RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 12/922
AWB 11/2997
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2012
[verzoeker],
te [plaats],
verzoeker,
gemachtigde C.M.E. Gerritsen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Oedenrode,
verweerder,
gemachtigden L.W.T.A.M. Vulders, mr. C.L.J.H.M. van Baar en A.C.M. Kantelberg.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen Wovesto (Woningbouwvereniging Sint-Oedenrode), te Sint-Oedenrode, vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [directeur-bestuurder], directeur-bestuurder.
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het oprichten van een appartementencomplex met stallingsgarage op het perceel Zwembadweg ong. te Sint- Oedenrode, kadastraal bekend [kadastergegevens].
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 23 maart 2012 heeft verzoeker tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 april 2012, waar verzoeker is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Verschenen is voorts, wettelijk vertegenwoordiger van vergunninghoudster.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, onder meer indien tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien de voorzieningenrechter in een dergelijk geval van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak kan worden gedaan in de hoofdzaak. In de uitnodiging voor de zitting zijn partijen op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter gewezen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bedoelde situatie zich hier voordoet. De voorzieningenrechter zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de aanhangige hoofdzaak. Hij overweegt daartoe als volgt.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat verzoeker tegen het ontwerp-besluit geen zienswijzen heeft ingediend. De naam van verzoeker komt niet voor op de bijlage met namen en handtekeningen, behorende bij de zienswijze van de "belanghebbende bewoners [straat] en [plein]".
5. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb - voor zover hier van belang - kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht.
6. Uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat verzoekers echtgenote ([echtgenote]) samen met een aantal andere bewoners van het [plein] en de [straat] de tegen het ontwerp-besluit, namens de belanghebbende bewoners van de [straat] en [plein], ingediende zienswijzen heeft ondertekend. Bij haar naam en handtekening op de bijlage bij de zienswijze heeft verzoekers echtgenote het adres [plein] [huisnummer] aangegeven. Volgens de voorzieningenrechter mag verzoekers echtgenote daarom worden geacht mede mede namens hem te hebben ondertekend en zienswijzen te hebben ingediend. Het beroep tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning eerste fase is dan ook ontvankelijk.
7. Vergunninghoudster is voornemens om op een perceel gelegen tussen een aan de Zwembadweg gelegen parkeerplaats en de Zwembadweg een appartementencomplex, bestaande uit 39 appartementen met stallingsgarage, bestemd voor senioren, op te richten en heeft daartoe op 25 februari 2011 een aanvraag om omgevingsvergunning eerste fase bij verweerder ingediend. Ten behoeve van het bouwplan is een ruimtelijke onderbouwing, genaamd "Woongroep 50+ park Kienehoef" opgesteld.
Naar aanleiding van de zienswijzen heeft verweerder het ontwerp-besluit in die zin aangepast dat de plangrens van het bouwplan enigszins is verschoven.
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft verweerder aan vergunninghoudster de omgevingsvergunning eerste fase verleend.
Verweerder heeft op 15 februari 2012 ten behoeve van vergunninghoudsters bouwplan een omgevingsvergunning tweede fase verleend.
8. Verweerder heeft aan de verlening van de omgevingsvergunning eerste fase - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat deze niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en voorzien is van een goede ruimtelijke onderbouwing. Volgens verweerder zijn de betrokken belangen voldoende afgewogen. Verweerder heeft de ingebrachte zienswijzen weerlegd in de "Zienswijzennota omgevingsvergunning 1e fase appartementencomplex Zwembadweg", die deel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning.
9. Verzoeker heeft in essentie aangevoerd dat het appartementencomplex niet voldoet aan de in het vigerende bestemmingsplan voor aangrenzende woningen geldende voorschriften. Met dit project worden die voorschriften zeer fors opgerekt, waardoor een complex ontstaat dat niet in de omgeving past en voor de gehele buurt aan de westzijde een forse horizonvervuiling betekent. Ook wordt afbreuk gedaan aan het tegenoverliggende park. Bovendien is sprake van aantasting van de privacy.
Verder is de locatie van het complex, vanwege de ligging ten opzichte van het centrum, voor senioren slecht gekozen.
Ook zal de realisering leiden tot ernstige parkeeroverlast, mede in het licht van de nabijgelegen camping en sportaccommodaties en de te realiseren horecagelegenheid in het park.
Tot slot is er sprake van slechte communicatie over de plannen met omwonenden.
10. In dit geval is sprake van een activiteit die in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Sint-Oedenrode Noord", reden waarom deze activiteit niet kan worden uitgevoerd zonder dat voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3°, van de Wabo kan een omgevingsvergunning in dat geval slechts worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
11. Toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3°, van de Wabo, is een bevoegdheid van verweerder waarbij een belangenafweging dient plaats te vinden. Een dergelijke afweging leent zich alleen voor een terughoudende (marginale) toetsing door de voorzieningenrechter. Dit neemt echter niet weg dat tevens ter beoordeling staat of verweerder bij dit besluit een aantal - met name in de Awb neergelegde - uitgangspunten in acht heeft genomen, met name of niet is gehandeld in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
12. Er bestaat geen verplichting voor verweerder om, bij gebruikmaking van deze bevoegdheid, aansluiting te zoeken bij de planologische regeling voor omliggende gebieden, mits de door verweerder gemaakte keuze voldoende is onderbouwd.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het appartementencomplex op de aangevraagde locatie stedenbouwkundig verantwoord is.
In de aan het bouwplan ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing is in ruime mate ingegaan op de ruimtelijke effecten van het bouwplan op de omgeving en op de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied waarin het complex moet passen. Volgens die onderbouwing zullen ten zuiden van het appartementencomplex, aansluitend aan de bestaande woonbebouwing, grondgebonden woningen worden gerealiseerd.
Verder heeft verweerder, in reactie op de door onder meer verzoeker ingebrachte zienswijzen, aangegeven dat de hoogte van het complex bewust is beperkt tot maximaal drie bouwlagen, omdat daarmee de nokhoogte van een reguliere woning van 2 bouwlagen met een kap wordt benaderd. Verder heeft verweerder in de zienswijzennota aangegeven dat het gebouw het einde vormt van het lint met stedelijke bebouwing aan de westzijde van de Zwembadweg, waar een duidelijk accent, recht tegenover het park, bijdraagt aan de verblijfskwaliteit (levendigheid) ter plaatse. Volgens verweerder zal de sterke vorm van het gebouw in positieve zin bijdragen aan de belevingswaarde ter plaatse van het park.
14. Verweerder behoeft enkel te beslissen op aanvragen zoals deze aan hem worden voorgelegd. De enkele stelling dat de locatie slecht is gekozen, kan dan ook in beginsel niet leiden tot een afwijzing van de aanvraag. Indien een plan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Van dat laatste is in dit geval echter niet gebleken. Blijkens de reactie op de door gedeputeerde staten ingebrachte zienswijzen is daadwerkelijk een afweging gemaakt tussen de verschillende potentiële bouwlocaties.
15. De voorzieningenrechter volgt verzoeker, gelet op hetgeen in de rechtsoverwegingen 13 en 14 is overwogen, niet in zijn ter zitting naar voren gebrachte stelling dat het bouwplan niet voldoet aan de in het provinciaal beleid neergelegde eisen in het kader van de zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit.
16. Met betrekking tot het parkeren is in de ruimtelijke onderbouwing (pagina 30) vermeld, dat voor de parkeerbehoefte binnen het plan wordt uitgegaan van een parkeernorm van twee parkeerplaatsen per woning. Verzoeker heeft deze parkeernorm niet bestreden. De voorzieningenrechter acht niet op voorhand onaannemelijk dat, in afwijking hiervan, een dusdanig gering aantal parkeerplaatsen zal worden gerealiseerd dat niet aan deze norm wordt voldaan. Onder het appartementengebouw wordt overigens een parkeerkelder gerealiseerd waarin - blijkens de ruimtelijke onderbouwing - voor ieder appartement een parkeerplaats aanwezig zal zijn.
In reactie op het beroep van verzoeker heeft verweerder overwogen dat het in de nabijheid van de camping en de sportaccommodaties gelegen parkeerterrein opnieuw zal worden ingericht, waardoor de 210 aanwezige parkeerplaatsen beter bruikbaar worden. Aan beide zijden van dat parkeerterrein is nog ruimte beschikbaar waar nog eens ongeveer 200 parkeerplaatsen zouden kunnen worden gerealiseerd, aldus verweerder.
De voorzieningenrechter acht onder deze omstandigheden niet aannemelijk dat het bouwplan zal leiden tot de door verzoeker gevreesde parkeeroverlast.
17. Wat de slechte communicatie met omwonenden betreft, is niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met enige bepaling in de Awb. Dat verzoeker, naar zijn zeggen, de plannen uit de krant heeft vernomen, doet hieraan niet af.
18. Verzoeker heeft ter zitting nog vraagtekens gesteld bij de behoefte aan en de (financiële) haalbaarheid van het bouwplan. Verzoeker heeft er in dit verband op gewezen dat er voor de gemeente een beperkte (plan)capaciteit beschikbaar is en dat een haalbaarheids- en locatieonderzoek ontbreekt.
De voorzieningenrechter overweegt, in navolging van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder andere de uitspraak van 14 december 2005, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: AU7993, dat in deze procedure de financiële uitvoerbaarheid van het bouwplan op zichzelf niet ter beoordeling staat. De financiële uitvoerbaarheid is niettemin van belang voor de rechtmatigheidstoets van het bestreden besluit in die zin dat, indien op voorhand moet worden getwijfeld aan de financiële uitvoerbaarheid van de vergunde bouwplannen, de ruimtelijke onderbouwing niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het in paragraaf 6 van de ruimtelijke onderbouwing opgenomen overzicht van kosten en opbrengsten. Verzoeker heeft verder zijn twijfel aan de financiële haalbaarheid van het bouwplan niet onderbouwd.
In de ruimtelijke onderbouwing is aandacht besteed aan de behoefte aan woningen in Sint-Oedenrode. Aangegeven is dat in de gemeentelijke woonvisie over de periode 2010-2020, die in februari 2010 door de gemeenteraad is vastgesteld, rekening is gehouden met de bouw van 770 woningen. In de planning is al rekening gehouden met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Zwembadweg-Koningsvaren dat voorziet in de bouw van 630 woningen. Het appartementencomplex behoort daartoe. Reeds jaren wordt in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (voorheen Ruimtelijk Provinciaal Overleg) met de planning van deze 630 woningen rekening gehouden.
De voorzieningenrechter ziet, gelet hierop, geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de realisering van het appartementencomplex voorziet in de woningbehoefte. Dat, zoals verzoeker het uitdrukt, capaciteit wordt overgeheveld van de "zachte plancapaciteit" naar de "harde plancapaciteit" en daardoor tot 2020 nog voor 50 woningen plannen ontwikkeld kunnen worden, vormt, anders dan verzoeker lijkt te menen, veeleer een onderbouwing van het bestaan van die behoefte.
19. Ter zitting heeft verzoeker verder nog betoogd dat met de bouw van het complex vaste rust- en verblijfsgebieden van vleermuizen worden verstoord, terwijl ook nog eekhoorns en uilen in het gebied aanwezig zijn.
Uit de ruimtelijke onderbouwing kan worden afgeleid dat in het noordelijke gedeelte van de groenstrook die centraal in het plangebied is gelegen 13 eiken en 4 beuken zullen worden gerooid, die worden gecompenseerd door aanleg van nieuwe beplanting. In de van de bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing deeluitmakende quick scan flora en fauna van adviesbureau SAB van 26 april 2010, aangegeven dat negatieve effecten op vleermuizen niet op voorhand zijn uit te sluiten. Als aantasting van vaste rust- of verblijfplaatsen plaatsvindt, is een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig. Nestlocaties van de eekhoorn en nesten van en geschikte holtes voor roofvogels en uilen zijn niet aangetroffen.
Op 16 februari 2011 heeft verweerder, vooruitlopende op de verlening van de hier in geding zijnde omgevingsvergunning, een omgevingsvergunning ten behoeve van de kap van deze bomen verleend. De kap van deze bomen en de vraag of daarvoor een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 75d van de Flora- en faunawet nodig is, kunnen in deze procedure dan ook niet aan de orde komen. In deze procedure is slechts aan de orde of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de Flora- en faunawet niet reeds op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staat. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag, gelet op de relatief kleine ingreep en de omstandigheid dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat een omgevingsvergunning, indien nodig, kan worden verleend, bevestigend.
Los hiervan zal, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, bij de uitvoering van de werkzaamheden ter realisering van het bouwplan met de algemene zorgplicht, neergelegd in artikel 2 van de Flora- en faunawet rekening moeten worden gehouden.
20. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter, mede gezien de overgelegde situatietekeningen, dat niet aannemelijk is geworden dat door realisering van het bouwplan het woongenot en de privacy van verzoeker op een onaanvaardbare wijze wordt aangetast.
21. Gelet op het voorafgaande, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht had mogen toekennen aan het belang dat is gediend bij een realisering van de bouwplannen van vergunninghoudster ten opzichte van de particuliere belangen van verzoeker. Hetgeen verzoeker in dit verband nog voor het overige heeft aangevoerd, heeft de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
22. De conclusie van de voorzieningenrechter is, dat verweerder in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3°, van de Wabo en dan ook terecht de gevraagde omgevingsvergunning eerste fase heeft verleend. Gelet hierop zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Ter informatie aan partijen wordt erop gewezen dat, gelet op het bepaalde in artikel 6.3, eerste lid, van de Wabo, het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning eerste fase eerst in werking treedt, zodra de omgevingsvergunning tweede fase in werking treedt.
23. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, of voor het geven van een last tot vergoeding van het griffierecht.
24. Gelet op de beslissing in de hoofdzaak, zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
25. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.F. Hooghuis als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2012.
<HR ALIGN="left" WIDTH="50%">
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op de beslissing in de hoofdzaak, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>