ECLI:NL:RBSHE:2012:BW3523

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825468-10
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging en onmiddellijke invrijheidstelling van veroordeelde

Op 13 april 2012 heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging van een eerder vonnis. De veroordeelde was op 3 december 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tijdens deze proeftijd was de veroordeelde verplicht om zich te houden aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland, inclusief behandeling voor haar verslavingsproblematiek. De officier van justitie diende een vordering in, stellende dat de veroordeelde zich niet aan deze voorwaarden had gehouden, ondersteund door een rapport van de Reclassering van 29 maart 2012.

De rechter-commissaris heeft de betrokken partijen gehoord, waaronder de veroordeelde en haar raadsman. De raadsman voerde aan dat de wetgeving was gewijzigd en dat de meest gunstige regeling voor de veroordeelde moest gelden. De rechter-commissaris oordeelde dat de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging niet voldoende was gemotiveerd, met name omdat de officier van justitie niet had aangetoond dat de aanhouding noodzakelijk was. De rechter-commissaris concludeerde dat de veroordeelde niet in een andere positie was gekomen door de wijziging van de wetgeving en dat het legaliteitsbeginsel niet in het geding was.

Uiteindelijk oordeelde de rechter-commissaris dat er ernstige redenen waren om aan te nemen dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarde niet had nageleefd, maar dat de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging niet kon worden toegewezen. De rechter-commissaris wees de vordering af en beval de onmiddellijke invrijheidstelling van de veroordeelde, waarbij werd opgemerkt dat de vordering niet was gebaseerd op het vonnis waar de voorlopige tenuitvoerlegging op was gericht. De beslissing werd genomen met inachtneming van de omstandigheden en de motivering van de raadsman, die stelde dat de veroordeelde na het rapport contact had gehouden met de Reclassering.

Uitspraak

Rechtbank 's-Hertogenbosch
BEVEL INVRIJHEIDSTELLING VEROORDEELDE
Parketnummer: 01/825478-10
RC-nummer : 10/1697
Naam : [veroordeelde]
Voornamen : [voornamen veroordeelde]
Geboortedatum : [geboortedatum]
Overwegingen
De rechter-commissaris heeft kennis genomen van de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch van 12 april 2012.
De veroordeelde is bij onherroepelijk vonnis van 3 december 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen met aftrek als bedoeld in artikel 27 Wetboek van Strafrecht (WvSr) waarvan 18 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar waarbij de bijzondere voorwaarde is opgelegd dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen haar te geven door of namens de Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat verdachte behandeling voor haar verslavingsproblematiek dient te ondergaan. De proeftijd is niet geëindigd.
De officier van justitie heeft de hiervoor genoemde vordering ingediend omdat de officier van justitie zich op het standpunt stelt dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bij het vonnis van 3 december 2010 opgelegde bijzondere voorwaarde. De officier van justitie heeft hiertoe een rapport van de Reclassering van 29 maart 2012 overgelegd.
De rechter-commissaris heeft de officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsman gehoord.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een veroordeling van 2010 en wijziging van wetgeving waarbij bij wijze van overgang de meest gunstige regeling dient te gelden voor veroordeelde. De nieuwe regeling kan pas worden toegepast naar aanleiding van uitspraken van 2 april 2012 en later.
Gelet op het ontbreken van een overgangsregeling, dient de vraag te worden beantwoord of de regeling van artikel 14fa WvSr al dan niet buiten toepassing moet blijven wegens strijd met het legaliteitsbeginsel, zoals onder meer neergelegd in artikel 1 Sr en/of artikel 7 EVRM, bij een voorwaardelijke veroordeling van vóór 1 april 2012. De rechter-commissaris maakt, bij de beantwoording van deze vraag, de overweging hieromtrent van de rechter-commissaris te Utrecht in zijn beslissing van 5 april 2012 (LJN: BW 1055), tot de hare.
Gelet hierop is de rechter-commissaris van oordeel dat de veroordeelde daar waar het strafoplegging betreft niet in een andere, meer of minder gunstige, positie is gekomen, dat het legaliteitsbeginsel daarom niet in het geding is en dat er ook verder geen beletsel is om de regeling van artikel 14fa Sr in de voorliggende zaak toe te passen.
De rechter-commissaris is, gelet op het door de Reclassering uitgebrachte rapport van 29 maart 2012 van oordeel dat er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarde om zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de aanwijzingen haar te geven door of namens de Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat verdachte behandeling voor haar verslavingsproblematiek dient te ondergaan, niet heeft nageleefd. Immers veroordeelde is niet verschenen op de meldplicht van de Reclassering op woensdag 28 maart 2012 en vrijdag 30 maart 2012 en daarbij is zij veelal onbereikbaar voor de Reclassering. Het door veroordeelde aangevoerde standpunt dat ze deze afspraken heeft afgezegd en nieuwe heeft gemaakt wordt onvoldoende onderbouwd geacht.
Overigens is de rechter-commissaris, met de raadsman, van oordeel dat de vordering voorlopige tenuitvoerlegging niet kan worden gebaseerd op het niet verschijnen op de intakegesprekken bij FPA Reinier van Arkel nu deze zien op een klinische opname opgelegd bij vonnis van 9 maart 2012 en derhalve niet bij het vonnis van 03 december 2010 waarvan de voorlopige tenuitvoerlegging wordt gevorderd.
In de vordering tenuitvoerlegging ontbreekt, ten onrechte, de motivering op grond waarvan de officier van justitie de aanhouding verder noodzakelijk blijft vinden zoals geformuleerd in artikel 14fa, tweede lid, WvSr. Na daartoe de officier van justitie alsnog in de gelegenheid te hebben gesteld, heeft deze mondeling aangegeven dat zulks noodzakelijk is omdat veroordeelde niet heeft meegewerkt en afspraken niet is nagekomen en ze vanuit detentie kan worden doorgeleid naar Reinier van Arkel ten behoeve van klinische opname.
Nu uit de motivering van de officier van justitie blijkt dat de vordering voorlopige tenuitvoerlegging is gericht op de uitvoering van een bij vonnis van 9 maart 2012 opgelegde voorwaarde en derhalve niet ziet op het vonnis van 03 december 2010 waar onderhavige vordering op is gebaseerd, is de rechter-commissaris van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen.
Daarbij heeft veroordeelde zich weliswaar niet gehouden aan de meldplicht doch de voorlopige tenuitvoerlegging wordt disproportioneel geacht nu de raadsman gemotiveerd heeft gesteld, hetgeen door de officier van justitie is bevestigd, dat veroordeelde na het uitbrengen van het rapport contact heeft gehouden met de Reclassering.
Beslissing:
Ik, rechter-commissaris, deel veroordeelde mede dat ik de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging afwijs en beveel de onmiddellijke invrijheidstelling van veroordeelde.
Aldus beslist op 13 april 2012 door mr. M.L.P. van Cruchten, rechter-commissaris,