RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector kanton, locatie 's-Hertogenbosch.
Zaaknummer : 796616
Rolnummer : 11-11407
Uitspraak : 22 december 2011
[eiser],
wonende te [adres],
eiser,
gemachtigde: mr. H.F.G. de Wit, advocaat te Almere,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde] B.V.,
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.H.H. Emmen, advocaat te Tilburg.
Partijen worden hierna genoemd "[gedaagde]" en "[eiser]".
Het verloop van het geding
Nadat een dag was bepaald voor de behandeling van deze zaak, heeft [eiser] [gedaagde] doen dagvaarden. De mondelinge behandeling, waarvoor [gedaagde] op voorhand een aantal producties (de producties 1-15) heeft toegezonden en [eiser] een productie ter zitting heeft overgelegd, heeft op 19 december 2011 plaatsgevonden. [gedaagde] is verschenen en heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [eiser]. Partijen hebben vervolgens hun standpunten mondeling toegelicht, waarbij namens [gedaagde] pleitaantekeningen zijn overgelegd.
Vervolgens is vonnis bepaald.
Tussen partijen staat het volgende vast:
[eiser] is op 1 december 2008 in dienst getreden van [gedaagde] voor de duur van één jaar. Dit contract is twee maal verlengd en eindigt van rechtswege op 31 december 2011.
[eiser] verdiende laatstelijk een salaris van € 3.100,00 bruto per maand, kon aanspraak maken op 8% vakantiegeld en ontving regelmatig een bonus. [eiser] kon tevens gebruik maken van een hem door [gedaagde] ter beschikking gestelde auto en een mobiele telefoon.
[eiser] en [gedaagde] hadden op 29 december 2010 een (derde) arbeidsovereenkomst gesloten, welke betrekking had op de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011.
In deze arbeidsovereenkomst staat in artikel 10 het volgende vermeld:
"Indien werknemer een functie aanvaardt binnen de auto-, autolease of autoveilingbranche dan zal hij gedurende een periode van drie jaar na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op geen enkele wijze contacten onderhouden met leveranciers en klanten van [gedaagde] B.V., met als doel hiermee commerciële contacten te onderhouden die op welke wijze dan ook schadelijk kunnen zijn voor [gedaagde]."
Omstreeks juni 2011 is, na een interne reorganisatie, alle werknemers van [gedaagde] gevraagd een nieuwe arbeidsovereenkomst te tekenen. [eiser] heeft deze nieuwe arbeidsovereenkomst (die eveneens betrekking heeft op de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011) op 8 juni 2011 ondertekend.
In artikel 11 van deze arbeidsovereenkomst staat het volgende vermeld:
"A- Het is de werknemer verboden om gedurende één jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst zonder uitdrukkelijk en schriftelijk gegeven toestemming van de werkgever in enigerlei vorm een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van de werkgever te vestigen, te drijven, mede te drijven of te doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect, als ook financieel in welke vorm ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, direct of indirect, of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet of daarin aandeel van welke aard ook te hebben.
B- Onverminderd het bepaalde onder A. van dit artikel is het de werknemer verboden om zonder uitdrukkelijk en schriftelijk gegeven toestemming van de werkgever gedurende één jaar na beëindiging van de dienstbetrekking zijn diensten aan te bieden of goederen te leveren, hetzij direct, hetzij indirect, aan afnemers en cliënten van de werkgever, voor wie de werkgever in de periode van twee jaar voorafgaande aan de beëindiging van het dienstverband van de werknemer leveranties, diensten en/of werkzaamheden heeft geleverd of verricht, dan wel op enigerlei wijze voor deze afnemers, al dan niet in dienstverband, werkzaam te zijn.
C- Bij iedere overtreding van het in dit artikel bepaalde is werknemer aan werkgever een boete verschuldigd van € 5.000,00 die terstond opeisbaar is na de overtreding van het verbod,, dan wel na overtreding van de door de werkgever aan de werknemer verzonden sommatie tot handhaving van het verbod, alsmede € 250,00 voor iedere dag of gedeelte van de dag dat de overtreding voortduurt. Het voorgaande onverminderd de gehoudenheid van de werknemer tot betaling aan werkgever van volledige schade vergoeding, indien en voor zover de werkelijke schade meer mocht bedragen dan de aldus verbeurde boete."
In september 2011 heeft [gedaagde] aan [eiser] laten weten dat zijn arbeidsovereenkomst niet nog eens zou worden verlengd en evenmin zou worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
[eiser] vordert dat de kantonrechter:
primair: zal bepalen dat het concurrentiebeding, zoals is opgenomen in de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde], wordt geschorst;
subsidiair: zal bepalen dat [gedaagde] aan [eiser] een vergoeding dient te betalen voor de duur van het concurrentiebeding van € 3.500,00 bruto per maand, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag.
[eiser] legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
In de arbeidsovereenkomst van [eiser] van 8 juni 2011 is in artikel 11A een concurrentiebeding opgenomen. In de arbeidsovereenkomst van 29 december 2010 was geen concurrentiebeding, maar slechts een relatiebeding opgenomen. De arbeidsovereenkomst is na drie tijdelijke contracten niet verlengd en eindigt derhalve op 31 december 2011. De reden van beëindiging is gelegen in het ontbreken van een "klik" met de nieuwe directeur van [gedaagde].
[eiser] heeft van het bedrijf [bedrijfsnaam] te [...] het aanbod gekregen om daar in dienst te treden per 1 januari a.s. in de functie van projectmanager Dealergroepen. [gedaagde] is echter niet bereid af te zien van handhaving van het concurrentiebeding.
Als [eiser] in dienst kan treden van [bedrijfsnaam] is er sprake van een aanzienlijke positieverbetering. Daarnaast is [gedaagde] gevestigd in Kaatsheuvel, terwijl [bedrijfsnaam] is gevestigd te [...]. Dit levert voordelen op voor wat betreft de reistijd. [eiser] stelt voorts dat het onredelijk is dat het concurrentiebeding geen regionale beperking heeft.
Er zijn relevante verschillen tussen de activiteiten van [gedaagde], die zich voornamelijk bezighoudt met de doelgroepen leasemaatschappijen en verhuurbedrijven, en [bedrijfsnaam], die zich voor een groot deel bezig houdt met dealergroepen.
[eiser] wijst er op dat [gedaagde] heeft geprofiteerd van kennis die [eiser] had opgedaan bij eerdere werkgevers en die hij bij [gedaagde] heeft inbracht.
Als [eiser] wordt gehouden aan het concurrentiebeding zal hij per 1 januari 2012 in de WW terechtkomen. [eiser] is dan ook van mening dat een te maken belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen.
[gedaagde] voert, kort weergegeven, het volgende verweer.
[eiser] wist al vanaf september 2011 dat zijn arbeidsovereenkomst zou eindigen en heeft dan ook al drie maanden de tijd gehad om een andere baan te vinden. [gedaagde] wijst er op dat door [eiser] niet inzichtelijk is gemaakt wat de aangeboden arbeidsovereenkomst precies inhoudt. Of sprake is van een positieverbetering is dan ook niet duidelijk, terwijl een goede afweging van belangen niet kan worden gemaakt. [gedaagde] wijst er op dat het verschil in reistijd wel meevalt omdat [eiser] niet zo vaak zijn werkzaamheden in Kaatsheuvel uitvoerde.
[gedaagde] stelt (onder verwijzing naar productie 2 bij dagvaarding - een brief van [gedaagde] aan [eiser] van 23 november 2011) dat per bedrijf zal worden gekeken of ontheffing van het concurrentiebeding kan worden gegeven. In deze brief staat voorts vermeld dat de grootste concurrenten op het gebied van veiling de bedrijven [veilingbedrijven] en [bedrijfsnaam] zijn. De grootste concurrenten op het gebeid van inspecteren zijn: [bedrijfsnamen].
De werkzaamheden van [gedaagde] en [bedrijfsnaam] komen in zeer grote mate met elkaar overeen. Beide bedrijven houden zich bezig met het online ter veiling aanbieden van auto's aan professionele bedrijven.
Als [eiser] als projectmanager Dealergroepen zou gaan werken bij [bedrijfsnaam], dan zou hij de belangen van [gedaagde] ernstig schaden.
Zij voert ter onderbouwing van deze stelling aan dat zij haar verkoopprocessen vergaand heeft gedigitaliseerd, rekening houdend met de diverse wensen van haar klanten een uitgebreid platform heeft ontwikkeld en dat zij daarin in de afgelopen negen jaar meer dan € 3.000.000,00 heeft geïnvesteerd. In de pleitnota van de gemachtigde van [gedaagde] worden als voorbeeld genoemd de diverse veilingvormen, de inspectie App, de inruil App en haar zeer uitgebreide database. [eiser] beschikt over specifieke kennis van bedrijfsstrategieën van [gedaagde]. Voorts wijst [gedaagde] er op dat de kerntaak van [eiser] bij [gedaagde] het bezoeken van en het contact onderhouden met diverse bedrijven is. Hieronder vallen naast leasemaatschappijen en verhuurbedrijven ook dealers en dealerholdings. Bij [bedrijfsnaam] zou [eiser] zich eveneens bezig willen gaan houden met dealergroepen. [gedaagde] acht dat niet wenselijk.
[gedaagde] stelt niet regionaal gebonden te zijn, aangezien zij haar producten via internet verhandelt.
[gedaagde] is niet bereid aan [eiser] een vergoeding te betalen. Met haar kan overleg worden gevoerd over alternatieve werkkringen, maar dit kan alleen niet [bedrijfsnaam] zijn. Tenslotte stelt [gedaagde] dat de gevorderde vergoeding van € 3.500,00 niet redelijk is. [eiser] kan immers ook nog aanspraak maken op een WW-uitkering. Een eventuele vergoeding zou dan ook hooguit het verschil tussen de hoogte van de WW-uitkering en het bij [gedaagde] verdiende loon van € 3.100,00 kunnen bedragen.
De spoedeisendheid van de vordering is door [gedaagde] niet bestreden. [eiser] is daarom ontvankelijk in zijn vordering.
Bij de beoordeling in deze procedure, die strekt tot het treffen van een voorlopige voorziening, komt een vernietiging van het concurrentiebeding niet aan de orde. Bij de vraag of het concurrentiebeding geschorst kan worden, dient er mee rekening te worden gehouden dat een schorsing leidt tot een situatie die in een bodemgeding in feite niet of nauwelijks meer te herstellen valt. Bij de beslissing dient daarom terughoudend te worden geoordeeld. Voor een beperking van het concurrentiebeding bestaat pas een grond wanneer zonder meer al aannemelijk is dat in een bodemgeding zal worden geoordeeld dat het gesloten beding niet onverminderd in stand zal kunnen blijven.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bedrijf [bedrijfsnaam] een directe concurrent is van [gedaagde], dat beide bedrijven zich bezig houden met het via internet veilen van auto's en dat, als [eiser] in dienst zou treden van [bedrijfsnaam], hij daarmee in strijd handelt met het in artikel 11A van de arbeidsovereenkomst van 8 juni 2011 opgenomen concurrentiebeding.
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat het concurrentiebeding, zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst van 8 juni 2011, rechtsgeldig is overeengekomen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] wegens de wijze waarop de overeenkomst is geëindigd schadeplichtig is geworden als bedoeld in het derde lid van artikel 7:653 BW.
Het in de arbeidsovereenkomst van 8 juni 2011 opgenomen concurrentiebeding geldt in ieder geval voor heel Nederland en voor de duur van één jaar.
[gedaagde] verkoopt, net als [bedrijfsnaam], auto's via het internet. In een dergelijk geval is, in tegenstelling tot hetgeen [eiser] meent, niet relevant op welke plaats in Nederland de betreffende verkoper gevestigd is.
Niet gezegd kan dan ook worden dat het concurrentiebeding qua territoriale afbakening zodanig ruim is dat zonder meer aannemelijk is dat dit beding in een daarover te voeren bodemprocedure geen stand zal houden.
Dat zelfde geldt voor de werkingsduur van het concurrentiebeding van één jaar, welke termijn niet ongebruikelijk is. Dat deze termijn in het onderhavige geval onredelijk lang is, is gesteld noch gebleken.
Het onderhavige concurrentiebeding belemmert [eiser] om na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] op zekere wijze werkzaam te zijn. De vordering van [eiser] berust op de stelling dat hij, in verhouding tot de te beschermen belangen van [gedaagde], door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
In het kader van de beoordeling van de gegrondheid van die stelling dient een belangenafweging plaats te vinden.
Het belang van [eiser] om in dienst te mogen treden bij [bedrijfsnaam] is evident. Vast staat dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] per 31 december 2011 eindigt en dat hij, nu hij op dit moment nog geen baan heeft gevonden die of niet in strijd is met het overeengekomen concurrentiebeding of waarvoor [gedaagde] toestemming voor heeft willen geven, vanaf 1 januari 2012 aangewezen zal zijn op een WW-uitkering.
Aangenomen kan worden dat [gedaagde] van haar zijde juist belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding. Dit wordt door [eiser] ter zitting ook wel erkend, zij het dat [eiser] deze nadelige gevolgen beperkt acht.
[bedrijfsnaam] is een directe concurrent van [gedaagde] en houdt zich evenals [gedaagde] bezig met het verzorgen van autoveilingen via internet. [eiser] is drie jaar werkzaam geweest bij [gedaagde] en heeft gedurende die drie jaar kennis en ervaring opgedaan op het gebied van het veilen van auto's via internet en met betrekking tot de bedrijfsvoering van [gedaagde]. Evenals bij [gedaagde] zal [eiser] zich bij [bedrijfsnaam], zo volgt uit de ter zitting overgelegde concept-arbeidsovereenkomst met [bedrijfsnaam], gaan bezighouden met het onderhouden van contacten met klanten, het begeleiden en werven van klanten en het verkopen van software-applicaties aan klanten.
De kantonrechter acht het aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het gesloten concurrentiebeding niet onverminderd in stand zal kunnen blijven omdat voornoemde belangenafweging in het voordeel van [eiser] zal gaan uitvallen.
De kantonrechter is van oordeel dat de nadelige gevolgen voor [eiser] in geval van handhaving van het concurrentiebeding zwaarder wegen dan de nadelige gevolgen voor [gedaagde] in geval van schorsing van het concurrentiebeding.
[eiser] heeft op dit moment geen zicht op ander betaald werk en zal na 1 januari 2012 aangewezen zijn op een WW-uitkering en geconfronteerd worden met een behoorlijke inkomstenachteruitgang.
[gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat zij [eiser] wellicht kan adviseren over een nieuwe baan, maar heeft dit eerst ter zitting gesteld. Niet goed valt in te zien dat dit niet eerder mogelijk zou zijn geweest, bijvoorbeeld direct nadat [gedaagde] in september 2011 kenbaar had gemaakt dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Dat [eiser] een kort geding procedure aanhangig heeft gemaakt hoeft daaraan niet in de weg te staan.
[gedaagde] heeft ook aangevoerd dat zij er geen bezwaar tegen heeft als [eiser] zou gaan werken bij leasemaatschappijen, autobedrijven of dienstverlenende bedrijven binnen de automobielbranche, maar heeft niet inzichtelijk gemaakt of bij die organisaties ook werkelijk min of meer vergelijkbare banen beschikbaar zijn. Dit was wenselijk geweest nu wel vast staat dat [eiser] een concreet aanbod voor een, zelfs beter betaalde, baan van [bedrijfsnaam] heeft gekregen.
De belangrijkste bezwaren van [gedaagde] tegen de indiensttreding van [eiser] bij [bedrijfsnaam] zijn, zo volgt uit de toelichting ter zitting, allereerst dat zij haar werkprocessen in vergaande mate heeft gedigitaliseerd en dat [eiser] daarvan, evenals van de achterliggende strategie, op de hoogte is. Voorts heeft [gedaagde] er bezwaar tegen als [eiser] als werknemer van [bedrijfsnaam] contact zal hebben met klanten van [gedaagde].
Uit de toelichting van [gedaagde] volgt echter dat ook concurrenten op het internet de verschillende veilingmogelijkheden van [gedaagde] kunnen bekijken. Aangenomen kan worden dat, ook zonder dat [eiser] bij [bedrijfsnaam] in dienst treedt, [bedrijfsnaam] op het idee kan komen dergelijke veilingvormen eveneens toe te passen. Dit argument acht de kantonrechter dan ook niet overtuigend genoeg.
Het bezwaar dat [gedaagde] heeft tegen het feit dat [eiser] ook bij [bedrijfsnaam] contact zal hebben met klanten wordt ondervangen door het bepaalde in artikel 11B van de arbeidsovereenkomst van 8 juni 2011, waarin het [eiser] immers wordt verboden (op straffe van een boete) binnen één jaar na einde van de arbeidsovereenkomst, direct of indirect,
diensten aan te bieden of goederen te leveren aan afnemers en cliënten van [gedaagde].
De enkele omstandigheid dat de belangen van [eiser] bij schorsing van het concurrentiebeding groter zijn dan de belangen van [gedaagde] bij handhaving is op zichzelf nog onvoldoende om ook werkelijk tot schorsing over te gaan. Het gaat er om of kan worden geoordeeld dat [eiser] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld.
De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en acht de volgende omstandigheden van doorslaggevende aard.
Allereerst is van belang dat het [gedaagde] was die de arbeidsovereenkomst niet heeft willen voortzetten, terwijl [eiser], zo stelt hij onbetwist, graag nog langer bij [gedaagde] had willen blijven werken.
Er bestaan geen aanwijzingen dat aan [eiser] min of meer ernstige verwijten zijn te maken. [gedaagde] stelt weliswaar dat zij ontevreden was over de wijze waarop [eiser] zijn werkzaamheden uitvoerde en dat zij [eiser] de kans heeft gegeven beter te gaan presteren. Uit de overgelegde afsprakenlijsten (productie 12 van de zijde van [gedaagde]) kan echter hooguit worden afgeleid dat vanaf medio augustus 2011 aan [eiser] aanwijzingen zijn gegeven met betrekking tot de tenuitvoerlegging van zijn werkzaamheden.
Voorts acht de kantonrechter van belang dat met [eiser] achtereenvolgens drie arbeidsovereenkomsten voor een jaar zijn gesloten en dat in deze arbeidsovereenkomsten geen concurrentiebeding was opgenomen. In tegenstelling tot hetgeen namens [gedaagde] ter zitting is gesteld, volgt uit het bepaalde in artikel 10 van de overgelegde arbeidsovereenkomst van 29 december 2010 niet dat een concurrentiebeding was overeengekomen, maar slechts dat het [eiser] verboden was om gedurende drie jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst contacten te onderhouden met leveranciers en klanten van [gedaagde]. [eiser] had zich in de drie eerder opgemaakte arbeidsovereenkomsten dan ook niet gebonden aan een concurrentiebeding.
Omdat [gedaagde], zo is ter zitting verklaard, na het vertrek van één van haar directeuren een meer uniform personeelsbeleid wenste, is tussentijds, gedurende de looptijd van de derde arbeidsovereenkomst, voor die betreffende periode een nieuwe arbeidsovereenkomst opgemaakt. Deze arbeidsovereenkomst is door [eiser] op 8 juni 2010 ondertekend. Vervolgens is de arbeidsovereenkomst een half jaar later geëindigd en niet voortgezet of omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Onder deze omstandigheden, de arbeidsovereenkomst wordt op initiatief van [gedaagde] niet voortgezet en het concurrentiebeding is eerst een half jaar voor einde van de derde arbeidsovereenkomst tussen partijen overeengekomen, is de kantonrechter van oordeel dat aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [eiser] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld.
De kantonrechter acht het aannemelijk dat in een bodemgeding zal worden geoordeeld dat het overeengekomen concurrentiebeding niet in stand zal blijven. De kantonrechter zal de vordering van [eiser] tot schorsing van het concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 11A van de arbeidsovereenkomst van 8 juni 2011 dan ook toewijzen.
Nu de primaire vordering van [eiser] zal worden toegewezen, kan de subsidiaire vordering van [eiser] buiten bespreking blijven.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze kosten opgekomen aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 759,01 (€ 99,01 aan dagvaardingskosten, € 260,00 aan griffierechten en € 400,00 wegens salaris gemachtigde).
schorst het concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 11A van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst van 8 juni 2011;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van de [eiser] tot op heden begroot op € 759,01.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W.A. Stegeman-Kragting en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2011.