ECLI:NL:RBSHE:2012:BW6390

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/849054-12
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 24 mei 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige verdachte, die op 21 januari 2012 in 's-Hertogenbosch een willekeurige voorbijganger met een mes heeft gestoken. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord, maar de rechtbank oordeelde dat voorbedachte raad niet bewezen kon worden. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen in de zij en rug gestoken, wat leidde tot verwondingen die medische behandeling vereisten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onder invloed van alcohol handelde en zich door zijn medeverdachten uitgedaagd voelde. De rechtbank achtte het opzet van de verdachte op levensberoving in voorwaardelijke zin bewezen, maar sprak hem vrij van de poging tot moord. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht van de reclassering en deelname aan een poliklinische behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 2.015,-. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte, zijn beperkte intelligentie en de noodzaak van begeleiding en behandeling om recidive te voorkomen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/849054-12
Datum uitspraak: 24 mei 2012
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1992],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 mei 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 april 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 21 januari 2012 te 's-Hertogenbosch
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade, in ieder geval opzettelijk, [slachtoffer] van het leven
te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in ieder geval met dat
opzet, die [slachtoffer] meermalen met een mes in diens zij en/of rug, in ieder
geval in diens bovenlichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 289/287 juncto artikel 45 van het wetboek van strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2012 te 's-Hertogenbosch,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade, in ieder geval opzettelijk, aan een persoon (te weten
[slachtoffer]), zwaar lichamelijk letsel te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in ieder geval met dat opzet, die [slachtoffer] meermalen met een mes in diens zij en/of rug, in ieder geval in diens bovenlichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 303/302 juncto artikel 45 van het wetboek van strafrecht
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 21 januari 2012 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in diens zij en rug heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmotivering
De feiten.
Het slachtoffer, [slachtoffer], fietste in de nacht van zaterdag 21 januari 2012 over de Van Broeckhovenlaan in 's-Hertogenbosch. Verdachte liep samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] eveneens over die weg, in dezelfde richting als waarin het slachtoffer fietste. Het slachtoffer en de drie jongens kenden elkaar niet. Bij het passeren van de jongens werd tegen het slachtoffer iets gezegd dat hij niet verstond. Het slachtoffer is daarop met zijn fiets omgekeerd en teruggefietst naar de jongens en heeft hen gevraagd wat er was gezegd. Vanuit het groepje werd geantwoord dat er niets was en het groepje liep vervolgens verder.
Het slachtoffer is vervolgens weer omgekeerd en heeft zijn weg al fietsend vervolgd, waarbij hij de jongens opnieuw passeerde. Op dat moment is verdachte met een zakmes in zijn hand achter het slachtoffer aangerend. Verdachte heeft het mes opengeklapt en vervolgens met zijn linkerhand de bagagedrager van fiets van het slachtoffer vastgepakt, waardoor het slachtoffer werd gedwongen te stoppen. Vervolgens heeft verdachte, terwijl hij de bagagedrager vasthield met zijn linkerhand, met het opengeklapte mes in zijn rechterhand het slachtoffer verschillende malen gestoken in de rechterzijde van zijn lichaam. Het slachtoffer kwam daardoor ten val en begon te schreeuwen. Hierop zijn verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] weggevlucht. Het slachtoffer is met bloedende verwondingen naar het ziekenhuis vervoerd en daar behandeld.
Het slachtoffer heeft door de messteken, die door zijn jas en shirt heen zijn gegaan, vier steekwonden opgelopen: twee steekwonden van ongeveer 1 cm breed boven elkaar in zijn rechterflank, een steekwond dorsaal van ongeveer 2 cm breed rechts bij de nierloge en een wondje in de rechter bovenarm. De diepte van de wonden in het lichaam was niet te beoordelen, het wondje in de arm leek oppervlakkig. De wonden zijn gehecht. Er waren geen aanwijzingen voor letsel in de buik of pneumothorax.
Het mes waarmee verdachte het slachtoffer stak is een zakmes met een lemmet waarvan het snijdend gedeelte ongeveer 78 mm lang is. Het mes was eigendom van [medeverdachte 1].
De verdediging heeft op gronden van haar ter terechtzitting overgelegde pleitnota betoogd dat de opzet van verdachte niet was gericht op het doden van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een ander.
Opzet gericht op levensberoving?
Verdachte heeft het slachtoffer met het mes meermalen in het lichaam gestoken. Hij heeft gestoken met voldoende kracht om door de jas en het shirt van het slachtoffer heen in het lichaam te steken en het slachtoffer voelde de steken ook alsof hij tegen zijn lichaam werd geslagen. Verdachte heeft het slachtoffer gestoken in de flank en rug: in het lichaam bevinden zich vitale organen in de directe omgeving van die locaties. Indien deze vitale organen door messteken worden geraakt, bestaat er een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Verdachte is komen aanrennen, heeft het slachtoffer tegengehouden en heeft vervolgens gestoken. Hij heeft bij het steken kennelijk gericht op het lichaam van het slachtoffer, maar zonder precies te weten waar en hoe diep de messteken zouden doordringen. Door aldus te handelen heeft hij op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer op zodanige wijze zou verwonden dat het slachtoffer daardoor zou overlijden. Het opzet van verdachte was dus - op zijn minst genomen in voorwaardelijke zin - gericht op levensberoving.
Voorbedachte raad?
Primair is in de eerste plaats ten laste gelegd poging tot moord. Voor de vraag of het handelen van verdachte is te kwalificeren als een poging tot moord, moet worden onderzocht of bij verdachte sprake was voorbedachte raad.
Voor bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het door hem genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven (LJN: BR2342, HR 28-2-2012).
Verdachte ontkent dat sprake was van een weloverdacht besluit; hij verklaart dat hij in een opwelling heeft gehandeld toen hij de fietser zag. Daarbij heeft meegespeeld dat hij zich uitgedaagd en onder druk voelde door opmerkingen van zijn vrienden.
Voor de beoordeling is mede van belang het tijdsverloop tussen het moment waarop verdachte het mes kreeg en het moment waarop hij besloot achter het slachtoffer aan te gaan en hem te steken, en ook de volgorde waarin die 2 momenten plaatsvonden.
Verdachte verklaart dat de (vrij)dag voor het steekincident [medeverdachte 1] tegen hem zei dat hij iemand wilde gaan overvallen voor geld. [medeverdachte 1] heeft hem toen een balletjespistool laten zien. 's Avonds heeft hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de woning van [medeverdachte 2] bier gedronken en geblowd. Hij was onder invloed. Later in de nacht zijn zij met zijn drieen door de stad gaan lopen. Ter hoogte van de Albert Heijn aan het Monseigneur van Roosmalenplein zagen zij een jongen op een fiets, het latere slachtoffer, die hen passeerde. Volgens verdachte riep [medeverdachte 2] de jongen aan, waarop deze terugfietste. Verdachte weet niet wat [medeverdachte 2] toen tegen de fietser zei. Nadat zij verder waren gelopen en de fietser weer was omgekeerd zei [medeverdachte 1] "we steken hem neer of overvallen hem". [medeverdachte 1] had het balletjespistool bij zich. Volgens verdachte zei [medeverdachte 2] dat ze dat niet moesten doen, maar bleef [medeverdachte 1] "doorgaan". "Toen knapte er iets in mijn hoofd", aldus verdachte. "De jongen was toen vlak bij mij. Ik schiet tussen de auto's door (...). Ik liep naar hem toe en toen stak ik hem." Verdachte verklaart dat hij ter hoogte van de Albert Heijn voor het eerst zag dat [medeverdachte 1] een mes bij zich had. [medeverdachte 1] vroeg aan verdachte en [medeverdachte 2] wie het mes wilde, waarop verdachte het dichtgeklapte mes heeft aangepakt. Volgens verdachte had op dat moment [medeverdachte 2] al naar de fietser geroepen. Hij heeft het mes opengeklapt terwijl hij naar de fietser toe rende, zijn bagagedrager vastgepakt en vervolgens de fietser meerdere keren gestoken, hij weet niet precies waar in het lichaam. Hij is weggerend samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en heeft het mes teruggegeven aan [medeverdachte 1].
Over het moment waarop verdachte het mes in handen kreeg en wat er direct aan het steekincident vooraf ging, verklaren verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verschillend.
[medeverdachte 1] verklaart dat er avond over is gesproken om iemand te gaan beroven. Volgens [medeverdachte 1] heeft hij toen in dat verband zijn mes en het balletjespistool thuis opgehaald. Hij verklaart aanvankelijk dat hij het mes die avond thuis aan [medeverdachte 2] heeft gegeven, maar kort daarna verklaart hij dat hij thuis het mes aan verdachte heeft gegeven. Volgens [medeverdachte 1] had verdachte het mes dus bij zich toen zij gedrieën door de stad gingen lopen. [medeverdachte 1] verklaart dat toen zij de fietser zagen, [medeverdachte 2] voorstelde hem te beroven en dat [medeverdachte 2] de fietser aanriep. Toen de jongen weer doorfietste, zei verdachte "zal ik de jongen neersteken?". [medeverdachte 2] zou toen tegen verdachte hebben gezegd: "dat durf je toch niet, bluf, bluf, grote bek maar je doet toch niks".
Over het moment waarop verdachte het mes kreeg, verklaart [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 1] zijn mes bij zich had en dat hij het onderweg, tijdens het lopen, aan verdachte gaf. Verdachte kreeg het mes van [medeverdachte 1] op de Graafseweg of toen zij bij de Albert Heijn waren, aldus [medeverdachte 2]. Toen ze op de Graafseweg liepen zei verdachte al dat hij iemand van zijn fiets af wilde slaan; even daarna zei hij dat hij iemand ging neersteken. Hij weet niet zeker of verdachte het mes kreeg voor- of nadat hij zei dat hij iemand wilde steken. [medeverdachte 2] verklaart zelf niets tegen verdachte te hebben gezegd voordat verdachte naar de fietser toerende. [medeverdachte 2] zegt voorts niets te weten van een plan iemand te beroven.
Uit de verklaringen van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kan niet met zekerheid worden afgeleid op welk moment en waar alsmede onder welke omstandigheden verdachte het mes van [medeverdachte 1] heeft gekregen. Hun verklaringen daarover lopen immers op relevante punten sterk uiteen, ondermeer over het al dan niet bestaan van een voornemen om iemand te beroven.
De rechtbank acht bovendien de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet voldoende betrouwbaar om uit te gaan van hun lezing over wat verdachte tevoren heeft gezegd: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn aangemerkt als medeverdachten en de rechtbank houdt er rekening mee dat zij er een belang bij kunnen hebben om een eventueel eigen aandeel in de aanloop naar het delict te verhullen door hun verklaring over de rol van verdachte in die fase.
Er kan dan ook niet vanuit worden gegaan dat verdachte het mes al geruime tijd voor het steekincident in handen had en evenmin dat verdachte al onderweg van plan was iemand te gaan steken.
Wel gaat de rechtbank er vanuit dat toen de fietser hen passeerde, verdachte het mes al in zijn hand had en dat hij zelf het besluit nam om achter de fietser aan te gaan. Dat blijkt uit de verklaring van verdachte zelf, die op dit punt voldoende wordt gesteund door de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
De rechtbank acht echter ook aannemelijk dat verdachte - onder invloed van alcohol - zich door uitlatingen van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] uitgedaagd heeft gevoeld en naar zijn eigen beleving zelfs onder druk stond om aan de anderen te laten zien dat hij durfde te steken. Die gang van zaken is ook goed voorstelbaar wanneer rekening wordt gehouden met de sterk onzekere en beïnvloedbare persoonlijkheid van verdachte, zoals beschreven door de gedragsdeskundigen.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank zeer goed denkbaar dat verdachte kort voordat hij achter het slachtoffer aanging, mede naar aanleiding van uitlatingen van de medeverdachten en het aanreiken van het mes, zijn besluit nam om het slachtoffer te gaan steken. Verdachte heeft zich in die situatie niet gedurende enige tijd kunnen beraden op dat besluit en evenmin heeft hij voldoende gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad om te gaan steken en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de primair in de eerste plaats tenlastegelegde poging tot moord.
Strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Primair:
Een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.015,-, met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Afwijzen de vordering met betrekking tot de misgelopen inkomsten (€ 175,-).
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Op 6 mei 2102 heeft de psycholoog J. Goederee een deskundigenrapport omtrent verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
"Verdachte is een bekennende verdachte, die naar vermogen zijn medewerking heeft verleend aan het psychologisch onderzoek.
Het betreft een 20-jarige jongeman met een laag gemiddelde intelligentie. Zijn matige begaafdheid kleurt mede zijn persoonlijkheidsontwikkeling, welke nog onvoldoende is uitgerijpt. Het is een wat kinderlijke, naïeve, impulsieve identiteitsonzekere en kwetsbare jongeman, die voor steun, structuur, bevestiging en waardering nog erg afhankelijk is van zijn omgeving. Dit maakt hem in hoge mate beïnvloedbaar door de ander, zowel in positieve als negatieve zin. Het beoordelingsvermogen is matig. Verdachte heeft moeite om de complexiteit van het dagelijkse leven te overzien en heeft weinig zicht op zijn gevoelsleven en emotionele drijfveren. De gewetensvorming is onvoldoende uitgerijpt.
Verdachte is nog in hoge mate afhankelijk van de bevestiging en goedkeuring van de ander. Om zich hiervan te verzekeren is hij geneigd zich te aan te passen aan en zich te gedragen naar de wensen van de ander, ook als dit tegen zijn eigen gevoel indruist. Verdachte heeft onvoldoende ontwikkelde afweermechanismen om gevoelens van ongenoegen in zichzelf te reguleren en is niet goed in staat hierbij adequate hulp van zijn omgeving in te roepen. Hij heeft moeite met het uitstellen van behoeftebevrediging en zoekt meer prikkels op dan hij kan verwerken. Verdachte maakt oppervlakkig gezien wel gemakkelijk contact maar gaat nauwelijks diepere verbinding aan met de ander uit onzekerheid over het gewenst zijn, wat leidt tot gevoelens van eenzaamheid en ongenoegen. Om de onlustgevoelens weg te maken en tot rust te komen heeft hij lange tijd, beginnend in de puberteit, dagelijks gebruik gemaakt van softdrugs. Hierdoor is de emotionele en pedagogische ontwikkeling verder gestagneerd. Er is sprake van vroegtijdige schooluitval. Verdachte heeft moeite om zich te motiveren veel voor uitgestelde doelen, hierin wordt zijn impulsiviteit en gemakzucht zichtbaar.
In de aanloop naar het ten laste gelegde spelen opgekropte gevoelens van boosheid en gekwetstheid in de relatie met zijn biologische vader mee in zijn hoofd. Hij zoekt afleiding en zoekt aansluiting bij twee jongens uit de straat. Er wordt geblowd -waar hij "rustig"van wordt- en ze drinken een paar biertjes, terwijl verdachte zelden alcohol gebruikt en er ook niet goed tegen kan. Het is een beetje bravoure om mee te drinken. Wanneer ze op straat een ommetje gaan lopen is hij al flink aangeschoten.
Alle remmingen zijn dan al weg als de jongens hem opstoken en uitdagen om een passerende fietser aan te vallen en hij een mes krijgt aangereikt. Van binnen onzeker en geplaagd door minderwaardigheidgevoelens, wil hij zich tegenover de andere jongens én zichzelf bewijzen: hij wil laten zien dat hij niet bang is, dat-ie best durft, dat-ie niet onder doet voor de anderen. Met de opgekropte boosheid, eerder aangewakkerd door de confrontatie met zijn vader en nu door de jongens, komt het tot een agressieve impulsdoorbraak, waarbij hij meerdere malen op het slachtoffer insteekt.
Zijn kwetsbare persoonlijkheid en zwakke identiteit en zelfgevoel maken hem ook voor de toekomst gevoelig voor negatieve beïnvloeding. De kans op recidive met een soortgelijk dan wel andersoortig delict is op de korte termijn klein omdat hij behoorlijk geschrokken is van zijn gedrag en de gevolgen ervan voor zijn toekomst. Echter voor de midden- en lange termijn lijkt het noodzakelijk dat hij zal worden begeleid en bijgestuurd om herhaling te voorkomen. Versterking van de identiteit en van vaardigheden als agressiehantering en assertiviteit lijkt zinvol en haalbaar gezien zijn nog jonge leeftijd en de onuitgerijpte persoonlijkheid van verdachte. De begeleidbaarheid van verdachte lijkt goed en verdachte onderschrijft de noodzaak van verandering en is hiervoor op dit moment gemotiveerd.
Een zo groot mogelijk voorwaardelijk strafdeel met verplichte begeleiding door de reclassering en bijzondere voorwaarden tot behandeling in een poliklinische forensische setting lijkt aangewezen.
Behandeling zal zich moeten toespitsen op het vergroten van zijn zelfredzaamheid, assertiviteit en vermogen tot agressieregulatie.
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van
cannabisafhankelijkheid en aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, te
weten een stagnatie in de emotionele ontwikkeling met een dreigende scheefgroei in de
identiteitsvorming tot gevolg. Deze ontwikkeling is nog niet van een dergelijk duurzaam
karakter dat er gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis. Wel zijn er
afhankelijke trekken zichtbaar. In descriptief diagnostische termen is er sprake van een
identiteitsprobleem. Daarnaast is er bij verdachte sprake van een laaggemiddelde tot
zwakke intelligentie.
Bovengenoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, alsmede de alcoholintoxicatie waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Op grond van bovenstaande kan verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar
worden beschouwd. Het cannabis- en alcoholgebruik is hierbij niet meegewogen;
verdachte was zich wel bewust van de effecten van het middelengebruik op zijn gedrag.
Door inzet van begeleiding en behandeling nu is zijn beïnvloedbaarheid aan te grijpen om
verdachte in positieve zin te beïnvloeden en te stimuleren in zijn identiteitsontwikkeling
en de ontwikkeling van zijn weerbaarheid. Zijn impulsiviteit en middelengebruik is hierbij
een risico. Hij dient zich verre te houden van middelengebruik om het risico van afhaken te
verkleinen.
Een zo groot mogelijk voorwaardelijk strafdeel met verplichte begeleiding door de reclassering en bijzondere voorwaarden tot behandeling in een poliklinische forensische setting lijkt aangewezen. Controle ten aanzien van het gebruik van middelen lijkt noodzakelijk. Novadic/Kentron lijkt hiervoor wel de meest passende begeleider. Behandeling zal zich verder moeten toespitsen op het vergroten van zijn
zelfredzaamheid, assertiviteit en het vermogen tot agressieregulatie."
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen en de gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de hare.
De psychiater K.V. van der Auwera heeft eveneens een deskundigenrapport over verdachte uitgebracht. Deze deskundige is in het rapport van 6 mei 2012 tot dezelfde conclusies en adviezen gekomen ten aanzien van de problematiek, de toerekeningsvatbaarheid en het behandeladvies alsmede het strafadvies. Deze deskundige adviseert een begeleiding gedurende 2 jaren. De reclassering (zie het rapport van 20 april 2012) heeft zich daarbij aangesloten.
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen, wat betreft de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de noodzaak tot behandeling onder begeleiding van de reclassering, en de gronden waarop deze adviezen berusten, over.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden.
Als strafverzwarend wordt meegewogen
de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verdachte heeft een 17-jarige jongen, die 's nachts alleen naar huis fietste, volstrekt onverwacht aangevallen en meermalen in het lichaam gestoken met een mes. Verdachte kende het slachtoffer niet en deze had hem en de medeverdachten geen enkele aanleiding gegeven voor een confrontatie. Nadat verdachte had gestoken, is verdachte met de medeverdachten weggevlucht terwijl het slachtoffer gewond achterbleef.
Als strafverlagend wordt meegewogen:
- de (relatief) jonge leeftijd van verdachte, te weten 19 jaar ten tijde van het delict;
- verdachte is niet eerder veroordeeld voor geweldsdelicten;
- verdachte is enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank
Aan deze voorwaardelijke straf zal zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag € 1.500,- (post 8) en materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 515,- (post 1 t/m 5 en 7).
De rechtbank zal het volgende onderdeel van de vordering afwijzen, te weten materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 175,- ter zake "misgelopen inkomsten", omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 287.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
primair
Poging tot doodslag
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan
het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d,
tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-dat veroordeelde zich meldt bij de reclassering Novadic-Kentron. Hierna moet
hij zich gedurende door reclassering Novadic-Kentron bepaalde perioden blijven
melden zo frequent als reclassering Novadic-Kentron gedurende deze perioden
nodig acht;
-dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder poliklinische behandeling zal stellen van een forensische psychiatrische instelling en zal meewerken aan een behandeling van zijn problematiek, een en ander zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de
naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te
begeleiden.
T.a.v. primair:
Maatregel van schadevergoeding van € 2.015,00 subsidiair 30 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [benadeelde] van een bedrag van € 2.015 (zegge:
tweeduizendvijftien euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen
door 30 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 1.500
immateriële schadevergoeding (post 8 ) en € 515 materiële schadevergoeding
(post 1 t/m 5 en 7 ).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag
en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij,
[benadeelde], van een bedrag van € 2.015 (zegge tweeduizendvijftien euro), te
weten € 1.500 immateriële schadevergoeding (post 8 ) en € 515 materiële
schadevergoeding (post 1 t/m 5 en 7 ).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
Mr. M. Lammers, voorzitter,
Mr. J.H.P.G. Wielders en mr. M.J. Smit, leden,
in tegenwoordigheid van L.D. Wittenberg, griffier,
en is uitgesproken op 24 mei 2012.
Mr. M.J. Smit voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.