vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/839096-11
Datum uitspraak: 7 maart 2012
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1990],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. Breda - HvB De Boschpoort.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 november 2011, 21 februari 2012 en 22 februari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 november 2011.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 21 februari 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2011
tot en met 30 juni 2011 te Eindhoven en/of elders in Nederland, (telkens)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een (grote)
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of heroine, zijnde cocaine
en/of heroine (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
art. 2 Opiumwet
art. 47 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 30 juni 2011 te Eindhoven, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer)
9,5 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaine
en/of ongeveer 14,55 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal
bevattende heroine, zijnde cocaine en/of heroine (een) middel(len) als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art. 2 Opiumwet
art. 47 Wetboek van Strafrecht
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen maken deel uit van een dossier van de politieregio Brabant Zuid-Oost en de gezamenlijke recherche Eindhoven, met registratienummer PL2233 2011002073-22, afgesloten op 7 oktober 2011, in totaal 1200 doorgenummerde bladzijden (hierna te noemen: dossier).
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan (handelen in harddrugs). Zij voert daartoe aan dat uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte in de periode van 29 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 versluierd en concreet over drugs praat. Daarnaast baseert de officier van justitie zich op de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] en de onder verdachte in beslag genomen dealershoeveelheden drugs en de daaraan verwante goederen.
De officier van justitie acht feit 2 ook wettig en overtuigend bewezen (bezit harddrugs). De bij verdachte aangetroffen poeders zijn onderzocht door het NFI. Uit dit onderzoek blijkt dat de poeders cocaïne en heroïne betreffen.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1
De verdachte en zijn raadsman hebben gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. Verdachte heeft mogelijk telefoongesprekken gevoerd waarin hij versluierde taal gebruikte. Deze telefoongesprekken hadden echter betrekking op de handel in pillen. Dit wordt immers door [getuige 4] verklaard.
Voorts stelt de verdediging dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Deze getuigen verklaren immers dat zij drugs van verdachte hebben gekocht op tijdstippen buiten de ten laste gelegde periode.
De verdachte en zijn raadsman stellen bovendien dat de verklaring van [getuige 3] niet kan worden gebruikt als bewijs. [getuige 3] geeft aan dat hij onder invloed van drugs was toen hij zijn belastende verklaring aflegde. De Raadsman stelt daarnaast dat [getuige 3] zijn geheugen waarschijnlijk is aangetast door zijn jarenlange drugsverslaving.
Ten aanzien van feit 2
Tevens hebben de verdachte en zijn raadsman gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde. De onder verdachte aangetroffen drugs kunnen ook van een ander dan verdachte zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijs feit 1 en feit 2
Op 22 maart 2011 is door de officier van justitie een bevel tot het opnemen van de telecommunicatie van het GSM-nummer (telefoonnummer) afgegeven. Onder dit bevel werden onder meer de hieronder weergegeven tapgesprekken met de nummers (telefoonnummers) opgenomen en uitgeluisterd. Het nummer (telefoonnummer) was in gebruik bij verdachte. [verbalisant] heeft verklaard dat hij de stem van verdachte heeft herkend op alle door hem afgeluisterde lijnen. Verdachtes stem was hem bekend uit een eerder strafrechtelijk onderzoek. Ook werden gesprekken opgenomen die verdachte voerde met het GSM-nummer (telefoonnummer). Dit nummer was bij verdachte vanaf ongeveer 14 juni 2011 in gebruik. De stem van verdachte werd herkend door verbalisant [verbalisant]. De telefoon met dit nummer werd aangetroffen in de auto waarin verdachte zich bij zijn aanhouding bevond. Hieronder wordt geciteerd uit het via dit nummer gevoerde gesprek met het nummer (telefoonnummer).
Op 2 juli 2011 wordt [getuige 3] als verdachte gehoord. [getuige 3] verklaart dat hij sinds zeven jaar cocaïne rookt. Hij kocht ook bij [persoon1] en betaalde € 25,- voor een bolletje cocaïne. [getuige 3] heeft tevens gezien dat [persoon1] heroïne verkocht. Een verbalisant laat [getuige 3] een tweetal tapgesprekken d.d. 2 april 2011 horen met nummers (telefoonnummers). In genoemde taps belt hij met het nummer (telefoonnummers). Dit telefoonnummer staat op naam van [naam], [adres], de moeder van [getuige 3] . De tapgespekken houden onder meer in:
`Gebelde: ” He, heb je even tijd voor mij.
Verdachte: “ Ik kom naar jou toe”
[getuige 3] verklaart dat hij de persoon is die in april 2011 deze gesprekken heeft gevoerd met [persoon1] uit Woensel. Vervolgens toont de verbalisant een foto van verdachte voorzien van het kenmerk PL2210:10:00053 aan [getuige 3] (foto is op p. 162 achter het proces-verbaal gevoegd). [getuige 3] zegt dat hij deze persoon voor 100 procent herkent als [persoon1].
De rechtbank acht de verklaring van [getuige 3] geloofwaardig. De omstandigheid dat [getuige 3] op 25 september 2011 zijn verklaring wilde intrekken, maakt zijn verklaring van 2 juli 2011 niet ongeloofwaardig. Nog daargelaten dat uit het proces-verbaal van bevindingen, gesloten en ondertekend op 25 september 2011, blijkt dat zijn wens tot intrekken was ingegeven door vrees voor de personen waartegen hij een verklaring had afgelegd, heeft [getuige 3] op 2 juli 2011 verklaard dat hij ‘eergisteren’ voor het laatst had gebruikt en daardoor goed in staat was een verklaring af te leggen. Bovendien vindt zijn verklaring steun in de hierboven genoemde tapgesprekken.
De rechtbank gaat op basis van deze verklaring van [getuige 3] ervan uit dat verdachte en [persoon1] dezelfde persoon zijn en dat verdachte aldus in april 2011 drugs heeft verkocht aan [getuige 3].
[getuige 4] wordt op 21 juli 2011 als getuige gehoord. Hij verklaart dat vrouwen hem soms sms’en voor drugs, een pilletje of cocaïne en dat hij hen een telefoonnummer geeft van iemand die in drugs dealt en de ‘Prof’ wordt genoemd. Vervolgens leest een verbalisant een tapgesprek met gespreksnummer 278513262 d.d. 3 april 2011 aan [getuige 4] voor met als inhoud:
Beller: “Ewa, ik heb een klant voor jou, die laat ik jou bellen. Zij doet dubbel.”
Gebelde: “Is goed”.
[getuige 4] bevestigt dat hij en de ‘Prof’ te horen zijn. De verbalisant toont daarna aan [getuige 4] een foto voorzien van het kenmerk PL2210:10:00053 (foto is op p. 203 achter het proces-verbaal gevoegd) [getuige 4] zegt dat dit de ‘Prof’ is. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat verdachte de ‘Prof’ is.
[getuige 4] verklaart verder over het tapgesprek van 3 april 2011(gespreksnummer 278513262) dat hij de ‘Prof’ belde vanwege een meisje dat eerder om pillen had gevraagd. Direct volgend op dat gesprek is er een reeks van interacties tussen [getuige 4] en verdachte en tussen verdachte en een [NN-vrouw]:
- [getuige 4] sms’t naar verdachte om 03:13 uur: ‘kan ik jou nummer naar haar sms’en’.
- Verdachte sms’t naar [getuige 4] om 03:13 uur: ‘is goed zit goed toch’.
- [NN-vrouw] sms’t naar verdachte om 03:21 uur: ‘hoi we hebben 1 gr nodig en 3 pil ok’.
- Verdachte sms’t naar [NN-vrouw] om 03:22 uur: ‘ pl heb ik nie da andere komt goed bel je zo x’.
- [NN-vrouw] belt verdachte om 04:11 uur en zegt dat wat hij net heeft gebracht geen gram is dat het veel te weinig is. Hierop antwoordt verdachte dat als hij er te veel in doet het te duur wordt.
Anders dan door de verdediging is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de interacties tussen verdachte en de persoon met nummer (telefoonnummer) niet enkel betrekking hebben op pillen maar ook op cocaïne of heroïne. In de sms’en tussen verdachte en [NN-vrouw] op 3 april 2011 gaat het immers ook over een gram. Gelet op de eenheden (grammen) waarover hier wordt gesproken, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet louter gaan om pillen.
Verdachte heeft ook met andere personen gesprekken gevoerd waarin in versluierde taal wordt gesproken.
Op 27 juni 2011 wordt een gesprek opgenomen (gespreknummer 278857929) tussen twee personen met nummer (telefoonnummer) en nummer (telefoonnummer) ([NN-man]):
- [NN-man] zegt:“ medicijnen, medicijnen van mij, breng een 3, hoe heet het die goeie van allemaal”
- De persoon met nummer (telefoonnummer) zegt dat hij die van 6 euro en van 7 euro vijftig heeft. “je hebt ONV en Royal.”
- [NN-man] zegt: “Neem de Royal”
Gelet op het feit dat de telefoon met telefoonnummer (telefoonnummer) werd gevonden in de auto waarin verdachte zich bevond toen hij werd aangehouden en het tapgesprek korte tijd voor de aanhouding plaatsvond en de stemherkenning door verbalisant [verbalisant], gaat de rechtbank er vanuit dat dit gesprek is gevoerd door verdachte.
Getuige [getuige 2] wordt op 28 september 2011 de foto van verdachte getoond met het nummer 2210:10:53 getoond (bijlage bij het verhoor p. 207). Zij verklaart dat zij zes a 7 maanden geleden heroïne van hem kocht.
Op 30 juni 2011 is verdachte aangehouden in een personenauto merk Ford, type Ka voorzien van kenteken [kenteken]. In het middenconsole werd een boterhamzakje met daarin twee bolletjes poeder aangetroffen. Deze bolletjes zijn onderzocht. In het plastic boterhamzakje bevond zich:
• Een zakje met een totaal gewicht van 0,43 gram wit poeder, waarvan een monster werd gewaarmerkt met AADX3250NL;
Het monster is door het NFI onderzocht. Het onderzoeksresultaat luidt:
- het monster AADX3250NL bevat cocaïne.
Daarnaast werd er op 30 juni 2011 tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] in de schuur op de bovenste plank in een werkschoen een plastic boterhamzakje met daarin witte en bruine bolletjes aangetroffen. Deze bolletjes zijn onderzocht. In het plastic boterhamzakje bevond zich:
• een zakje met 5, 23 gram op cocaïne lijkende stof, waarvan een monster werd gewaarmerkt met AADX3319NL;
• 19 bolletjes in een zakje met een totaal gewicht van 3,84 gram, waarvan een monster werd gewaarmerkt met AADX3253NL;
• 21 bolletjes in een zakje met een totaal gewicht van 2,78 gram, waarvan een monster werd gewaarmerkt met AADX3254NL;
• 9 bolletjes in een zakje met een totaal gewicht van 3,41 gram, waarvan een monster werd gewaarmerkt met AADX3320NL;
• zakje met 4,70 gram op heroïne lijkende stof, waarvan een monster werd gewaarmerkt met AADX3252NL;
• zakje met 3,66 gram op heroïne lijkende stof, waarvan een monster werd gewaarmerkt met AADX3251NL.
De monsters zijn door het NFI onderzocht. De onderzoeksresultaten luiden:
- monster AADX3319NL bevat cocaïne;
- monster AADX3253NL bevat cocaïne;
- monster AADX3254NL bevat heroïne;
- monster AADX3320NL bevat heroïne;
- monster AADX3252NL bevat heroïne ;
- monster AADX3251NL bevat heroïne.
Ten aanzien van de cocaïne aangetroffen in de Ford Ka overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte was de bestuurder van de Ford Ka met kenteken [kenteken]. De cocaïne die onder verdachte in beslag is genomen, is aangetroffen naast de handrem in het middenconsole van de Ford Ka. De rechtbank is van oordeel dat de aangetroffen cocaïne zich in de machtssfeer van verdachte bevond nu verdachte de bestuurder was van de Ford Ka en de cocaïne bovendien direct zichtbaar en toegankelijk was voor verdachte. Dit rechtvaardigt de conclusie dat verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van de aangetroffen drugs in de schuur overweegt de rechtbank het volgende. Op de verpakkingen waarin de drugs is zijn aangetroffen zijn sporen gevonden. Op 30 juni 2011 zijn de verpakkingmaterialen en de verpakkingen van de verdovende middelen veilig gesteld voor DNA en dactypsporen. Op de plastic zakjes zijn vervolgens twee vingerafdrukken veilig gesteld en gewaarmerkt: spoor 1 SIN AADM9108 en spoor 2 SIN AADM9109NL. Deze vingersporen zijn onderzocht door de dienst IPOL. De conclusie luidt dat de sporen identiek zijn aan de afdruk op het vingerafdrukkenblad van verdachte. Verdachte heeft dus deze verpakkingsmaterialen aangeraakt.
De rechtbank concludeert op basis van de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4], [getuige 2] en de aangetroffen cocaïne en heroïne dat het versluierd taalgebruik in de hiervoor besproken telefoontaps betrekking heeft op de handel in cocaïne en heroïne.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 1 maart 2011 tot en met 30 juni 2011 in Nederland, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
op 30 juni 2011 te Eindhoven, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 14,5 gram van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het ten laste gelegde
• 12 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van het beslag
• De twee mobiele telefoons (Nokia 1209 en Nokia kleur grijs) en het geldbedrag van 300,- euro, die onder verdachte in beslag zijn genomen, dienen verbeurd verklaard te worden. De personenauto Ford Ka dient te worden teruggeven aan verdachte.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat er een lagere straf dient te worden opgelegd dan door de officier van justitie geëist. Er is geen sprake van recidive omdat er in de zaak met parketnummer 01-839592-09 nog geen onherroepelijk vonnis is gewezen. Daarnaast heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de periode en de frequentie waarin verdachte gehandeld zou hebben.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft gedurende een periode van vier maanden in harddrugs gehandeld. Daarnaast heeft hij handelshoeveelheden drugs voorhanden gehad. Verdachte heeft puur uit winstbejag gehandeld in harddrugs, terwijl bekend is dat harddrugs grote schade brengen aan de gezondheid van de gebruikers en die gebruikers hun drugsgebruik veelal door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen.
Ten nadele van de verdachte heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte reeds eerder veroordeeld is voor drugsgerelateerde feiten. Verdachte heeft in harddrugs gehandeld kort nadat hij was vrijgekomen na een eerdere veroordeling voor handel in drugs. Dat er geen sprake is van een onherroepelijk vonnis doet naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake. De veroordeling door de rechtbank heeft blijkbaar weinig indruk gemaakt op verdachte.
De rechtbank zal een dezelfde opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt. De rechtbank zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Beslag.
Het geldbedrag van 300,- euro dat verdachte onder zich had tijdens zijn aanhouding zal de rechtbank verbeurd verklaren omdat dat geld aan de verdachte toebehoorde en de rechtbank het aannemelijk acht dat dat geld door middel van de strafbare feiten is verkregen.
De rechtbank zal op grond van artikel 13a van de Opiumwet de onder verdachte aangetroffen drugs onttrekken aan het verkeer.
De rechtbank zal ten slotte de teruggave gelasten van de 2 mobiele telefoons (merk Nokia) en de personenauto type Ford Ka met het kentekennummer [kenteken] aan verdachte.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 33, 33b, 36b, 36c, 57
Opiumwet art. 2, 10.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van
de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
De rechtbank verklaart verbeurd de in beslag genomen goederen, te weten: een geldbedrag van 300,- euro.
De rechtbank onttrekt aan het verkeer de in beslag genomen goederen, te weten: de onder verdachte aangetroffen drugs.
De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslag genomen goederen, te weten: personenauto Ford Ka met kentekennummer [kenteken] en 2 mobiele telefoons (Nokia).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. M.M. Klinkenbijl en mr. H.H.E. Boomgaart, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Levinsohn, griffier,
en is uitgesproken op 7 maart 2012.