RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 februari 2012
[verzoeker],
te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. H.G.M. van der Westen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel,
verweerder,
gemachtigde mr. P.M.H.M. Bakermans.
Als partij heeft aan het geding deelgenomen Eindhoven Airport N.V., te Eindhoven, derde belanghebbende, gemachtigde M. van Waasdijk.
Bij besluit van 17 oktober 2011 heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat is geconstateerd dat zijn perceel aan de [adres] te [plaats], kadastraal bekend [kadastergegevens], (bedrijfsmatig) wordt gebruikt als parkeerplaats voor derden. Verzoeker wordt gelast om binnen een termijn van zes weken na de dag van verzending van dit besluit het strijdige gebruik, namelijk het (bedrijfsmatig) parkeren van auto’s van derden op dit perceel te staken en gestaakt te houden. Indien verzoeker hieraan niet voldoet wordt een dwangsom verbeurd van € 1.000 per week dat verweerder constateert of heeft geconstateerd dat verzoeker niet aan het gesommeerde heeft voldaan, met een maximum van € 50.000.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 25 november 2011, ontvangen 29 november 2011, een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij brief van 19 december 2011 heeft verzoeker tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 20 december 2011 heeft verweerder aan de rechtbank meegedeeld dat de dwangsom wordt opgeschort tot drie weken nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 februari 2012, waar verzoeker is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Derde belanghebbende is eveneens verschenen bij gemachtigde.
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge het derde lid van dit artikel kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door de indiener van het bezwaarschrift.
2. Voor zover de toetsing aan het in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb neergelegde criterium met zich brengt dat een beoordeling van het geschil in de bodemprocedure wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
3. Verweerder heeft aan het besluit van 17 oktober 2011 ten grondslag gelegd dat is geconstateerd dat verzoeker het perceel aan de [aders] te [plaats] bedrijfsmatig gebruikt als parkeerplaats voor derden. Het bestemmingsplan “Buitengebied”, waarin het perceel is bestemd tot ‘Agrarisch’, laat dit niet toe. De gronden mogen niet in strijd met deze bestemming worden gebruikt. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden tot afwijking. Verweerder is niet bereid om van het bestemmingsplan af te wijken of het bestemmingsplan aan te passen om de overtreding alsnog te legaliseren. Het (bedrijfsmatig) parkeren van auto’s van derden op de betreffende locatie is binnen deze bestemming ongewenst. De verkeersdrukte zal toenemen als het parkeerbedrijf groeit in ruimte en aantal auto’s. Een tijdelijke toestemming zou alleen mogelijk zijn als sprake is van een tijdelijke vraag. Dit is hier niet het geval. Tevens brengt de precedentwerking met zich mee dat als dit gebruik wordt toegestaan, verweerder het op andere plaatsen niet wil toestaan. Ruimtelijk gezien hoort deze functie op een bedrijventerrein thuis. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo - voor zover hier van belang - is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (..).
6. Niet in geschil is dat op het in geding zijnde perceel het gedeelte tussen het woonhuis en de stallen en het achtergelegen terrein wordt gebruikt voor het parkeren van auto’s van derden. Deze auto’s zijn afkomstig van bezoekers van Eindhoven Airport. Het gebruik voor parkeerdoeleinden door verzoeker is in februari 2011 aangevangen. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat het gebruik voor parkeerdoeleinden zoals dit ter plaatse geschiedt in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder was derhalve bevoegd om handhavend op te treden tegen deze overtreding. Voorts is niet in geschil dat verzoeker als overtreder kan worden aangemerkt.
7. Volgens vaste rechtspraak moet - in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift - het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in de regel van deze bevoegdheid gebruik maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien een concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
8. Verzoeker beoogt dat verweerder tijdelijk ontheffing zal verlenen van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, te weten uiterlijk tot 1 januari 2015. Verzoeker is alsdan in de gelegenheid (een drietal) ander(e) terrein(en) te huren voor zijn bedrijfsactiviteiten.
9. Vastgesteld wordt dat verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven niet bereid te zijn om tijdelijk ontheffing te verlenen of anderszins planologisch medewerking te verlenen aan het gewraakte gebruik. Dit standpunt is door verweerders gemachtigde ter zitting herhaald.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat volgens vaste rechtspraak, zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 oktober 2010, LJN BU8136, in beginsel het enkele feit dat verweerder niet bereid is planologische medewerking te verlenen volstaat voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. De weigering van verweerder om planologische medewerking te verlenen behoeft derhalve geen motivering. Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door verweerder voor de weigering gegeven motivering naar voorlopig oordeel in rechte houdbaar is te achten. Dat de door verweerder gestelde toename van verkeer ter plaatse relatief gering is of zal zijn, zoals verzoeker heeft aangevoerd, maakt nog niet dat verweerder deze toename niet als onwenselijk heeft mogen aanmerken. De door verzoeker in dit verband gestelde tijdelijkheid van de parkeerbehoefte ter plaatse acht de voorzieningenrechter voorts niet aannemelijk geworden. Daarbij is meegewogen dat het beschikbaar komen van alternatieve locaties aan verzoeker in 2015, zoals door verzoeker gesteld, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting als een onzekere toekomstige gebeurtenis moet worden aangemerkt. Er bestaan ook anderszins geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat de weigering van verweerder om planologische medewerking te verlenen rechtens onhoudbaar is.
11. De voorzieningenrechter is ook anderszins niet gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerder in redelijkheid van een opleggen van een last onder dwangsom had dienen af te zien. Verzoekers stelling dat in de omgeving van Eindhoven Airport parkeeroverlast wordt ondervonden, welke parkeeroverlast door de door verzoeker aangeboden parkeervoorziening wordt verminderd, kan niet als zodanig worden aangemerkt.
12. Gelet hierop kan naar verwachting het besluit van 17 oktober 2011 in bezwaar standhouden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
13. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken of te bepalen dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht dient te vergoeden.
14. Beslist wordt als volgt.
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. T. van de Woestijne als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. J.F.M. Emons als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2012.
<i>Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.</i>