vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/825146-10
Datum uitspraak: 20 april 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985],
wonende te [adres], [adres] (België).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 april 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 januari 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 december
2009 tot en met 18 maart 2010 te Eindhoven en/of te Roermond en/of in Belgie,
althans in Nederland en.of in Belgie, (telkens) tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige beneden de
twaalf jaren oud, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [2007]),
heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan
het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige
uitoefende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen, nadat de rechtbank 's-Hertogenbosch bij
vonnis van 23 december 2009 (met onmiddellijke ingang) het gezag heeft
overgedragen aan bureau jeugdzorg en/of de grootouders[betrokkene 1]en/of [betrokkene 2] heeft aangewezen als pleeggezin voor de duur van een jaar en/of
(vervolgens) nadat verdachte in de maand januari 2010 drie, althans een of
meer zogenaamde schriftelijke aanwijzingen van bureau jeugdzorg heeft gehad om
die[slachtoffer 1] direct te plaatsen bij voornoemd pleeggezin, verdachte hier
(herhaald) niet aan heeft voldaan;
(artikel 279 lid twee van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich voor wat betreft een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft het tenlastegelegde erkend.
Het oordeel van de rechtbank.1
De rechtbank acht het aan verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen (een en ander zoals hierna in de bewezenverklaring zal worden omschreven). De rechtbank geeft daarvoor geen uitgewerkte bewijsmotivering, omdat de wet dat niet eist als de verdachte het feit bekent (artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering) en daarvan is hier sprake. Daarom volstaat de volgende opsomming van de bewijsmiddelen:
- aangifte namens Bureau Jeugdzorg (dossierpagina 34-36);
- beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, sector civielrecht, inzake Ondertoezichtstelling (dossierpagina 38-39);
- beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, sector civielrecht, inzake machtiging tot plaatsing (dossierpagina 40-41);
- verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 23 december 2009 tot en met 18 maart 2010 in Nederland en/of in België opzettelijk een minderjarige beneden de twaalf jaren oud, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [2007]), heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen, nadat de rechtbank 's-Hertogenbosch bij beschikking van 23 december 2009 (met onmiddellijke ingang) het gezag heeft overgedragen aan bureau jeugdzorg en de grootouders [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft aangewezen als pleeggezin voor de duur van een jaar en nadat verdachte in de maand januari 2010 een of meer zogenaamde schriftelijke aanwijzingen van bureau jeugdzorg heeft gehad om die [slachtoffer 1] direct te plaatsen bij voornoemd pleeggezin, verdachte hier niet aan heeft voldaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 215 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een werkstraf niet uitvoerbaar is gelet op de omstandigheid dat verdachte in België woont. De officier van justitie heeft verder aangevoerd dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf belangrijk is, zodat verdachte contact blijft houden met Bureau Jeugdzorg. Voor een eventuele tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf dient eerst een nieuwe aangifte van Bureau Jeugdzorg te volgen. Een nieuwe aangifte volgt pas als Bureau Jeugdzorg vindt dat niet goed voor [slachtoffer 1] wordt gezorgd, het gaat om het belang van het kind.
Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd geen bezwaar te hebben tegen een heropening van het onderzoek, teneinde de medewerker van Bureau Jeugdzorg die contact heeft met verdachte, te horen over de thans geldende situatie, zoals door de raadsvrouwe is verzocht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden waaronder verdachte heeft besloten geen gevolg te geven aan de beschikking van de rechtbank. De raadsvrouwe heeft verder aangevoerd dat verdachte sinds twee jaar een stabiel bestaan heeft, dat het goed gaat met [slachtoffer 1] en dat de contacten met Bureau Jeugdzorg zijn hervat.
De raadsvrouwe heeft verzocht geen deels voorwaardelijke straf op te leggen, aangezien dit zou kunnen leiden tot een vordering tot tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf. Verdachte overtreedt immers nog steeds de wet door geen gevolg te geven aan de beschikking van de rechtbank. De raadsvrouwe heeft verzocht een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest en daarnaast eventueel een werkstraf.
In het geval de rechtbank zou twijfelen aan de thans stabiele situatie, heeft de raadsvrouwe subsidiair verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde de medewerker van Bureau Jeugdzorg die contact heeft met verdachte, te horen als getuige omtrent de thans geldende situatie.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouwe verzocht een voorwaardelijke werkstraf op te leggen dan wel het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Specifiek
Verdachte heeft opzettelijk haar zoontje [slachtoffer 1], een minderjarige beneden de twaalf jaren, onttrokken aan het opzicht van Bureau Jeugdzorg door niet te voldoen aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg om [slachtoffer 1] direct te plaatsen bij het door de rechtbank aangewezen pleeggezin, te weten de grootouders van [slachtoffer 1]. Verdachte heeft daarmee gehandeld in strijd met artikel 279, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De strekking van deze bepaling is om degenen die bevoegd toezicht uitoefenen over een minderjarige, in staat te stellen hun taak te vervullen. Het is de bedoeling dat op die manier de minderjarige wordt beschermd.
Strafverzwarende omstandigheden
De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte een uitspraak van de rechter heeft genegeerd door niet te voldoen aan de aanwijzing van Bureau Jeugdzorg om [slachtoffer 1] direct te plaatsen bij het pleeggezin. Verdachte heeft Bureau Jeugdzorg belemmerd in zijn taak om uitvoering te geven aan de beschikking van de rechtbank. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Strafmatigende omstandigheden
De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte thans een stabiel leven leidt en dat het goed lijkt te gaan met [slachtoffer 1].
De straf
De rechtbank zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur gelijk aan het voorarrest. Gelet op de omstandigheid dat verdachte thans een stabiel leven leidt en dat het goed lijkt te gaan met [slachtoffer 1], zal de rechtbank geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank zal een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om ervoor te zorgen dat verdachte contact blijft houden met Bureau Jeugdzorg. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe om geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank is het eens met de motivering van de officier van justitie, dat voor een eventuele tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf eerst een nieuwe aangifte van Bureau Jeugdzorg dient te volgen. Een nieuwe aangifte volgt pas als Bureau Jeugdzorg vindt dat niet goed voor [slachtoffer 1] wordt gezorgd, het gaat om het belang van het kind. Mocht de officier van justitie vervolgens tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf vorderen, dan dient de rechtbank te beslissen of zij daar op dat moment gelet op de dan geldende omstandigheden termen voor aanwezig acht, waarbij verdachte in de gelegenheid wordt gesteld haar zienswijze naar voren te brengen.
De rechtbank zal geen werkstraf opleggen omdat een werkstraf niet uitvoerbaar is gelet op de omstandigheid dat verdachte in België woont.
De rechtbank zal aldus dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf. De gevorderde straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 279.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Gevangenisstraf voor de duur van 215 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter,
mr. C.B.M. Bruens en mr. P.J. Appelhof, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Pol-Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 20 april 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een dossier, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Afdeling Eindhoven Woensel Zuid, genummerd PL2210 201007445-1, afgesloten d.d. 16 juni 2010, aantal doorgenummerde bladzijden: 78.