbaar.
T.a.v. meer subsidiair:
Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
- 1 STK (planten)pot, glazen pot 2011035000-12, met zak eromheen opschrift
muizenkorrels: 300354;
- 1 STK Vergif, 2011035000-12, pets place tas met muizenkorrels: goednr 300357 en
- 1 STK Papier, kassabon 2011035000-12, kassabon vermeld muizengifkorrel:
goednr 300361.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten:
- 1 STK Paspoort, Nederland, goednr 300399,
aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.Th. van Vliet, voorzitter,
mr. P.J.H. van Dellen en mr. C. Schollen-den Besten, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F. van Hulst, griffier,
en is uitgesproken op 27 januari 2012.
1 Pagina 123 van een op 8 juni 2011 opgemaakt ambtsedig eindproces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar van de regiopolitie Brabant Noord, district Maas en Leijgraaf (dossiernummer: 2011059222; aantal doorgenummerde pagina's 155). Indien hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina's van voornoemd eindproces-verbaal.
2 Aangifte [slachtoffer2], p. 139.
3 p. 10.
4 Aangifte [slachtoffer4], p. 144 en 145.
5 p. 36; p. 3 en 6 van het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 10 oktober 2011.
6 Bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 januari 2012; blad 2 en blad 3 van een op 31 juli 2011 opgemaakt ambtsedig proces-verbaal verhoor verdachte (welk verhoor heeft plaatsgevonden op 28 juli 2011), opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de regiopolitie Brabant Noord, district Maas en Leijgraaf (dossiernummer: 2011035000-32) (hierna: het tweede verhoor van verdachte).
7 p. 4 van het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 10 oktober 2011.
8 p. 5 van het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 10 oktober 2011.
9 p. 4 en 5 van het NFI rapport.
10 p. 5 van het NFI rapport.
11 p. 6 van het NFI rapport.
12 Aangifte [slachtoffer1], p. 124.
13 Aangifte [slachtoffer2], p. 140.
14 Aangifte [slachtoffer4], p. 145.
15 Aangifte [slachtoffer1], p. 124; aangifte [slachtoffer2], p.140; aangifte [slachtoffer4], p. 145.
16 Verklaring verdachte, p. 54.
??
??
11
Parketnummer: 01/845168-11
[verdachte1]