ECLI:NL:RBSHE:2012:BW2505
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onderbewindstelling van gedaagde tijdens de procedure en de gevolgen voor de ontvankelijkheid van de vordering
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch, is de ontvankelijkheid van de vordering van eiseres, een zorgverzekeraar, aan de orde. Eiseres vordert betaling van een bedrag van € 223,60 van gedaagde, die in de periode van 27 september 2009 tot en met november 2010 in detentie zat en onder bewind stond. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde een zorgverzekeringsovereenkomst met eiseres heeft afgesloten, maar dat hij zich beroept op zijn onderbewindstelling. Dit betekent dat zijn bewindvoerder, mevrouw Vereggen, de formele procespartij is en dat gedaagde niet zelf kan worden aangesproken voor de vordering.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de datum van de dagvaarding en de datum waarop het bewind is ingesteld. Eiseres heeft gedaagde op 18 oktober 2011 gedagvaard, terwijl het bewind pas op 7 november 2011 is ingesteld. De kantonrechter concludeert dat gedaagde op het moment van dagvaarden bevoegd was om als procespartij op te treden. Hierdoor is eiseres ontvankelijk in haar vordering, ondanks het verweer van gedaagde.
Echter, door de onderbewindstelling is de hoedanigheid van gedaagde als formele procespartij veranderd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het geding op initiatief van gedaagde is geschorst, omdat zijn bewindvoerder de zaak moet afhandelen. Dit betekent dat alle proceshandelingen die na de schorsing zijn verricht, nietig zijn. De kantonrechter heeft de beslissing genomen om het geding te schorsen in de stand waarin het zich bevond op 8 december 2011, en heeft partijen de mogelijkheid geboden om na hervatting de nietige proceshandelingen met wederzijds goedvinden te aanvaarden.