In voornoemd advies van de inrichting is onder meer het navolgende gesteld:
Op 21 december 2011 heeft de meest recente multidisciplinaire consensusbespreking
risicotaxatie inzake betrokkene plaatsgevonden. Hierbij is geconcludeerd dat het risico van terugval in ernstig gewelddadige delicten, vergelijkbaar met de indexdelicten, bij transmuraal verblijf als laag moet worden ingeschat. De kans op incidenten zoals verbale agressie of mild reactief geweld wordt voor deze context als matig ingeschat. Zonder het kader van de tbs-maatregel wordt het risico van terugval in gewelddadig gedrag als hoog ingeschat. Het recidiverisico is met name verhoogd wanneer er sprake is van ernstige terugval in middelenmisbruik/verslaving en bij sociaal-maatschappelijk afglijden.
Daarnaast is er binnen de context van een complexe/conflictueuze partnerrelatie een verhoogde kans op terugval in gewelddadig gedrag.
Betrokkene blijft antisociaal in zijn denken, maar heeft ook een consequent
voornemen om niet meer terug te vallen in zijn antisociale leefstijl van weleer. Betrokkene is impulsief vooral door zijn wisselende stemmingen en beperkte frustratietolerantie.
Onder invloed van spanningen en antisociale gedachten reageert hij soms (te) fel op zijn
omgeving. Betrokkene toont zich evenals in de voorgaande periode ambivalent ten
opzichte van zijn behandeling. Enerzijds zet hij zich in voor het voorkomen van terugval in
agressie, (rand)crimineel gedrag en middelenmisbruik. Anderzijds spant hij zich soms te weinig in om tot verdere gedragsverandering te komen of beschermende structuren buiten de kliniek op te bouwen. Hij mist het vertrouwen dat hij zich zonder het kader van de tbs staande kan houden en is meestentijds tevreden met de huidige status quo. Hij accepteert hierbij zijn afhankelijkheid van controles op alcohol en drugs, van (anti-alcohol)medicatie en van de begeleiding en begrenzing van zijn begeleiders. Het ontwikkelen van copingstrategieën die deze afhankelijkheid van externe structuren verminderen, blijkt vooralsnog lastig voor betrokkene.
Samengevat kan worden gesteld dat betrokkene een moeizame periode doormaakt.
Daar waar in eerdere periodes vooral zijn antisociale gedachten- en gedragspatronen (naast enkele milde terugvallen in middelenmisbruik) op de voorgrond stonden, raakt hij in de onderhavige periode zowel met betrekking tot zijn verslavingsproblematiek als in zijn
relationele functioneren behoorlijk in de problemen. Binnen de context waarin hij toestemming had om beperkt en gereguleerd te drinken, verlegt hij - buiten het zicht van zijn begeleiders -zijn grenzen, waardoor oplopende problemen niet goed gesignaleerd en bijgestuurd kunnen worden. Ook op het gebied van zijn relatie staat hij in wezen te weinig begeleiding en begrenzing toe, wat uiteindelijk leidt tot oplopende spanningen en een incident waarin er sprake is van wederzijdse agressie tussen hem en zijn vriendin.
De laatste maanden ontstaat er weer wat meer rust in de behandeling van betrokkene.
Dit is enerzijds te danken aan het feit dat hij met steun van zijn begeleiders een
aantal voor hem spanningsvolle zaken 'oplost' (zo geeft het besluit om zijn relatie te beëindigen hem rust en in positieve zin draagt het contactherstel met zijn vader bij aan een verbetering van zijn gemoedstoestand). Anderzijds zijn er beleidsmatig ook zaken aangescherpt - met name dat hij geen alcohol meer kan gebruiken en hier strenger op wordt gecontroleerd - wat maakt dat betrokkene zichzelf beter weet te handhaven en meer greep houdt op zijn impulsiviteit. Tot het opbouwen van meer beschermende structuren buiten de kliniek en een verdere verzelfstandiging komt betrokkene in deze periode echter nauwelijks tot niet.
Blijvend ziet de inrichting betrokkene als een man die, als gevolg van de aard en omvang van zijn (persoonlijkheids- en verslavings)problematiek en de daaraan verbonden risico's, langdurig aangewezen zal zijn op behandeling, begeleiding en externe structurering vanuit het dwingende kader van de terbeschikkingstelling. Met betrekking tot de termijn waarmee de terbeschikkingstelling verlengd zou moeten worden, heeft de inrichting desondanks een voorkeur voor een verlenging van de terbeschikkingstelling met de termijn van één jaar. Hiermee wordt een jaarlijkse toets op zijn vorderingen gegarandeerd en kan, als zijn functioneren dat toelaat, worden toegewerkt naar een minder dwingend juridisch kader zoals een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Geadviseerd wordt om de terbeschikkingstelling te verlengen met de termijn van één jaar.