vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/825108-11
Datum uitspraak: 16 mei 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 mei 2011, 26 augustus 2011, 23 november 2011, 14 februari 2012 en 2 mei 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 april 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2011 te Eindhoven
[slachtoffer1]en/of [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] een mes getoond en/of voorgehouden en/of
- die [slachtoffer1] een mes op de keel gezet, in elk geval een mes in de richting
van de keel van die [slachtoffer1] bewogen en/of
- zwaaiende bewegingen gemaakt met een mes en/of
- in de richting van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] stekende en/of snijdende
bewegingen gemaakt en/of
- deze [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] dreigend de woorden toegevoegd: "jou moet ik
hebben" en/of "jouw kop gaat eraf" en/of "niet nog een jaar jeugdzorg, als dit
wel zo is ga jij, of zij, eraan" en/of "als het doorgaat, gaat jouw hoofd er
zeker af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
[Artikel 285 Wetboek van Strafrecht]
hij op of omstreeks 16 februari 2011 te Eindhoven
[verbalisant 1] (brigadier politie Brabant Zuid-Oost) heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, althans met
enig misdrijf waardoor de veiligheid van personen en/of goederen in gevaar
komt,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [verbalisant 1] de woorden toegevoegd: "De volgende keer steek ik jou in je rug" en/of "Jij krijgt nog een
kopstoot, jij hebt nog een kopstoot tegoed" en/of "ik ga een moord plegen als
ik vrij ben", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
[Artikel 285 Wetboek van Strafrecht]
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 14 februari 2011 te
Eindhoven
(telkens) opzettelijk mishandelend zijn kind, althans een persoon, te weten
[slachtoffer3] (geboren op [1997]),
(telkens) op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam heeft geslagen,
waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(Artikel 300/304 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat ten aanzien van de feiten 1 en 2 gedeeltes worden erkend en gedeeltes worden ontkend.
Ten aanzien van feit 3 heeft verdachte verklaard dat hij zijn dochter wel een keer een tik heeft gegeven, maar dat er geen sprake was van mishandeling.
Voor wat betreft de bewezenverklaring refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.1
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij zijn dochter[slachtoffer3] op 16 februari 2011 naar school heeft gebracht. Hij had een vleesmes bij zich. Het was zijn bedoeling om de leraren op school bang te maken. Op school heeft verdachte met het mes gezwaaid.
Het zou kunnen dat hij tegen de politieagent, nadat hij was geboeid, heeft gezegd dat hij een moord gaat plegen.2
Bij de politie heeft verdachte op 17 februari 2011 verklaard dat hij naar de school van [slachtoffer3] is gegaan met een mes. Hij heeft tegen de juffrouw gezegd dat als die ondertoezichtstelling een jaar wordt verlengd, hij terug zou komen en haar echt zou vermoorden. Hij heeft haar een slachtersmes laten zien toen hij ongeveer een meter van haar vandaan stond.3
[slachtoffer3] heeft verklaard dat zij op 16 februari 2011 met haar vader naar haar school te Eindhoven is gegaan. Haar vader had een groot vleesmes bij zich. Hij wilde kennis maken met haar juffrouw want de juf had ook contact gehad met jeugdzorg. Hij was boos op de school. Haar vader is samen met haar met het mes in zijn hand naar haar klas gegaan. Haar vader is met mevrouw [slachtoffer1] naar de gang gegaan.4
Wat er op de gang is gebeurd, heeft zij niet gezien.
Verdachte ontkent ter zitting het mes op de keel van [slachtoffer1] te hebben gezet en de in de tenlastelegging genoemde woorden te hebben gebruikt.
[slachtoffer1] heeft op 16 februari 2011 aangifte gedaan van bedreiging met de dood. Zij heeft onder meer verklaard dat zij op 16 februari 2011 werkzaam was op de scholengemeenschap [naam school] te Eindhoven. Omstreeks 10.35 uur of 10.40 uur kwam [slachtoffer3] de klas binnen. Daarna kwam een manspersoon binnen. De man had een blikje bier in de hand. De man zei tegen haar dat hij haar moest hebben. Zij is met de man naar de gang gegaan. Zij zag dat de man zijn rechterhand vanachter zijn rug naar voren bracht. Er zat op dat moment maximaal 1 meter tussen hen. Ze zag dat de man een groot keukenmes in zijn hand hield van ongeveer 30 tot 40 centimeter. Zij zag dat de man het mes in een vloeiende beweging vanachter zijn rug naar haar keel bracht. Zij voelde het puntje van het mes tegen haar hals. Zij zag aan het gezicht van de man dat hij heel boos was. Zij hoorde dat hij zei: 'Jou moet ik hebben. Jouw kop gaat eraf'. Hij keek bij het doen van deze uitspraken in haar richting. Door het harde praten van de man deed haar collega [slachtoffer2] de deur van haar kantoor open. Ze zag dat de man haar richting in keek en zei: 'Jouw kop gaat er ook af.' De man zei vervolgens weer tot [slachtoffer1]: 'Als het doorgaat, gaat jouw kop er zeker af.' Tijdens de uitspraken richting [slachtoffer1] en [slachtoffer2] maakte de man een soort snijbewegingen in hun richting. De man stond tijdens het zwaaien met het mes zo dicht bij haar dat hij haar bijna raakte. Hij maakte wilde snijbewegingen in de richting van haar hals.
Zij heeft de man naar beneden geleid. Zij hoorde dat de man zei dat als de verlenging van jeugdzorg door zou gaan, hij terug zou komen om haar kop eraf te snijden. Toen zij langs de rookkamer kwamen, heeft zij haar collega geroepen. Zij voelde zich bedreigd door de woorden van de man en de omstandigheid dat hij een mes op haar keel had gezet en zwaaiende bewegingen met dit mes heeft gemaakt.5
Van de directeur van de school heeft zij begrepen dat de man de vader van [slachtoffer3] was.6
[slachtoffer2] heeft op 16 februari 2011 eveneens aangifte gedaan van bedreiging. Zij heeft verklaard dat zij op 16 februari 2011 op het [naam school] te Eindhoven een mannenstem hoorde die iets zei over jeugdzorg. Zij hoorde dat hij zei: 'Niet nog eens een jaar jeugdzorg'. Ze hoorde dat de man dit op een licht dreigende toon zei. Zij ging de gang op en zag een man met een blikje bier in zijn handen. Zij hoorde dat de man zei: 'Niet nog een jaar jeugdzorg, als dit wel zo is, ga jij of zij eraan'. Zij zag dat hij op dat moment een mes in zijn handen vasthield en dat hij dit mes onder de kin van collega [slachtoffer1] hield. Het mes van de man was een groot mes, een soort vleesmes.
Later bedacht ze dat ze het er goed vanaf had gebracht. Als het geëscaleerd was, waren de gevolgen niet te overzien.7
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen staat vast dat verdachte ten overstaan van [slachtoffer1] en [slachtoffer2] een mes heeft getoond en daarmee zwaaiende en snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2].
Op grond van deze verklaringen van [slachtoffer1] en [slachtoffer2] acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een mes op de keel van [slachtoffer1] heeft gezet. [slachtoffer1] en [slachtoffer2] verklaren hier eenduidig over.
Ook voor wat betreft de bedreigende woorden heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer1] en [slachtoffer2] voornoemd. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bedreigende woorden heeft gebruikt, zoals in de bewezenverklaring hierna onder feit 1 is vermeld.
Verbalisanten [verbalisant 1] (brigadier van regiopolitie Brabant Zuid-Oost) en [verbalisant 2] relateren dat na een melding van een bedreiging met een mes op een school te Eindhoven zij op 16 februari 2011 richting de school zijn gegaan. Zij kregen vervolgens de melding dat de man was vertrokken in een auto met kenteken [kenteken]. Zij zagen de auto rijden en hebben de bestuurder van deze auto, [verdachte], vervolgens in Eindhoven aangehouden.
Tijdens het overbrengen van [verdachte] naar het hoofdbureau van politie te Eindhoven hoorden zij [verdachte] zeggen dat hij de volgende keer echt iemand zou neersteken. De volgende keer zou hij een mes in de rug van [verbalisant 1] steken.8
[verdachte] was verbaal erg agressief. Gezien zijn verbale en non-verbale gedrag dacht verbalisant [verbalisant 1] dat [verdachte] hier ook daadwerkelijk toe in staat zou zijn. Hierdoor voelde hij zich bedreigd. Verbalisanten hoorden hem zeggen dat hij een moord ging plegen wanneer hij weer vrij was.9
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat het zou kunnen dat hij tegen de politieagent, nadat hij was geboeid, heeft gezegd dat hij een moord gaat plegen.10
Op grond van het hiervoor weergegeven relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de verklaring van verdachte ter zitting afgelegd acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 3.
Vaststaat dat [slachtoffer3], geboren op [1997], de dochter van verdachte is.11
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij [slachtoffer3] wel eens een tik heeft gegeven.12
Deze tik was echter, aldus verdachte, corrigerend.
Bij de politie heeft verdachte op 13 april 2011 verklaard dat hij zijn dochter wel een paar keer heeft geslagen als ze spijbelde. Hij heeft haar toen met vlakke hand geslagen. Meestal waren het tikjes op haar hoofd. Twee dagen voor het voorval op haar school heeft hij [slachtoffer3] ook geslagen omdat ze weer had gespijbeld.13
[slachtoffer3] heeft in haar verklaring op 16 februari 2011 onder meer het navolgende verklaard:
Sinds vorig jaar kerst woon ik weer bij mijn vader, [verdachte], te Eindhoven.
Hij wordt soms boos op mij. Hij slaat me dan wel eens op mijn hoofd. Hij slaat me dan met de hand. Als hij echt boos is, sloeg hij me ook wel eens met de vuist. Twee dagen geleden heeft hij me ook tegen mijn hoofd geslagen. We zaten in de auto op de generaal Bothalaan.
Toen hij mij sloeg voelde ik pijn aan mijn hoofd. Ik hoorde dan van hem dat hij geen andere oplossing weet. Ik wil het liefst bij mijn oma en opa slapen, omdat ik me daar veilig voel. 14
Mevrouw [slachtoffer1] heeft verklaard dat [slachtoffer3] in een gesprek met de directeur heeft aangegeven dat ze door haar vader wordt geslagen en dat daarom niet meer thuis wil wonen.15
Gelet op de verklaring van[slachtoffer3]en de verklaringen van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte zijn dochter [slachtoffer3] meerdere malen tegen het hoofd heeft geslagen. [slachtoffer3] heeft verklaard dat het slaan pijn bij haar veroorzaakte.
Het slaan tegen het hoofd met de vlakke hand of de vuist kan niet worden gekwalificeerd als een 'corrigerend tikje' en levert naar het oordeel van de rechtbank mishandeling van zijn kind op, als bedoeld in artikel 300, eerste lid, juncto artikel 304 aanhef en onder 1° van het Wetboek van Strafrecht.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 16 februari 2011 te Eindhoven [slachtoffer1] en [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- die [slachtoffer1] en [slachtoffer2] een mes getoond en/of voorgehouden en
- die [slachtoffer1] een mes op de keel gezet en
- zwaaiende bewegingen gemaakt met een mes en
- in de richting van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] snijdende bewegingen gemaakt en
- deze [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] dreigend de woorden toegevoegd: "jou moet ik
hebben" en "jouw kop gaat eraf" en "niet nog een jaar jeugdzorg, als dit
wel zo is ga jij, of zij, eraan" en "als het doorgaat, gaat jouw hoofd er
zeker af".
2.
op 16 februari 2011 te [verbalisant 1] (brigadier politie Brabant Zuid-Oost) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [verbalisant 1] de woorden toegevoegd: "De volgende keer steek ik jou in je rug" en "ik ga een moord plegen als ik vrij ben".
3.
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 14 februari 2011 te Eindhoven telkens opzettelijk mishandelend zijn kind, te weten [slachtoffer3] (geboren op [1997]), op/tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze telkens pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie de oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling (verder tbs) met dwangverpleging. De rapporteurs van het Pieter Baan Centrum (hierna PBC) concluderen dat het gevaar voor recidive hoog is en dat behandeling noodzakelijk is. Verdachte mist echter elk besef dat hij behandeld moet worden en wil niet aan behandeling meewerken. Omdat daarom tbs met voorwaarden niet mogelijk is resteert slechts de tbs met dwangverpleging. Een voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde is gelet op de houding van verdachte geen reële optie.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat verdachte zich laat begeleiden door de reclassering. Binnen dat reclasseringscontact zou ambulante behandeling kunnen plaatsvinden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte is onder schooltijd de schoolklas van zijn dochter binnengedrongen. Hij is daarop door de leerkracht buiten het klaslokaal geleid en en heeft twee leerkrachten van die school bedreigd met een mes. Één leerkracht heeft hij het mes op de keel gezet en hij heeft met het mes zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van beide leerkrachten. De leerkrachten hebben zich daardoor zeer bedreigd gevoeld. Ook voor de leerlingen, die getuigen waren van het agressieve gedrag van verdachte, heeft verdachte een dreigende situatie doen ontstaan. Om de leerlingen weer rustig te krijgen zijn zij door mevrouw [slachtoffer2] na afloop van het incident geïnformeerd en gerust gesteld. Om goed te kunnen functioneren is het zowel voor leerkrachten als leerlingen belangrijk dat zij kunnen werken in een vertrouwde en veilige schoolomgeving. Verdachte heeft met zijn handelen op dit veilige leefklimaat een ernstige inbreuk gemaakt. Voor zijn dochter moet deze situatie, waarin haar vader zich ten overstaan van de leerkrachten zo heeft misdragen, bijzonder belastend zijn geweest. Ook weegt de rechtbank bij het bepalen van de ernst van de feiten mee dat de gevolgen van incidenten als het onderhavige verder reiken dan deze concrete situatie en meer in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengen. Voor verdachtes handelen was geen enkele reële aanleiding. Verdachte heeft een jarenlange aversie tegen Jeugdzorg en meende dat de school een aandeel had in de bemoeienis van Jeugdzorg met de opvoeding van zijn dochter.
Met zijn verbale bedreigingen in de richting van de politie getuigt verdachte van weinig respect voor deze ambtsdragers. Dat hij die dag onder invloed van alcohol verkeerde maakt zijn gedrag niet minder verwijtbaar.
Verder wordt verdachte veroordeeld voor de mishandeling van zijn dochter. Zijn dochter heeft verklaard dat zij zich door zijn gedrag, met name indien verdachte onder invloed van alcohol is, thuis niet veilig voelt en zegt haar verhaal verteld te hebben om te bereiken dat zijzelf en haar vader geholpen worden. Bij de behandeling ter terechtzitting en uit de hieronder samengevatte rapportages van de gedragsdeskundigen blijkt echter dat verdachte op geen enkele manier wil meewerken aan de noodzakelijk geachte behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten aan verdachte een forse gevangenisstraf moet worden opgelegd. Omdat verdachte al geruime tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal worden volstaan met een gevangenisstraf van een duur gelijk aan het voorarrest. De rechtbank heeft bij het opleggen van de gevangenisstraf rekening gehouden met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het plegen van de feiten.
Gezien de noodzaak om de samenleving tegen verdachte te beveiligen kan daarmee echter niet worden volstaan.
Oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Gedragskundig onderzoek
Omdat verdachte niet, dan wel beperkt wilde meewerken aan het onderzoek van psychiater dr. J.J.M. van Hoof en psycholoog drs. B.Y van Toorn, heeft de rechtbank op advies van beide gedragskundigen gelast dat verdachte gedragskundig zal worden onderzocht in het PBC. Op 6 februari 2012 heeft het PBC aan de rechtbank gerapporteerd.
Diagnose
Volgens psycholoog P.E. Geurkink en psychiater H.T. Boerboom van het PBC is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van alcoholafhankelijkheid. Verdachte wordt omschreven als een defectueuze en affectief gehandicapte man bij wie sprake is van disfunctioneren in de sociale wederkerigheid, problemen in de (non-)verbale communicatie, gebrekkige zelfreflectie, beperkte probleemoplossende vermogens en inadequate coping, uitermate rigide denken, een vaak gestoorde realiteitstoetsing, paranoïdie, loochening, een beperkt affect, egocentriciteit, sociaal terugtrekgedrag, zwart-witdenken, onvermogen te relativeren, het uit zijn verband trekken van oorzaak en gevolg en het aanpassen van de werkelijkheid aan zijn overtuiging. Genoemde beperkingen reiken verder dan zijn zwakbegaafdheid. Deze karakteristieken kunnen passen bij een autismespectrumstoornis, een waanstoornis, een paranoïde persoonlijkheidsstoornis of een combinatie van deze diagnoses. Bij een klinische behandeling kan verdere diagnostiek plaatsvinden.
Relatie met het delict
Het tenlastegelegde vindt plaats tegen de achtergrond van een wederom oplaaiend conflict met Jeugdzorg. Verdachte heeft de overtuiging dat Jeugdzorg zijn leven en dat van zijn dochter onmogelijk probeert te maken. Vanuit zijn pathologie is hij nauwelijks in staat om te reflecteren en is zijn denken zeer rigide. Verdachte weigert alle medewerking. Vanuit zijn stoornissen is er een beperkt oplossend vermogen, waarbij alcohol inherent is aan overvraagd worden en passend bij de pathologie. De deskundigen stellen dat kan worden gesproken van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Recidivegevaar
Verdachte toont geen motivatie om naar zichzelf of de situatie rondom Jeugdzorg te kijken. Zonder behandeling zal verdachte vanuit de dynamiek van zijn pathologie verhoogd gevoelig blijven voor terugval in alcohol. Conflicten zullen in zijn leven blijven voorkomen. Wanneer hij deze niet de baas kan heeft hij de neiging, en niet alleen in relatie tot Jeugdzorg, zoals het verleden heeft bewezen, door middel van acting-out (en geregeld met een mes) te reageren. In het verleden is het zover is gekomen dat hij iemand heeft gestoken.
Wanneer zijn gevoel van machteloosheid toeneemt is de kans op herhaling groot. Deze conclusie van de deskundigen wordt onderbouwd met de structurele risicotaxatie door middel van HCR-20. Vooral het gebrek aan zelfinzicht, de negatieve opvattingen, het verzet tegen behandeling, de geringe kans dat zijn plannen zullen slagen, de blootstelling aan destabiliserende factoren, en een hoog niveau van ervaren stressfactoren dragen bij aan de kans op herhaling als verdachte moet functioneren zonder behandeling of begeleiding.
Aanbeveling voor behandeling
Gezien de hoge kans op recidive en de ernst van de pathologie, en gezien de duidelijke samenhang tussen pathologie en het ten laste gelegde en de patstelling ten aanzien van Jeugdzorg, achten de deskundigen behandeling/begeleiding onontbeerlijk. Behandeling binnen een voorwaardelijk strafdeel vinden zij geen optie omdat het slagingspercentage, doordat adequaat probleembesef afwezig is, nihil is. In principe is alleen de oplegging van een maatregel in het kader van terbeschikkingstelling (tbs) aangewezen om het recidivegevaar afdoende in te perken. De deskundigen verwachten dat een tbs met voorwaarden een kans van slagen zou kunnen hebben, omdat het lijkt dat verdachte op het laatste moment, wanneer hij niet anders kan, eieren voor zijn geld lijkt te kiezen. Een grote stok achter de deur zou voldoende effectief kunnen zijn. Verdachte zou moeten starten met een klinische behandeling in een FPA/FPK.
Hoewel verdachte bij de behandeling ter terechtzitting van 14 februari 2012 de rechtbank te kennen gaf niet mee te willen werken aan een klinische behandeling, heeft de rechtbank, op grond van bovengenoemd advies van de deskundigen, de reclassering opdracht gegeven te onderzoeken of tbs met voorwaarden met als voorwaarde klinische behandeling, een haalbare kaart was en een zogenaamd maatregelrapport op te stellen.
De reclassering heeft op 26 april 2012 aan de rechtbank gerapporteerd.
Volgens de reclassering wordt het recidiverisico als hoog gezien. Ingeschat wordt dat er risico op letselschade is voor betrokkene zelf, eigen kinderen of kinderen van een (ex)partner en andere specifieke personen, waaronder hulpverleners zoals medewerkers van bureau Jeugdzorg. De reclassering vindt het risico op het ontrekken aan voorwaarden groot. Verdachte heeft nog nooit bemoeienis van buiten geaccepteerd. Verdachte herkent zich niet in de diagnoses. Hij geeft aan dat hij niet weet waaraan hij behandeld moet worden, omdat er volgens hem geen sprake van problemen is.
Bij de bespreking van het rapport werd verdachte kwaad en was niet voor rede vatbaar. Hij was noch door de reclasseringsmedewerker, noch door zijn raadsman rustig te krijgen. De voorwaarden zijn met verdachte besproken. Hij gaf aan dat hij niet bereid is om zich aan de opgestelde voorwaarden te gaan houden.
Op 2 mei 2012 is er desondanks wel een intake-gesprek geweest bij de Forensisch psychiatrische afdeling Coornhert van Reinier van Arkel te Vught. Verdachte is hier afgewezen vanwege een gebrek aan motivatie en omdat er bij verdachte sprake is van een beperkt zelfinzicht. Volgens de intake-functionaris zou een Forensische psychiatrische kliniek (FPK) mogelijk een meer geschikte behandelplek zijn voor verdachte.
Bij de behandeling ter terechtzitting heeft de reclasseringsmedewerker mevrouw Van Galen geadviseerd verdachte voor een intake aan te melden bij een FPK, hoewel zij, vanwege de weigerachtige houding van verdachte, de kans dat verdachte bij een FPK zou worden geaccepteerd niet groot inschatte. Begeleiding door de reclassering in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, zoals door de raadsman voorgesteld, achtte zij gelet op de ernst van de problematiek van verdachte volstrekt niet aan de orde.
Ter terechtzitting heeft verdachte nogmaals uitdrukkelijk gesteld dat hij niet bereid is zich klinisch te laten behandelen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de conclusies van de gedragsdeskundigen en stelt op grond daarvan vast dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Verder stelt de rechtbank op grond van het rapport van de deskundigen van het PBC, het rapport van de reclasseringsmedewerker en de behandeling ter terechtzitting vast dat er een groot risico bestaat voor herhaling. Om het recidivegevaar te beperken is klinische behandeling noodzakelijk. Indien verdachte niet wordt behandeld zal verdachte een gevaar blijven vormen voor de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen. Omdat verdachte geen probleembesef heeft en in het verleden is gebleken dat hij begeleiding/hulpverlening weigert is alleen de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling een voldoende stevig kader om het recidivegevaar voldoende in te perken.
De rechtbank heeft onderzocht of kan worden volstaan met het opleggen van een tbs met voorwaarden. De rechtbank komt tot de conclusie dat een tbs met voorwaarden niet haalbaar is. Verdachte volhardt ten overstaan van de reclassering, de intake-functionaris en de rechtbank in zijn verzet tegen behandeling. Alle pogingen om hem te motiveren mee te werken aan een klinische behandeling hebben tot niets geleid.
Op grond van artikel 38, derde lid Sr kan de rechter een voorwaarde slechts stellen indien de ter beschikking gestelde zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarde.
Verdachte heeft verklaard met de belangrijkste voorwaarde, te weten dat hij een klinische behandeling ondergaat, niet in te stemmen.
De rechtbank overweegt dat de hierna te kwalificeren feiten behoren tot het misdrijf omschreven in artikel 285, eerste lid Sr., dan wel waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld (art. 300, juncto ar. 304 Sr.).
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is besproken van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van terbeschikkingstelling met dwangverpleging vereist en bepaalt dat de terbeschikkingstelling wordt opgelegd voor een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 37a, 37b, 57, 285, 300, 304.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
T.a.v. feit 3:
Mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 455 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 16 mei 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant-Zuid-Oost, genummerd PL2205 2011023900-1 (hierna: dossier 1).
2 Verklaring verdachte ter zitting van 14 februari 2012.
3 Verklaring verdachte, dossier 1 pag. 36-37.
4 Verklaring [slachtoffer3], dossier 1 pag. 31-33.
5 Verklaring [slachtoffer1], dossier 1 pag. 24-27.
6 Verklaring [slachtoffer1], dossier 1 pag. 29.
7 Verklaring [slachtoffer2], dossier 1 pag. 44-45.
8 Bevindingen verbalisanten, dossier 1 pag. 11-12.
9 Bevindingen verbalisanten, dossier 1 pag. 34-35.
10 Verklaring verdachte ter zitting van 14 februari 2012.
11 Verklaring [slachtoffer3], dossier 1 pag. 31.
12 Verklaring verdachte ter zitting van 14 februari 2012.
13 Proces-verbaal van regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Helmond Centrum, betreffende het verhoor van verdachte op 13 april 2011, proces-verbaalnummer PL22132011023230-17, pag. 1-2
14 Verklaring [slachtoffer3], dossier 1 pag. 31-32.
15 Verklaring [slachtoffer1], dossier 1 pag. 29
2
Parketnummer: 01/825108-11
[verdachte]